Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdMenasmoet een Egyptenaar geweest zijn die mogelijk in 295 gedood en daarna in een oase in de Mareotis-woestijn ten zuiden van Alexandrië begraven is. De grandioos aangelegde 400 hectaren beslaande Menasstad (nu gedeeltelijk opgegraven) bij een meer met geneeskrachtig water, waar eindeloze rijen pelgrims tot aan de 10e eeuw genezing kwamen zoeken, bewijst zijn enorme populariteit. Met de tijd groeiden legenden. Menas | |
[pagina 257]
| |
zou als christen het leger in Phrygië, waar hij diende, verlaten hebben omdat hij aan de goden moest offeren. Bij Cothyaeum in Egypte wijdde hij zich voortaan aan de ascese (»asceten). Tijdens de vervolging beleed hij zijn geloof en werd in het circus onthoofd. Zijn lichaam, op een kameel gelegd, heeft men op de plaats waar het dier halt hield in de woestijn Mareotis begraven.
Een historische kern voor de Menaslegende is nauwelijks aan te wijzen. De legendarische Passio in drie Griekse versies (5e-7e eeuw) en een hymne ca. 540 op Menas van de heilige Romanos de Melode uit Constantinopel gaan terug op een preek van »Basilius de Grote op een Cappadocische soldaat (centurio), eremiet en martelaar met de naam Gordios van Caesarea (naamsverwisseling?). Menas' populariteit was de oorzaak dat op sommige plaatsen de cultus van een lokale martelaar op Menas' naam werd overgezet (Menas van Kallikelados te Constantinopel en Menas van Armenië). Menas' verering staat vanaf ca. 400 vast. Hij genas zieken en beschermde vooral de kooplieden en bracht verloren zaken terug. Zijn feest wordt gevierd op 11 november. Kleine aardewerken ampullen, souvenirs waarin geneeskrachtig water werd meegenomen, zijn in de Menasstad bij duizenden gemaakt en daar en over heel het nabije Oosten en het Westen teruggevonden: produkten van een pelgrimsindustrie waarmee elke bedevaartplaats zichzelf onderhoudt. Zij dragen altijd een kopie van de Menas-afbeelding uit de Menasstad (vgl. een vroeg-5e-eeuws reliëf uit El Dekhela en een fresco uit Karm Abu Girg, beide in het Romeins-Griekse Museum te Alexandrië). In een korte tuniek met laarzen en een militaire mantel met gesp (de chlamys), staat een jonge Menas in het antieke gebedsgebaar - handpalmen ten hemel geheven - tussen twee hurkende kamelen; rondom staan verduidelijkende of acclamerende teksten en soms twee Griekse kruisen (4e-7e eeuw, vele exemplaren, onder meer in museaIvoren pyxis uit de 6e eeuw. British Museum, Londen. Boven het verhoor (ten dele zichtbaar) en de marteldood van Menas; onder zijn verering. Twee kamelen vormen zijn attribuut.
| |
[pagina 258]
| |
te Frankfurt, Londen, Rome, in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, het Bonnefantenmuseum te Maastricht, en het Museum der Catacombe-stichting te Valkenburg). Men vond ze, door vereerders meegenomen, tot in het Rijnland. Er zijn meer dan 120 typen gevonden en beschreven. Op een 5e-eeuws ivoor (Alte Museum te Berlijn) staat Menas voor de memoria boven zijn graf. Op ikonen staat hij, alleen of met anderen, als een volwassen, baardige man met boek en/of draagkruis. Soms wordt hij afgebeeld als ruiter: fresco ca. 1685 in de Debre Berham Selassie-kerk te Gondar (Ethiopië). Op een vroege ikoon uit Bawit in Egypte (6e eeuw, in het Louvre te Parijs) legt een machtig ogende Christus zijn rechterarm op de schouder van de naast hem staande Menas met boek en spreekgebaar. De oudste cyclus is in het British Museum te Londen te zien op een ivoren pyxis uit de 6e eeuw: verhoor, terechtstelling (onthalzende soldaat en een neerzwierende engel die Menas' ziel komt halen) en verering (de obligate kamelen naast het gebouwtje waarin de jonge soldaat staat; rondom vereerders). De grootste cyclus is te vinden op een ikoon 17e eeuw (?) van Marietis met twaalf scènes. In het Westen zijn afbeeldingen zeldzaam: Paolo Veronese, schilderijen ca. 1560 in de Villa d'Este te Modena (met hellebaard) en een in het Prado te Madrid, en een 16e-eeuws beeld in de Sint-Firmin te Rochehaut in het Belgische Luxembourg (met boek). Devos 1960; Drescher 1941 en 1946; Kaufmann 1906 en 1910; Miedema 1913. |
|