Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1191. 1627 oktober 23. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mon frère, 't Gunt [ick] uE. laestmael heb laeten weten van het ravictuaillement van het fort St. MartynGa naar voetnoot3, is secker ende wel te goede tijde gecomen, alsoo dye van binnen, selfs monsr. ThoirasGa naar voetnoot4, in twemael XXIIII uyren niet en hadden gegeten ende alrede ostagers van BuckingamGa naar voetnoot5 hadden ontfangen om te handelen. De saecken zijn hierdoor soo verandert, dat monsr. Thoiras bij sijnen brieff van den XIIII den coning doet weten, dat hij 't fort houdt buyten swaericheyt. Daer is volck van den coning gesonden binnen Oléron, om dat eylant te bewacken. 't Fort van Coreille werdt gevordert ende noch een daerontrent genoemt le Ron. De Spaensche schepen waeren naer de laeste tijdingen in Fontarabie, werden ver- | |
wacht. Monsr. de GuiseGa naar voetnoot1 heeft oock last om alle schepen bij te brengen, dye hij can, zijnde des conincx intentie vyer duysent man over te brengen in 't eylant van Ré. Daer is oock amunitie gebracht ende andere nooddruft in 't cleyne fort op 't selve eylant, genaemt la Pree. De Engelschen dit alles bemerckende hebben het meeste geschut van landt gelicht ende scheep gebracht, soodat maer drye ijsere stucken op 't landt zijn gebleven. Eenige hoopen, dat zij wech sullen gaen, andere dat sij de Spaensche schepen ofte die van monsr. de Guise willen gaen tegemoet. De coning sal daer blijven, soo d'Engelschen niet wech en gaen. Binnen Rochelle is soo groote dissensie ende heeft onlancx de maire van eenige gemene luyden een soufflet ontfangen, omdat hij wat te veel sprack voor 's connings saecken. Dit gaet hyer om. Den uwe van den VIe. heb ick over eenige daegen ontfangen ende gelijck luydende advysen van ons broeder de rentmeesterGa naar voetnoot2. De redenen, waerom ick hourde, dat de Hooge Raidt niet en sal toelaeten, dat uE. saeckeGa naar voetnoot3 judicielijck werde geëxamineert voor andere rechters als voor haer, sijn dese: quod maior potestas a minore vocari, rogari cogive non potest, waerbij een discours is op voo ... apud Gellium XIIIGa naar voetnoot4. Dyenvolgende ab imperatore Adriano is geconstitueert: ne senatores nisi a senatu judicarenturGa naar voetnoot5. D'exemplen comen hyermede overeen van het camergericht in Duytschlandt, de parlementen in Vranckrijck - oock in Spangiën ende Italië, mair vooral is notabel, dat de raiden van den Grooten Raedt van Mechelen sulck recht hebben ende dat de raeden van den Hooghen Raedt in ons landt zijn aengenomen op gelijcke prerogativen als dye landen. 't Is voor desen gesustineert geweest voor den raedsheer in Haech in een gelijke personele actie, quanto magis in een criminele. Soo rechtens men verseeckert conde wesen van een goed advys van de Provinciale Raedt, waer niet quaedt de saeck te vorderen om de quaedwillige haer ongelijck te toonen. Ick meen, dat zij voor hebben mitsdyen sij swack houden te intimideren om niet vorder te gaen. Wilt mij doch adviseren van 't gunt daerin vorder passeert. De boucken bij uE. begeertGa naar voetnoot6 heb ick gesonden door monsr. van der MylenGa naar voetnoot7, maer sal voor 't eynde van drye weecken daer niet zijn. Van de pluche sal mijn huysvrouw gedencken. Soo hyer een ambassade comt, ick sal dyensten doen nae de luyden sullen zijn, dye men sal senden. 't Geschrift tegen de AenmerckingeGa naar voetnoot8 soude connen - nae mijn oordeel - gesplist werden om 't uwe met de saecke van anderen niet te confonderen ende evenwel niet te laeten onbeantwoordt, | |
dat beantwoordt dyent. Mijn broeder de Groot sal brieven van mij ontfangen door monsr. van der Mylen. Bidde middelertijdt om mijne gebiedenisse. Den XXIII October XVIcXXVII tot Parijs. UE. dienstwillige broeder
| |
Dese bijgaende aen monsr. WijtsGa naar voetnoot1 sal uE. bestellen ofte houden naer zijn goedduncken. | |
Adres (niet van de hand van Grotius): Aen mijn heer mijn heer Reigersberch, raedsheer in den Hoogen Raedt. In den Hage. Port. |
|