Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Vitus,ook Veit genoemd (in Italië Guido, in Frankrijk Guy), moet onder Diocletianus omstreeks 305 op Sicilië, zijn geboorteland, gemarteld zijn. Waarschijnlijk is hij in het tegenwoordige Mazara del Vallo geboren. In de provincie Lucania (Zuid-Italië) ontstond ca. 600 een legende (Passio Santi Viti), volgens welke de jonge christen Vitus met zijn leermeester Modestus en zijn min Crescentia voor zijn heidense vader Hylas naar Lucania vluchtte, aldaar gevangen werd genomen en voor een verhoor door Diocletianus in 304/05 naar Rome gevoerd. Onder de wonderen die hij daar verrichtte was de genezing van een zoon van de keizer van diens bezetenheid. Na vele martelingen werden Vitus en de zijnen in een ketel kokende olie geworpen, daaruit door een engel gered en terug naar Lucania gebracht, om er spoedig in vrede te sterven. De versie van de Legenda Aurea heeft een aantal bijzonderheden, die in de afbeelding van Vitus terugkeren. Hij zou wellicht in een zekere plaats Lucana uit een voornaam geslacht geboren zijn. Omdat hij als 12-jarige knaap weigerde de afgoden te aanbidden werd hij door zijn vader gekastijd. Men sleurde hem vervolgens voor de rechter Valerianus. Hij werd veroordeeld en geslagen. Daarbij verdorde de arm zowel van de beulen als van de rechter. Toen de rechter door de martelaar genezen was, raadde deze de jongeman aan aan de goden te offeren. Daarop ondernam de vader een poging om Vitus met muziek, mooie meisjes, genot en plezier te verleiden. De jongen trok zich echter terug in zijn kamer. Daaruit verspreidde zich een heerlijke geur door het huis. Toen de vader ging kijken zag hij zeven engelen in het vertrek. Hij werd door de glans van deze verschijning met blindheid geslagen. Heel de stad hoorde zijn geschreeuw. Aan de rechter vertelde hij goden te hebben gezien in een niet te verdragen schijnsel. Toen de belofte een stier met gouden horens aan Jupiter te offeren niet hielp, werd de man door zijn zoon genezen. Toch kwam de vader nog niet tot inkeer. Een engel, die aan de leermeester Modestus verscheen, raadde hem aan per schip met Vitus naar een ander land te gaan. Daar werden ze gevoed door een adelaar en verrichtten ze veel wonderen. De zoon van keizer Diocletianus, die aan bezetenheid leed, had van zijn duivel gehoord dat deze pas zou wijken als Vitus van Lucana zou komen. Daarom werd naar hem gezocht. Hij werd gevonden en legde met succes de handen op. Daarop raadde ook de keizer hem aan te offeren. Toen Vitus weigerde werd hij met Modestus in de gevangenis geworpen, waar zij een enorm gewicht aan ijzer op zich gelegd kregen. Het viel 's nachts van hen af. Zij werden daarna in een brandende oven gesloten en voor de leeuwen geworpen. Niets kon hen schaden (»martelaren). Toen men hen wilde radbraken, beefde de aarde en een onweer brak los, waarop de keizer vluchtte en uitriep door een kind te zijn overwonnen. Een engel bracht Vitus met zijn leermeester en de min Crescentia, die hen overal gevolgd was, naar een rivier, waar zij ‘hun zielen aan God gaven’. Adelaars bewaakten de lichamen tot een voorname vrouw, Florentina, deze vond en met respect begroef. Dat alles moet aldus volgens de Legenda gebeurd zijn rond 287.
Vitus' relieken raakten na omzwervingen langs Saint-Denis en Korvey (tussen Paderborn en Hildesheim aan de Weser) voor een groot deel in Praag: door schenking aan koning »Wenceslaus (een arm), door lichtgelovige aankopen door de reliekenverzamelaar Karel iv in 1355 (enkele andere, overigens dubieuze ledematen) en door roof in de Dertigjarige Oorlog (de in Korvey achtergebleven delen). Ze worden bewaard in de Praagse Vitusdom (bouw vanaf 1344). De populariteit van de heilige leidde tot een dertigtal patronages, onder meer van koper- en ketelsmeden, apothekers, brouwers, herbergiers, | |
[pagina 322]
| |
toneelspelers, stommen en doven. De genezer van de keizerszoon bracht genezing en hulp bij psychische (vitusdans/epilepsie) en mysterieuze kwalen (hysterie, onvruchtbaarheid en bedwateren). Men offerde hem hanen, zoals men dat vroeger gedaan had aan de Slavische lichtgod Svantevit. Hij is daarom ook beschermer van huisdieren. Vitus' feest is op 15 juni. Attributen van de jonge martelaar, vaak in kostbaar gewaad afgebeeld, zijn palmtak, boek, ketel, adelaar of raaf (die de vluchtelingen voedde en de lijken der martelaren bewaakte), een of meer leeuwen of een haan. Afbeeldingen van Vitus zijn legio: een fresco ca. 850 in de San Clemente te Rome en een miniatuur ca. 1005 in het Liber Pontificalis van bisschop Gundekar (zonder attributen). Engelen dragen een zilveren reliekbuste ca. 1495, bewaard in de schatkamer van de kathedraal te Praag. Zeer vaak komt de ketel als attribuut voor, met name in de sculptuur: 17e-eeuws houten beeld in de kerk te Morsg-Salzburg (met de haan); houten beeld ca. 1425 in de katholieke kerk te Sünninghausen bij het Duitse Beckum (met een raaf); retabel 1488 uit Setten, nu in het museum te Stuttgart (Vitus zit in de ketel; vgl. paneel 1487 van het hoofdaltaar uit de Sankt Veit te Neurenberg, nu in het Germanisches Nationalmuseum aldaar: Vitus, Modestus en Crescentia in de ketel, die door beulen opgestookt wordt). Een schilderij 1505 van Burgkmair toont hem met een brandende olielamp. De vele cycli, waarin uiteraard ook Modestus en Crescentia hun rol spelen, volgen meestal de versie van de Legenda Aurea: onder meer de illustraties in de 14e-eeuwse Krumauer Bildercodex; het paneel van het genoemde hoofdaltaar van de Sankt Veit te Neurenberg; een paneel ca. 1480 van de Meester van de Vituslegende in het Museum für mittelalterliche österreichische Kunst te Wenen en een 15e-eeuwse Toscaanse predella en een schilderij in het Vaticaan te Rome. Bohemia 1974; Königs 1939. |
|