Van Andreas tot Zacheüs. Thema's uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten
(1997)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdFilippus de diakenwordt in de Handelingen vermeld onder de eerste diakens: zeven mannen die in Jeruzalem werden aangewezen ter ontlasting van de apostelen, die hun voornaamste taak als verkondigers bemoeilijkt zagen door charitatief werk (Hand. 6,1-6). Hij trad op als predikant, kèrux (Hand. 21,8), met succes in Samaria en bekeerde er onder meer »Simon de Tovenaar. Een andere bekering, vermeld in Hand. 8,26-40, was die van een hoveling (volgens Hand. eunuch en opperschatmeester) van de Ethiopische koningin Kándake. Op weg van Jeruzalem naar Gaza hoorde Filippus de op | |
[pagina 59]
| |
een reiswagen gezeten hoveling lezen uit de profeet Jesaja (bijna elke antieke lezer las hardop). Toen Filippus hem vroeg of hij begreep wat hij las, werd hij op de wagen genodigd om de tekst (Jes. 53,7-8 over het lijden van de ‘dienaar van Jahwe’) uit te leggen: voor de diaken aanleiding om hem Jezus te verkondigen. Bij het passeren van water vroeg de kamerheer om de doop. Filippus vestigde zich later met zijn dochters, die profetessen waren, als »evangelist tussen Asdod en Caesarea. Daar bezocht Paulus hem op zijn laatste reis naar Jeruzalem. De kerkvader Hieronymus zag er nog het huis waar Filippus gewoond had en de celletjes van diens dochters. Filippus zou, volgens een traditie in Byzantium, later bisschop van Tralies (Lydië) geweest zijn.
Clemens van Alexandrië (ca. 190) meende dat Filippus dezelfde man was als de schriftgeleerde tot wie Jezus zijn woord richtte over ‘de vossen en hun holen’ en over zijn eigen povere bestaan (‘geen steen om het hoofd op te leggen’; Mat. 8,19-20). Volgens Origenes beriep de Aziatische sekte van de Montanisten (2e eeuw), met hun door de officiële kerk met argwaan bekeken voorliefde voor profetisch optredende vrouwen, zich op Filippus' dochters, die volgens hen met zijn vieren waren. De naamsgelijkheid met de apostel »Filippus was oorzaak van verwisselingen tussen beide figuren in legende en afbeelding. Al zijn er enkele portretten van de diaken (bijvoorbeeld het mozaïek 5e eeuw in de Hosios Georgios te Saloniki), de interesse is vooral uitgegaan naar het intrigerende doopverhaal van de Ethiopische eunuch, traditioneel bekend als de ‘doop van de kamerling’. Na enkele vroege afbeeldingen (bijvoorbeeld een vroegchristelijke sarcofaag, waarschijnlijk uit de 4e eeuw, in het Thermenmuseum te Rome; een miniatuur in het Menologium van Basilius ii, 10e eeuw, in de Vaticaanse Bibliotheek; een Servisch fresco 1345-48 in een klooster te Detsjani) was het onderwerp onder invloed van de reformatorische opvat-
De diaken Filippus en de eunuch van Kándake, fresco in het klooster Detsjani (Joegoslavië), 1345-48. Filippus zit bij de eunuch op de wagen en verklaart hem Jes. 53,7-8.
| |
[pagina 60]
| |
ting over de bediening van de doop (die immers slechts zinvol was na verkondiging en persoonlijk geloof) zeer in trek bij Nederlandse historieschilders in de 16e en 17e eeuw. Drie etsen van Van Heemskerck (1569, 1572 en 1575), panelen van Lastman (onder meer 1623) en Rembrandt (zijn vroegst bekende werk, uit 1626, nu in het Catharijneconvent te Utrecht), een ets van Rembrandt 1641, en een doek van de Monogrammist is uit 1644 zijn slechts enkele voorbeelden. De doop van de kamerling is ook afgebeeld in een van de glazen van de gebroeders Crabeth midden 16e eeuw in de Grote Kerk te Gouda. Hans van Marees hernam het gegeven in 1869. Bishop 1947; Defoer 1977. |
|