Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1081. 1626 juni 23. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.(Mon) frère, (Het doet) mij leed, dat het bestellen van de brieven wederom wordt gedifficulteert; ick (soude) anders garen in deze gelegentheyt verstaen uE. advysen van 't gunt daer ..... ende te verwachten is. UE. laeste en heb ick niet beantwoordt, omdat .... ontfangen van dye op eene voorgaende genoech van ........ inhoudt mijne bedencken had geschreven. Sal evenwel zeer (gaerne) verstaen de consideratiën van de goede vrunden ende haere motyven. (Hier zijn) de coninginne moederGa naar voetnoot3 ende den cardinaelGa naar voetnoot4 aen 't roer ... nae de leste zoo noch doen vangen monsr. de Ven(dosme), gouverneur van Bretaigne ende le grand-prieur, zijnen broeder, (dye) gebruyckt is geweest om zijn eygen broeder ende met ene hem selve met schoone beloften te bedryegenGa naar voetnoot5. Men houdt, dat dit een sequele is van het gunt men seyt MonsieurGa naar voetnoot6 in 't hoofdt geblasen te zijn. D'EspernonGa naar voetnoot7, dye mede gehouden werdt van de parthije te zijn, weijgert te comen. De segels zijnde gegeven aen monsr. de MarillacGa naar voetnoot8 is hem in de superintendentie van de finantie gesuccedeert monsr. d'EffiatGa naar voetnoot9, dye de suster heeft van madame d'EspesseGa naar voetnoot10 ende in groot credyt is bij den cardinael. Men twijffelt, off den coning gaet nae Bretaigne. 't Schijnt, dat de intentie is, dat den coning ofte immers de coninginne-moeder haer wil verseeckeren van de zeecust. Wij sullen zyen, wat den tijdt voort sal mede brengen ende met ene bij wijlen uE. tijding verwachten. Den XXIII Junij XVIcXXVI tot Parijs. UE. dienstwillige broeder
| |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raidt in den Hoogen Raide in Hollant. In s'Gravenhage. In dorso schreef Reigersberch: broeder de Groot den 23 Iunii 1626 tot Paris. |
|