De regenboogkleuren van Nederlands taal
(1917)–H.J.E. Endepols, Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekend
[pagina 196]
| |
1. Stichting der Kaap-kolonie.De Kaapkolonie werd in de 17de eeuw gesticht. Zij moest in de eerste plaats als herstellingsoord dienen voor hen, die op de lange reis naar en van Indië ziek werden. Tegelijkertijd konden de schepen aan de Kaap zich van versch water en levensmiddelen voorzien. De eerste bewoners waren gedroste matrozen en soldaten van de Compagnie en enkele vrijwillige kolonisten. Ook de weeshuizen van Amsterdam en Rotterdam hadden hun aandeel in de bevolking van Zuid-Afrika. Na de herroeping van het Edict van Nantes vestigden zich een aantal Fransch-sprekende Hugenoten aan de Kaap. Uit deze elementen bestond oorspronkelijk de blanke bevolking, die op het einde der 17de eeuw een kleine 1200 zielen telde. | |
2. Het Maleisch-Portugeesch.Op de taal dezer kolonisten was van zekeren invloed het Maleisch-Portugeesch, dat uit Indië werd overgebracht door koelies, baboes en ander Indisch dienst-personeel. Ook de uit Indië aangevoerde slaven en de uit Indië naar de Kaap verbannen rebelsche vorsten met hun hofstoet hielpen misschien mede aan de verbreiding van genoemde taal. Toch is de invloed dezer taal niet zeer groot geweest en zeker niet te vergelijken met de rol, die het Maleisch-Portugeesch in Oost-Indië heeft gespeeld. De Nederlandsche kolonisten waren voornamelijk Zeeuwen en Hollanders van Amsterdam en de Zuid-Hollandsche eilanden. Hier en daar vond men er een Fries onder. Het Nederlandsch van Zuid-Afrika vertoont dan ook duidelijk de dialectische eigenaardigheden van de taal van Hollanders en Zeeuwen, vooral wat de klinkers betreft. Het Maleisch-Portugeesch, zelf een Creoolsche mengtaal, heeft den woordenschat van het Afrikaansch gewijzigd en uitgebreid. Woorden als atjar = zuur, baing = veel, kabaai = kleed, mandoor = opzichter, sambok = karwats, zweep, soebat = vleien, tamai = groot, werden vaste bestanddeelen van den Afrikaanschen taalschat. | |
3. Zuid-Afrikaansche Creoliseering.De Creoliseering van het Afrikaansch is misschien voor een klein gedeelte ook een gevolg van den invloed van het Maleisch-Portugeesch. Maar de overal werkende oorzaak: de taaldooreenhaspeling van allerlei Europeanen, Indiërs en Afrikanen was hiervan zeker de voornaamste drijfkracht. Later kreeg ook het Engelsch een overwegenden invloed. Het heeft dit Creoliseeringsproces nog sterk bevorderd en ook in den woordenschat groote veranderingen aangebracht. Eindelijk hebben verschillende negertalen hun sporen in het Afrikaansch achter gelaten. Eigenaardige Afrikaansche begrippen werden dikwijls met het bestaande negerwoord overgenomen. | |
[pagina 197]
| |
Afrikaansch en Oost-Indisch Nederlandsch.
De Belgische Congo heeft op het kaartje, voor het betrekkelijk gering aantal Vlaamsche ambtenaren, toch wat al te veel zwart, gekregen; trouwens in onze Oost-Indische bezittingen leven natuurlijk veel meer inboorlingen die hun eigen taal spreken; dan Nederlanders of Nederlandsch sprekende oosterlingen. | |
[pagina 198]
| |
Door al deze oorzaken verschilt het Afrikaansch sterk van het A.B.N., al is dit verschil niet zoo groot, dat het Afrikaansch voor een Nederlander onverstaanbaar wordt. Menig dialect in ons land wijkt van het A.B. in minstens evenveel punten af als het Afrikaansch. Toch klinkt de taal van Zuid-Afrika ons vreemd in de ooren, maar dat ligt vooral aan de bovengenoemde vreemde invloeden. | |
4. Ouderwetsche eigenaardigheden.Bovendien hebben verschillende woorden en uitdrukkingen in het Afrikaansch hun oude beteekenis, terwijl zij in het A.B. van beteekenis zijn veranderd of in onbruik geraakt. De wijze, waarop men b.v. elkaar in Afrika toespreekt, is nog dezelfde als waarop men dit vroeger in ons land deed. Een woord als mevrouw, dat in de 18de eeuw slechts voor aanzienlijke dames uit hoogere standen werd gebezigd, maar tegenwoordig de aanspreking is in den gewonen burgerstand, komt in Zuid-Afrika weinig voor. Daar spreekt men van juffrouw of ou vrouw. Alleen de predikant is mijnheer, de boer is de baas. Matrozentermen als kombuis, kat (strafwerktuig op schepen), klip hebben in het Afrikaansch de algemeene beteekenis van keuken, zweep, rots of steen gekregen. Ambtstermen, in de dagen der Oost-Indische Compagnie in ons land algemeen, maar sedert met het ambt verdwenen, leefden in de dagen van Paul Kruger in Zuid-Afrika nog voort, bv. landdros, baljuw, kommando. | |
5. Invloed van den Statenbijbel.De taal van den Statenbijbel uit de 17de eeuw heeft in Zuid-Afrika meer dan elders het archaïstisch karakter helpen bewaren. De statenbijbel was dikwijls het eenige boek, dat de Boerenkolonisten op hun ‘voortrekken’ vergezelde, het boek, dat de Boeren dan ook door en door kenden, waarmede zij de taal in eere hielden. Nog geregeld gebruikt de Boer en de predikant allerlei woorden en uitdrukkingen, letterlijk aan den Statenbijbel ontleend. | |
Oefening.1. Vertel eenige bijzonderheden over de samenstelling van de Zuid-Afrikaansche bevolking tot 1800. - 2. Uit welke bestanddeelen, behalve het Nederlandsch (welke dialecten?), is het Zuid-Afrikaansch samengesteld? - 3. Van welken aard is de invloed geweest van het Maleisch-Portugeesch en van het Engelsch? - 4. Waardoor wijkt het Zuid-Afrikaansch - afgezien van de vreemde invloeden - af van het Nederlandsch uit ons land? Wat zijn hier o.a. de oorzaken van? | |
6. Zuid-Afrikaansch taalgebied.Het Nederlandsch in Afrika strekt zich over een reusachtig gebied uit, waarin allerlei verkeersgrenzen een innigen samenhang verhinderen. Daardoor wordt het ontstaan van lokale groepen en het zich zelfstandig ontwikkelen er van zeer in de hand gewerkt. Elk dezer groepen zal natuurlijk den invloed der onmiddellijke omgeving ondervinden en hierdoor | |
[pagina 199]
| |
onderling verschillen. Het Afrikaansch van de sterk verengelschte Kaapkolonie moet dus in menig opzicht anders zijn, dan de taal van den Afrikaner uit Noord-Afrika levende te midden van Kaffers, Hottentotten of Boschjesmannen. | |
7. Verwildering der taal.Vooral waar geen scholen zijn, staat het Afrikaansch aan verwildering bloot. Het wordt dan soms een mengelmoes van allerlei talen, waaruit men niet gemakkelijk wijs wordt. Zoo wonen er buiten de Unie eenige duizenden Hollandsche Afrikaners, wier taal tot onherkenbaar wordens toe veranderd is. In de nabijheid der Portugeesche bezittingen vermengt zich het Nederlandsch met Engelsch en Portugeesch, waarin men zinnen vindt als: ‘Hij sa trowwel so waja rond, dat hij sa aspansies het uitgefienies tot die laatste enekie’, hetgeen in het gewone Afrikaansch luidt: ‘Hij trek so baje rond, dat hij longe (aspansies) gedaan is (finish)’. ‘Hij sa kan nie bouw nie, want die fidasie sal val’ luidt: ‘Jij (hij sa = hij of jij) kan nie bouw nie, want de fondament sal val of insak’. | |
8. Afrikaansche taalgroepen.Verschillende taalgroepen onderscheidt men in Afrika: het West-Afrikaansch, het Noord-Afrikaansch, het Hottentotsch-Afrikaansch en het Kaffer-Afrikaansch. Veeteelt, landbouw en wijnbouw zijn karakteristieke bezigheden van de boerenbevolking. Ook de exploitatie van goud- en diamantvelden (Kimberley, Witwatersrand) heeft te midden der boerenbevolking plaats, terwijl Kaapstad en Port-Elisabeth handelscentra zijn. | |
9. Karakter der Boeren.Het karakter der Boeren is dat der Nederlanders: koppig en vasthoudend aan het oude, dapper en in hooge mate vrijheidlievend, hebben zij een af keer van uiterlijke praal. Hun godsdienstig leven is diep en innig, al heerschen onder hen nog veel van de steile beginselen der Dortsche vaderen. De slimheid van den Hollander hebben zij in hooge mate overgeërfd, evenals zijn leukheid, die zich vaak tot een zeer specialen Afrikaanschen humor heeft ontwikkeld. | |
Oefening.1. Van welken aard zijn de verschillen, die zich tusschen de lokale groepen van het Afrikaansch-Nederlandsch vertoonen? Zijn er veel lokale groepen of niet? Waarom? - 2. Noem de voornaamste groepen van het Zuid-Afrikaansch. - 3. In welke sociale groepen zal het Engelsch den grootsten invloed uitoefenen, wanneer en hoe de negertalen? | |
10. Het letterkundig Afrikaansch.Eenzelfde poging, als wij konden waarnemen in Nederlandsch België, is in Afrika beproefd, maar met meer succes. Boven de Vlaamsche dialecten trachtte zich tevergeefs een A.B.V. te ontwikkelen, dat zich echter hoe langer hoe meer bij dit laatste gaat aansluiten. Welnu ook in Afrika ontwikkelde zich uit de lokale groepen een soort A.B. Afrikaansch, dat echter veel verder van het Nederlandsch afwijkt en zich daar ook niet bij aansluiten wil. | |
[pagina 200]
| |
Tweetalige spoorweg- en tramkaartjes uit Zuid-Afrika
| |
[pagina 201]
| |
Deze ontwikkeling komt pas in het laatste kwart der 19de eeuw aan het licht. Vóór dien tijd werd Afrikaansch met lokale schakeeringen wel overal gesproken, maar geschreven werd het bijna niet. In de latere jaren begon men het Afrikaansch ook te schrijven, naast het Nederlandsch van het moederland; en sedert dien groeiden de voorstanders van het Afrikaansch tot een machtige partij, die in haar eigen organen, o.a. Di Patriot, streefde naar een vrije en zelfstandige ontwikkeling van de Afrikaandertaal. | |
11. De Zuid-Afrikaansche taalstrijd.In de laatste jaren kreeg dit Afrikaansch een grooten voorsprong op het Nederlandsch, omdat hoe langer hoe meer prozaïsten en dichters zich er van gingen bedienen om hun gedachten en gevoelens weer te geven en velen er niet zonder reden een zuiverder uiting van hun eigen aard in zien, dan in de taal van het oude moederland. Wettelijk zijn onder het Engelsch bestuur het Nederlandsch en het Engelsch gelijk gesteld en op de scholen worden dus alleen deze twee talen geleerd. Dat het Nederlandsch in de officieele drukwerken soms nogal iets te wenschen over laat, bewijst de hier naast staande afdruk van spoor- en tramwegkaartjes. Er gaan echter steeds meer stemmen op, om op de Lagere Scholen ook het Afrikaansch als voertaal te gebruiken. Zij, die dit verlangen, beroepen zich er op, dat een kind, dat thuis zijn ouders en in den dagelijkschen omgang den predikant of onderwijzer hoort spreken van die perd, die stevel, die spider, die katel, en zelf zegt: ek is, ek het geëet, ek het geslaap, ek het geval, de vormen: het paard, de schoen, het rijtuig, het ledikant, ik ben, ik heb gegeten, geslapen, ik ben gevallen, leert als woorden eener vreemde taal en derhalve de grootste moeielijkheid heeft het onderwijs te volgen. | |
12. Afrikaander-poëzie.Een der eerste gedichten, waarin voor het goed recht van het Afrikaansch gepleit wordt, is ‘Die Afrikaanse Taal’. Geen Engelsch en Nederlandsch wil de dichter, beide zijn vreemd voor den Afrikaner, maar de eigene taal. Al zal men haar met spot en hoon ontvangen, het zal te vergeefsch zijn. Rijker dan elke andere taal groeit zij van dag tot dag. De toekomst behoort haar toe: zegevierend zal zij uit het strijdperk treden. Ietwat onbeholpen van uitdrukking en vorm, straalt er de gloed en de geestdrift van een jonge tot zelfbewustzijn komende natie uit. Juist als Guido Gezelle van zijn Vlaamsche taal dichtte: Mijn Vlaand'ren spreekt een eigen taal,
God gaf elk land de zijne;
En laat ze rijk zijn, laat ze kaal:
Ze is Vlaamsch en is de mijne.
Zoo zingt een jonge vaderlandslievende Afrikaansche dichter: | |
[pagina 202]
| |
Sal eenmaal nog baas worre;
Lat hulle spot, lat hulle lag,
Ons beurt kom seker oek een dag,
Van dag nie - dan tog morre.
Nou zijm ons lekker, want nou kan
Gên Hollander of Engelsman
Ons met sijn taal vermaak nie;
Ons Afrikaans klinkt net so mooi,
Lat hulle maar met woorde gooi,
Hull' sal ons tog nie raak nie.
Want Hollans of oek watter taal
Hull' oek ons andag bij bepaal,
Ons sal daarna nie hoor nie;
Ons Afrikaans die blij mar baas,
Lat hulle spot, lat hulle raas,
Hull' kom ons net nooit voor nie.
Nou seg ons in ons eije taal
Die ding ver hulle net so kaalGa naar voetnoot1),
Dat hulle niks kan praat nie;
Ons Afrikaans is meer bekwaam
Daartoe as al hull' tale saam,
Wat ver ons tog niks baat nie.
GeGa naar voetnoot2) mar die vuurwaGa naar voetnoot3) vinnig stoom,
Dan hardloop hij dwars deur die stroom,
Al staat hull' nog so dik, ja;
Lat net die vuurwa eens lag skréGa naar voetnoot4),
En al wat voor is sal pat géGa naar voetnoot5),
Die ding lat 'n mens mos skrik, a!
Nou Afrikaners, hou mar stijf,
Ons taal krijg bij die dag meer lijf,
Kom, staat mar algar same,
En werk verenig hand an hand
Ver Moedertaal en Vaderland,
Ons hoop sal nie beskame.
| |
13. De taal is de ziel der natie.Een pleidooi voor het Afrikaansch houdt ook Johannes J. Smith in de voorrede van Leipoldt's gedichten. Terecht wijst hij er op, dat het langdurig verblijf onder de Afrikaansche zon den aard der Nederlanders heeft gewijzigd en dat daardoor ook de taal anders moet zijn. Het Afrikaansche volk verstaat het hoog-Hollandsch niet of slechts half en het aangeleerde hoog-Hollandsch van den geboren Afrikaner is voor Nederlanders ‘amper Neerlands’. Toch moet de band tusschen beide blijven, want beide zijn loten van denzelfden stam. Uit dezen laatsten zin blijkt, dat J. Smith niet zoo ver gaat, als de schrijver van het vorige gedicht, die niets van Hollandsch hooren wil, evenmin als van welke andere taal ook. | |
Die taal is die volk self. aant.
| |
[pagina 203]
| |
Uw heil vertreden vindt, de landspraak vindt ge er bij,
En haar verdelging steeds het doel der dwinglandij;
Want om naar eisch der kunst een moedig paard te temmen,
Moet men door 't slaafsch gebit, vooral zijn mond beklemmen;
Die kunstgreep is aan Spanje en Frankrijk nut geweest,
In 't onderdrukken van den Nederlandschen geest.
En wat omtrent die taal van die Afrikaner? Vorm die 'n uitzondering op die reël? Geensins. Die Hollandse Afrikaner, 'n afstammeling nie alleen van Hollandse, maar ook van Duitse en Franse voorouers, het, deur 'n verblijf van twee eeuwe en 'n half onder 'n Afrikaanse son en in 'n Afrikaanse omgewing, kenmerkende eienskappe ontwikkel, wat aan die Neerlander van vandaag totaal vreemd is. Dié eienskappe word natuurlikerwijs in die taal van Suid-Afrika weerspieël, en juis dié feit is een van die grootste redes ver die skrijwe van 'n Hollandse taalvorm, wat, eweals die Afrikaner self, uit Suid-Afrika geboortig is. Ons eenvoudige, maar doelmatige, grammatika en die vele typiese woorden en uitdrukkinge, in Suid-Afrika ontstaan of uit ander tale ontleen om in die behoefte van die land te voorsien, roep luid om erkenning, en moet ook erken word als ons die ontwikkeling van ons volk nie onnodig wil strem nie. En ook niks minder als algehele erkenning is nodig: want om aan typies Afrikaanse woorde Neerlandse stertjies te gaan las of geslagte toe te ken, en ons dan te wil wijsmaak dat dit goeie ‘Vereenvoudigde Hollands’ is, is niks anders als broeikaswerk, wat die taalgevoel van Neerlander sowel als Afrikaner kwes. Laat die Afrikaner maar eers eenmaal besef dat sijn eie Afrikaans-Hollands ewe goed en ewe bruikbaar Hollands is als die hoogste Hollands van Neerland, ja dat dit ver hem 'n banje dienliker en geskikter werktuig is, en hij sal ook gou genoeg bij magte wees om te boek te stel alles wat in en om hem plaas vind. Die Afrikaanse taalvorm kan tog alleen die draer van 'n eg nasionaal-Afrikaanse letterkunde word: dit is immers bewijs, nie alleen deur die werke van 'n Celliers en 'n De Waal, maar ook deur die onmag van hoogbegaafde Neerlands-skrijwende Afrikaners om tot die hart van die volk deur te dring. Die ‘Hoog-Hollands’ van die Afrikaner blij ver die Neerlander tot nog altijd ‘amper Neerlands’, en ver die Afrikaner ‘geen Afrikaans’. Dit is dan ook waarskijnlik ver alle partije beter als elke voëltjie in die vervolg maar sing soals hij gebek is. | |
Twee taalstandaarde.
| |
[pagina 204]
| |
franjes is nie so geskik ver die Afrikaanse veld, en sit ook nie so bevallig op die breë skouers van die Afrikaner als die welbeproefde ‘baadjie’ maar desniettemin kan elkeen tog sien dat èn jas èn baadjie van dieselfde stof gemaak is. Een ding staat vas: daar bestaan geen algehele gelijkheid meer tussen die taal van Neerland en die taal van Suid-Afrika; maar of ons ook praat van twee tale of van twee taalstandaarde, die verskille tussen die twee mag nie tot vijandskap voer nie, want hulle blij tog nog nou verwant, en die bloei en welvaart van die een is van ontsaglike betekenis ver die ontwikkeling en vooruitgang van die ander. Afrikaans veral sal in sijn wordingstijd veel te leer hê van die meer ontwikkelde Neerlands, en sal ook sijn woordvoorraad ver letterkundige en tegniese begrippe uit die ou Dietse taalskuur moet aanvul. Dit hoef niemand te bevreem nie, want elke wettige en reggeaarde kind het reg op 'n erfenis, en alle tale (behalwe die basters en die diewe!) het so geërwe. Ook die Neerlandse letterkunde is gemeenskaplike goed en sal dit ook altijd blij, solang als die twee taalvorme nog onderling verstaanbaar is. Maerlant (aant.) behoort ewegoed tot die letterkunde van die Afrikaner. als Caedmon (aant.) en Chaucer (aant.) tot dié van die Engelsman; en Maerlant is ook heel wat verstaanbaarder ver die Afrikaner dan Caedmon, ja selfs dan Chaucer ver die Engelsman. En dan vra hul nog: ‘Waar is jul letterkunde wat ons ver die eksamens kan voorskrijwe?’ Ag, die eksamenvrees! Dit benewel ons verstand, en selfs manne wat beter hoort te weet, skrik hul asvaal, als 'n pedantieke teenstander maar net iets oor ‘letterkunde’ brom - 'n tegenstander wat dikwels nie eens weet dat sijn geliefde Shakespeare (aant.) in 'n gemoderniseerde spelling en met 'n verklarende woordelijs moet gedruk word, ten einde om hom aan die moderne leser verstaanbaarder te maak! Geen letterkunde is ooit gebond aan die biesonder taalvorm, wat op een of ander tijdperk in swang mag wees; en dit is alleen onkunde of vitsug wat aan 'n Afrikaanse letterkunde eise wil stel, waaraan selfs geen Engelse of Duitse letterkunde voldoen nie. Met die Afrikaanse skrijftaal sal daar geen jota minder letterkunde wees als met enige ander Hollandse taalvorm. En letterkunde is ook nie alles nie. Die letterkunde van Griekeland geld vandaag nog als die grootste en verhewenste wat die wêreld gesien 't, maar waar staan Griekeland vandaag? 'n Lewendige volk sal gou genoeg 'n letterkunde maak, maar die grootste wêreldliteratuur sal geen volk van ondergang bewaar. En als die gebrek aan 'n letterkunde alleen gevoel word als ons werke ver die eksamens voorskrijwe, dan kan ons fluit-fluit daarsonder klaarkom! | |
Oefening.1. Waarin bestaat het verschil tusschen het A.B. Vlaamsch en het A.B. Afrikaansch in hun verhouding tot het A.B. Nederlandsch? - 2. In welken tijd begint zich het Afrikaansch-Nederlandsch vooral te ontwikkelen? Noem eens eenige argumenten van de voorstanders van dit Afrikaansch-Nederlandsch. - 3. Welke rechten heeft in Zuid-Afrika het Nederlandsch ten opzichte van het Engelsch? - 4. Geef in het kort den inhoud weer van het gedicht van no. 12 strofe na strofe. - 5. Wat zijn de hoofd- | |
[pagina 205]
| |
gedachten door Smith op blz. 202 e.v. ontwikkeld? - 6. In welke spelling is het Afrikaansch van Smith geschreven? Zou je de voornaamste verschilpunten tusschen deze spelling en de door u op de lagere school geleerde kunnen aangeven? Zie ook de spelling van de vertaling uit het Negerhollandsch. - 7. Wat is het verschil tusschen spelling en taal? | |
14. Afrikaansche taalafwijkingen.Eenige typische Afrikanismen, die voornamelijk het gevolg zijn van het creoliseerings-proces van het Afrikaansch, maar gedeeltelijk ook aan andere oorzaken zijn toe te schrijven, zullen wij nog vermelden, voordat wij verdere proeven van de taal van Zuid-Afrika mededeelen. Reeds in de voorafgaande stukken zijn zij trouwens waar te nemen. 1o Het Afrikaansch heeft het onderscheid van de geslachten prijs gegeven behalve bij de voornaamwoorden (verg. het Engelsch), waar het onderscheid gedeeltelijk is behouden (verg. no. 11). 2o Het bepalend lidwoord is altijd di b.v. di man, di vrouw, di kind. 3o Zelfstandige naamwoorden komen voor als werkwoorden: di skape dood bij hope, als bijvoeglijke naamwoorden: ek is honger, als bijwoorden: hij rij knipmes. 4o Omgekeerd komen werkwoorden voor als zelfstandige naamwoorden: 'n snij brood, als bijvoeglijke naamwoorden: sij het 'n flekflooi-tong, als bijwoorden: hij loop sukkel. 5o De klinkerverandering bij de meervoudsvorming van sommige woorden verdwijnt en men vindt naast elkaar: gat > gate of gatte, afgod > afgode of afgotte, skip > skepe of skippe. 6o Moeilijke medeklinkers of medeklinkersgroepen worden vereenvoudigd: graven > grawe, haver > hawer, sjerp > serp, machine > mesien, vogel > fool. Eindelijk houde men in het oog, dat in Zuid-Afrika zoowel zij, die het Nederlandsch als zij, die het Afrikaansch schrijven, allen zonder uitzondering de Vereenvoudigde Spelling gebruiken. | |
15. Afrikaansche humor.De grappige gevolgen van de leugen van een jongen boer, die blufte, dat hij diamanten had gevonden, worden in het volgende stuk met Zuid-Afrikaanschen humor beschreven. Dwaas-Afrikaansch is de malle situatie van de beide in de modder spartelende boeren, omgeven door een lachende, scheldende en tierende menigte blanken en zwarten. Bijna de geheele Afrikaansche maatschappij is vertegenwoordigd: de sjambok zwaaiende boeren met hun ossenwagens, de dronken, schreeuwende Hottentotten en ook de weddende Engelschen. | |
Diamanten! aant.
| |
[pagina 206]
| |
van sijn plaas afkom. Van di dorp was di gerug gou onder di buite mense versprei, en alles was in rep en roer. Di mense lieg toen dat dit so kraak. Di een vertel, dat Oom Diederik al veertig diamante had; 'n ander had weer ver di vaste waarheid gehoor dat di Gouwerment al 50.000 pond ver di plaas gebode het, en so gaat dit an. Liegduiwel had in geen jare so veul werk gehad ni. Gerrit had oek van di ding gehoor en het amper in di lug gespring van blijdschap. Nou was daar kans om geld te maak. Hij sou nou oek 'n plaas koop en dan - ja, dan sou alles goed gaan. Sijn moeder praat baing, maar dit help ni. Donderdag had hij van di steentji gehoor, Vrijdag was dit of hij di koors had; maar Saturdag was hij ni te keer ni. Hij moes na Poortji. Di aand kom hij weer tuis, met di nuws dat het di vaste waarheid was, dat daar diamante bij di boskoppi was. Wel had Lieg Hans dit di eerste gekrij, en 'n mens kon hom ni glo ni; mar Oom Diederik en Willem het oek gaan soek, en na 'n paar ure het hulle oek 'n steentji gekrij, so mar bo op di grond. Maandag middag sou daar 'n groote bijeenkomst wees en Dingsdag morre sou klaims (aant.) uitgege worde. Alles gaat goed seg Gerrit, jammer dat Lieg Hans nou so 'n groot man is. Di vollende dag was dit rusdag; mar daar was mar min mense in di buurt wat rus. Partij had dit so druk dat hulle glad ni kon lees ni, partij het tog 'n kort preki gelees en gaat toen skotskar (huifkar) reg maak. Op di dorp was di kerk regte vol. Baing mense het dorptoe gerij om van di diamante te hoor. Selfs meneer (dominee) lijk of hij angestoke is en di koors onder lede had. Hij het di diamant grawerij regte mooi in sijn preek te pas gebring. - Ja wit en zwart, had di diamant koors. Snel (kafferbediende) het natuurlik oek van di ding gehoor. Gerrit had hom geseg om klaar te maak om te gaan grawe; Snel had gen woord gepraat ni; mar het di aand met ou Katrijn baing gelag. Ou Katrijn het hom geseg dat di ding ver haar net so klaar was as di son: Hans het diamantjies daar gegooi, maar waarom weet sij ni. ‘Pas nou op Snel!’ het sij hom vermaan; ‘Hou jou mond nou, jij kan net ver ou Antonie di ding vertel, mar pas op! Elk ken ver jou; as jij lekker (dronken) is sal jou bek jou verbrand’. Maandag morre trek Gerrit met di skotskar weg. Snel moet saam. 'n Groot baksel beskuit en 'n sak touwtjes vleesGa naar voetnoot1), en 'n paar komberse (dekens), 'n koffi keteltji en 'n rooster, grawe en pikke, alles gaat saam. Hij gaat vroeg weg en dag dat hij omtrent di eerste op Poortji sou wees; mar wag 'n bitji! Toen hij daar kom lijk dit of daar 'n groot vendusi of kerk was, so wit staan di wa'ens en karre. Dit woel en praat dat 'n mens deur mekaar kon raak. Mense van buite en mense van di dorp. Mister Epps was daar di groot winkelier van di dorp en Jim wat di klein kaffer kantien hou. Al di bure was daar. Tanta Grieta draf mar deur di huis en seg elkenmal ‘Wat so een klein steentji tog kan doen!’ Dit begin naderhand te reen (regenen), dat di water so oer di aarde spoel, mar dit help niks, di mense kom mar gestadig an. Hans was natuurlik oek daar. Hij was nog nooit so 'n groot man gewees ni. Bejaarde mense, wat al lang ouderling was, soek hom op. | |
[pagina 207]
| |
Hulle staat om hom of hij 'n kommandant was. Hij moes ider keer vertel hoe hij di steentji gekrij het. Hij had sijn leu'ens 'n bitji mooi agter mekaar gesit en dit gaat net glad weg. Hij vertel, hoe hij van dat hij van di diamantveld gekom het, altijd dag dat hier iets moes wees; hoe hij later and' soek gegaan was, en di steentji gekrij het. Op ider vraag had hij 'n antwoord. Daar was egter één kereltji wat hom hinder, een klein joodtji wat 'n winkeltji had op di dorp. Di joodtji, mister Gogem was sijn naam, doet partij keer sulke koddige vrage, dat Hans amper ni wis wat hij moes sê ni, daarbij kijk di mister Gogem hom so snaaks deur sijn bril an, dat di woorde Hans partij keer in di keel blij steek. In di agtermiddag was daar bijeenkoms. Di grote woonhuis van Oom Diederik was stampend vol. Dit woel en raas, sodat Oom Diederik meer as eens kwaad was. Daar werd resolusies genome, en artikels opgestel. 'n Paar rondloper Engelse wat oek iets wou sê, werd di deur uitgesit, mar ten laaste kom dit so ver, dat Oom Diederik beloof om morre oggend as di son opkom bij di boskoppi te wees om dan klaims uit te ge. Dit reen nog mar altijd deur, mar di grootste gedeelte van mense span daarom mar hulle karre en wa'ens in, om mar op di plek te wees. Di stille plekki was binnen 'n paar uur lewendig, partij maak nou al rusi o'er klaims. Gerrit was ni so haastig ni. Hoewel daar di aand baing mense op Poortji was, wis Netji tog nog om ver hom 'n plekki te vinde en met 'n opgeruimde hart raak hij an slaap. Hans het oek weggerij om di morre vroeg present te wees. Oom Diederik het hom beloof dat hij dri claims ver niet kon uitsoek omdat hij dit uitgevonde het. Hans was egter bek af toen hij bij di huis kom van di heel dag praat, en sou blij wees as hij uit di ding uit was. Di steentji, wat Oom Diederik gevonde had, was maar één wat hij daar neer gegooi het, en toen hij al di mense op Poortji siet, en di groot lawaai merk, wis hij wettig ni wat hij sou doen ni. Sijn grootste hoop was dat di Smous nou al op reis was na Engeland, en nimand ooit sou te wete kom, wat hij gedaan het ni. Snel was met sijn baas op Poortji geblij en had toen dit aand word ver ou Antonie opgesoek. Eers kon hij ni veul met hom praat ni, omdat daar baing volk was; mar laat in di nag krij hij ou Antonie tog 'n bitji alleen in di wa'enhuis en toen vertel hij alles wat hij gesien het. ‘Eers het ek gedog, dat hij tower (toovert), ou man’, seg Snel, ‘mar toen ek van di diamante hoor, toen denk ek weer anders’. Met 'n regte ernstige gesig had di ou Hottentot di stori angehoor, mar toen kon hij zijn lag ni hou ni. ‘Hoor dit is koddig, di boere sal snaaks voel, as hulle niks krij ni. Jij moet niks praat ni, jong. Jij het dit lang stil gehou en as jij nou praat krij jij seker 'n pak. Ons sal nou lekker krij. Bij so'n ding krij di volk altijd 'n extra sopi; mar hoor, di Hans is skelm’. ‘Katrijn het oek al geseg, dat ek ni moet praat ni’, seg Snel, ‘mar as ek di mense se ver gek sien loop, dan kan ek daarom mijn lag ni hou ni’. ‘]ou vel sal dit gewaar word, jong as jij praat’, antwoord ou Antonie. ‘Ek sal perbeer om stil te blij, as ik mar ni lekker word ni’. ‘Ja, di lekker worde breng ons so mar in di hand, mar ons moet oppas’. Vroeg in di morre was | |
[pagina 208]
| |
alles op Poortji in beweging. Oom Diederik loop heen en weer om orders te ge. Di mense, wat op Poortji geslaap het, span in. Skotskarre en wa'ens word reg gemaak, algar en alles gaat na di boskoppi toe. Daar was al amper 'n wapad (weg voor wagens) gerij. Oom Diederik was anders net straf op sijn veld, en dit was nog al sijn spaarveld; mar nou praat hij ni. Di son was 'n klein rukki op, toen Oom Diederik op di graafplek kom. Dadelik bestorm di mense hom om grond te krij. Dit was di moeite werd om te sien hoe di mense deur di modder stap, want dit had di heel nag stadig an deur gereen, partij mense ge toen om niks; hulle gaat plat op di grond lê om klippies (steenjtes) te soek. Ek sal nou mar ni vertel, hoe di klaims afgebakend en uitgege is ni. Dit was 'n geskre en drukte sonder einde; mar nog voor twaalf uur di middag, was ider besig om te werk. Partij had sifte me gebring. In di loop van di dag krij 'n man weer een van Hans sijn steentjis, en allemal hardloop om dit te sien. Dit ge nuwe moed, en al was di son soo's 'n vuur di mense werk mar deur. Partij dorpsmeneertjies wat nog nooit 'n graaf in di hande gehad het ni, werk dat di bloed bij hulle hande afloop. Gerrit was oek fluks and werk en Snel help trou. Hij wis oek, dat dit ni lang sou duur ni. Dat Gerrit di dag niks krij ni ontmoedig hom ni, al di diamante kan oek ni bo op lê ni. Hans kom oek om sijn claims uit te soek mar seg dat hij later sou begin te werk. Oom Diederik werk soos 'n bandiet. Toen di aand word was dit mooi om al di vuurtjies te sien; 'n hele klomp mense had al tente opgeslaan. Daar was natuurlik oek al 'n wa met drank; want di ding blij ni agter ni. Partij volk was al dronk, en 'n paar wit mense oek. Snel had oek 'n sopi gekrij, en had wat nog nooit gebeur is ver di twede sopi bedank. Hij was bang om te praat. Di vollend morre was meer as een, wat ni gewoon was om te werk ni, ordentlik stijf, en di meeste was ni so heet om te begin ni. Gerrit was vroeg genoeg op, maar Snel was lui, en mar blij dat hij twaalf uur 'n bitje kon gaan rus. Di meeste mense gaat toen oek na die ete 'n rukki onder of op di wa lê. Oom Diederik was oek weer gekom met 'n wa en het Antonie saam gebring. Di gat waar hulle werk was ni ver van Gerrit sijn klaim ni, en Antonie was een paar maal o'er gekom om met Snel te praat. Di twe lag dan so hard dat Gerrit al gevraag het wat dit was. Toen di rustijd ankom gaat Gerrit onder Oom Diederik sijn wa lê mar Snel blij bij di kar. Waar di hottentot dit van daan krij weet ek ni, mar Antonie had 'n bottel brandewijn, en kom Snel opsoek om hom 'n sopi te ge. Di een sopi haal di ander. Daar kom toen nog 'n paar hottentots, wat oek drank had en so was hulle spoedig spraaksaam. ‘Di ou baas van mijn is fluks’, seg Antonie ver Snel, toen hulle 'n paar sopies in had en lag. ‘Hij werk hard nes 'm jong; hij geef nou gen ogenblik rus ni. Di ou wil nog rijk worde. ‘Dis fraai om di mense te sien werk’, antwoord Snel, ‘Mister Rights sijn hande is al vol bloedblare. Wat di geld tog ni kan doen! So 'n klippi lat di kerls werk’. ‘Ja dit is snaaks’, seg ou Vreland, ‘di mense is koddig. Verheel jou om ver 'n klippi so hard te werk, as dit 'n bottel brandewijn was, dan kan 'n mens dit nog verstaan!’ ‘So een klippi is net so veul werd as 'e groot vat’, seg 'n oue | |
[pagina 209]
| |
terwijl hy sijn lippe aflek. ‘Ek wou mar dat ek een krij’. ‘Ons sal seker krij’, seg Wildskut, ‘di grond is net soos di grond in di Fields (aant.)’. ‘Denk jij so’, vraag Antonie, spotagtig, want hij kan Wildskut, wat 'n parmantige jonge was, ni verdra ni. ‘Vervas, outa! Ek het kennis van di ding. Leef di bottel nog?’ Antonie steek eers nog 'n goeie dopGa naar voetnoot1) en ge toen di bottel oer. ‘Ek is seker’ seg Wildskut, ‘di diamante is hier net so dik as klipstene. Di ou baas sal geld maak, en di jong kerel wat daar aankom oek. Kijk! hoe parmantig rij hij’. Di sprekers kijk op. Hans kom an op 'n flukse jong perd. Hij rij reguit na Oom Diederik sijn wa en bind sijn perd sonder af te saal an di wiel vas. Terwijl Oom Diederik op di wa lê rus, gaat Hans in di skaduwe sit. ‘As di kerels van di diamante, wat hier is moet rijk worde’, seg Antonie, ‘dan sal hulle lang moet werk. ‘Wat weet jij daarvan!’ vraag Wildskut, terwijl hij Antonie met veragting beskou. ‘Jij wat nog nooit verder as Poortji was ni’. Dit was net genoeg om rusi te veroorsaak. De brandewijn was sterk gewees en di hottentots begin te raas. Snel spring op en verdedig Antonie, terwijl hij Wildskut uitskel ver al wat lelik was. Verskeie mense werd deur dit lawaai wakker. Oom Diederik oek. ‘Stil daar, jullie hottentots!’ skree hij toornig. Mar om 'n hottentot, wat dronk en kwaad is, stil te krij is ni so gemaklik ni. Wildskut en Snel hou an. ‘Vat tog 'n sjambok (zweep*), seg Oom Diederik ver Hans, wat hy eerste siet, ‘en maak di goed stil’. Hans vat sijn sjambok en 'n paar andere mense staat oek op om te sien. Gerrit steek oek sijn hoof onder di wa uit om te sien hoe dit sou afloop. ‘Hou jou smoel, Snel!’ seg Hans en gaat met di sjambok in di hand voor di hottentot staan. ‘Jij is ni mijn baas ni. Ek sal ver jou tog mijn mond ni hou ni’, antwoord Snel met 'n vloek. ‘Stil Snel!’ roep Hans toornig. ‘Stil, of ek sal jou seer maak’. ‘Jij’, seg Snel, ‘jij moet mar ver jou self oppas’. Bedaardheid was ni di grootste deug wat Hans besit ni; kwaadaardig slaat hij Snel met di sjambok oer sijn kop. Dit was net of jij vuur in di kruid gegooi het, Snel vloek en raas en skel Hans uit ver 'n bedrieger en leugenaar. Van alle kante storm die mense op di geraas af, en in korte tijd was di hele boel bij makaar. Gerrit was oek opgespring, en Oom Diederik had 'n agteros sambok gevat, om die hottentots uit makaar te slaan. ‘Stil Snel!’ skré Gerrit, ‘maak dat jij weg kom of jij krij vandag seer’, ‘Maak liwer ver baas Hans seer’, skré Snel, ‘wat julle almar ver gek laat werk, di bedrieger’. Woedend kwaad loop Hans op Snel toe om hom neer te slaan; mar op eens spring di kleine joodtji tussen in, en seg: ‘Neen Neef! laat ons eers hoor’. ‘Wat het jij te vertel, hottentot?’ vraag Oom Diederik, met di agteros sambok klaar om te slaan. ‘Vertel of ek slaat jou’. ‘Slaat Oom!’ skré Hans. Snel kijk rond, di skrik maak hom nugter. ‘Vertel mar mijn jong!’ seg di Joodje ‘dat is ver jou di beste’. Bijna al di mense wat daar werk was nou bij mekaar gekom. Dit lijk nes 'n court (rechtszitting). Hans en Snel in di middel en Oom Diederik met 'n groote sambok voor hulle. ‘Vertel Snel’, seg Oom Diederik, ‘of jij kom an di wawiel’. Snel kijk om, mar daar was gen kans ni. Toen vertel hij alles wat hij gesien | |
[pagina 210]
| |
had. 'n Dof gebrom nes 'n hagelbui wat an kom, werd onder di omstanders gehoor. ‘Is dit waar, wat Snel seg?’ vraag Oom Diederik an Hans. Hans was onder di vertelling doodsbleek geworde. ‘Snel lieg’, stotter hij. ‘Ek lieg ni, ou baas!’ roep Snel. Arme Hans kijk rond, mar siet net toornige angesigte; voor hom staat Oom Diederik; di sambok beef in sijn hand. Di woorde blij in sijn keel vassit. Onverwags spring Hans om, stoot 'n paar kerels wat hom in di pad staat, onderstebo, hol na di wa, ruk sijn perd los, spring op en dat loop huistoe. ‘Vang hom! Vang hom!’ klink dit van alle kante. Oom Diederik kijk woedend kwaad, rond; daar staat 'n jong kerel met 'n onnoosel gesig en oopmond naas hom, met 'n opgesaalde perd in di hand. Eer di jong kerel daarom denk had Oom Diederik hom di perd uit di hand geruk, was daarop en jaag met di sambok in di hand agter Hans an. Di hele boel, wit en zwart lag en skré, en hol agterna, om te sien hoe di spulletje sou afloop. 'n Paar Engelse begin onder di loop al te wedde wi sou wen. Dit was 'n resies soos nog gen een gesien het ni. Toen Hans merk, dat Oom Diederik agter hom an was, ge hij sijn perd volle toom. Nog nooit was hij so in di nood gewees ni. Sijn perd was fluks mar jong; oom Diederik sijn was baing sterker, ider keer kijk hij om en siet dat sijn vervolger nader kom. Net oop loop di perde di afdraend (helling) af, deur di spruitji (riviertje), modderplek toe. Nou kon 'n mens di modderplek wel deur as jij versigtig rij. Bij di modder kyk Hans weer om, Oom Diederik was kort agter hom, met di sambok in di hand. Ver di laatste ge Hans sijn perd 'n hou; di arme dier spring in di modder, spartel 'n bietji en daar sit hulle vas. ‘Hoera!’ klonk dit toen van alle kante dat dit so droom (dreunde, schalde). ‘Nou sal jij dit hê’, skre Oom Diederik, ‘jij sal weet dat jy ons bedroge het. Mar Helaas! Oom Diederik druk oek di modder plek in. Hy het gedag dat syn perd sterker was, hij spartel oek so 'n bitje en daar sit hul ook vas... Kon ek nou teken, dan ek vervas en pretji maak van die geskiedenis. Hans was omtrent vier tre voor; mar Oom Diederik kon ni nader kom ni. Hy staat ider keer na Hans dat di modder so spat mar kon hom ni raak ni; slegs di punt van di sambok raak Hans so nou en dan op syn skouwer; di modder spat dat dit 'n naarheid was. Albei was met perde en al besmeerd, Gen mens kon di hou sonder lag ni, al had jy oek kiespyn. Di heele skater dan oek van lap. Oom Diederik perbeer nog 'n slag, en, gelukkig ver Hans, raak di sambok syn perd. Di arme dier span al syn krag in en terwijl di modder klonbe Oom Diederik oerdek, spartel Hans syn perd los, kry vaste grond en sit af. Oom Diederik moes uitgeholpe worde. Eers was hy so kwaad dat hy idereen wou slaan wat digte by kom. Toen hy uitkom soek hy na Snel, mar Snel het lat vat. Binne 'n uur was di grawery op 'n stokki en di boskoppi verlate. Ek sal nou mar ni probeer om 'n beskrijving te ge hoe Hans tuis gekom is en daar uit gesien het ni: oek ni, hoe hy di vollende morre vroeg al afgesit het Transvaal toe ni. Wel raas di mense vreeselik en wil skadevergoeding eis, mar Hans was weg. Binne 'n paar weke was alles weer vergeten. Hans kom na 'n | |
[pagina 211]
| |
tijd weer terug: mar di mense kijk hom so dwars an, dat hy mar liwer heeltemal na Transvaal vertrek en daar getroud is. Daar woon hy nog, maar of hy nog ‘lieg-Hans’ is, kan ek ni se ni. 'n Man het vertel dat die sambok van Oom Diederik ‘Liegduiwel’ uitgejaag het. | |
16. De Afrikaansche natuurschildering.De Afrikaansche natuur, zoowel de rijke Afrikaansche flora als de troostelooze verlatenheid van de Afrikaansche zoutsteppen of de eindeloos vliedende vlakte schilderen ons de volgende verzen van Leipoldt en Celliers. In die Boesmanland.
door Leipoldt. Vaal rotse rondom met vaal sand en klei,
En boesmangras en varings geel en groen:
Wat 'n mooi wêreld hierdie! mooi geboen
Deur die Natuur, en mooi ook deurgebrei
Met bossies en met blomme! Dis ver mij
Alsof die son die wêreld self wil soen,
En ook die sterre daaraan mee wil doen
Bij nagtijd als die veld sijn sluier krij:
Hier was mijn thuiste in mijn woeste jaar
Toen ik nog kind was, sonder pijn of vrees,
Want ou Paai BoelieGa naar voetnoot1) self was toen te klein!
Al die rooi klippies het ik ingegaar,
En al die varings was ver mij gewees
MatersGa naar voetnoot2) wat elke somer het verdwijn.
Die soutpan.
door Leipoldt. Kaal is die ou sandwêreld hier, en kaal
Die see daarbuite waar die branders breek:
'n Strand vol klippies en 'n poltjieGa naar voetnoot3) kweek
Van ruigtegras, nou nie meer groen maar vaal.
Hier praat die veld 'n onverstaanbre taal;
Hier maak die son die blou soutwater bleek,
Totdat hij saandsGa naar voetnoot4) vermoeid zijn kop versteek
Agter die duine, waar sijn glans verdwaal.
Hier staan die soutkors sonder vou of plooi,
Glad, silwerwit, en met 'n goudgeel lijs
Van modder en klei - hier dun en daar nog dig,
So arm die wêreld hier, en tog so mooi:
Stil, als 'n oumens amper oor sijn reis
En met die Dood se skade op sijn gesig.
Die vlakte. aant.
door Jan Celliers. Ik slaap in die rus van die eeuwe gesus,
Ongesien, ongehoor,
En dof en loom in mij sonne-droom,
Ongewek, ongestoor.
Tot die ijl-blouwe bande der ver-verre rande
Skuif mij breedte uit,
Wijd-kringend aan d'puur alomwelwend asuur
Dat mij swijgend omsluit.
Die aarde was jong toen mij bodem sig wrong
Uit die diep van d'meer;
En die waa'tre o'erswewend kwam lewenskrag gewend
| |
[pagina 212]
| |
Die gees van die Heer.
Uit die woelende nag van haar jeugdige krag
Brag die aarde voort
Lewiatansgeslagte, geweldig van kragte,
Storm-ontruk aan haar skoot.
Diep in mij gesteente berg ik hul gebeente
D' geheim van hul lewe en lot;
Maar gewek uit die sode herleef uit die dode:
Naar d' eeuwig hernieuwingsgebod,
Die stof van d' verlede in vorme van d' heden,
In eindeloos kome en gaan;
Wat die dood mij vertrouwt, ik bewaar 't als goud,
En geen grein die 'k verlore laat gaan.
Als die son o' er mij vloer in die moreGa naar voetnoot1) kom loer
En die douw van mij lippe kus,
Dan draai ik mij stom met 'n'glimlag om
En lê maar weer stil in mij rus.
Hoog bowe die kim op sij troon geklim,
Is hijGa naar voetnoot2) heer van lewe en dood;
Naar wil en luim geef hij, skraal of ruim,
Verderf of lewensbrood.
Uit gloeiende sfeer brand hij wreed op mij neer
Tot mij naaktheid kraak en skroei,
En mij koorsige asem in béwende wasem
Al hijgend mij bors ontvloei.
In sij skaduwtje rond-om sij stam op die grond
Staat 'n eenzame dorenboom,
So 's die stilte op haar troon, met doorne gekroon,
Wat roerloos die eeuwe verdroom.
So's 'n vlokkie skuim uit die sfeere se ruim
Kom 'n wolkie aangesweef,
Maar hij groei in die blouw tot 'n stapelbouw
Van marmer wat krul en leef -
Kolossaal monument op sy swart fondament,
Waar die bliksem in brul en beef.
En o, met mij is die windjes blij,
Hul spring uit die stof o'erend,
En wals en draai in dwarrelswaai
O'er mij vloer, van end tot end;
Die gras skud hul wakker om same te jakker
Tot hij opspring uit sij kooi,
En so's mane en sterde van ja'ende perdeGa naar voetnoot3)
Sij stengels golf en gooi.
Met dof-sware plof, so's ko'els in die stof,
Kom die eerste druppels neer,
Tot 't ruis alom so deur die gebrom
En gekraak van die donderweer.
Met klouwe vooruit om te grijp en buit
Jaag 'n ha'elwolk langs verbij,
So's 'n perde-kommande wat dreun o'er die lande
Vertrap en geesel hij -
En sij lijke-kleed sien ik ver en breed.
In die awendson gesprei.
Stil in die duister lê 'k so, 'n luister,
Hoe die spruite geselsGa naar voetnoot4) en lach;
Maar bowe die pak van mij wolke-dak
Het die maan al lang gewag;
Nou breek en skeur hij 'n baan daardeur
Om te deel in mij vreug benede,
Hij sprei die waas van sij romig-blouw gaas -
En ik lach so stil-tevrede.
Plek op plek, so's die wolke trek,
Sweef die skaduwe onder mee,
So's eilande wijd o'er die waat're verspreid
Op die boesem der groote see.
Met 'n afskeidskus gaat die maan ook ter rus
En ik wag op die dageraad,
So skoon en so mooi so's 'n fris jong nooiGa naar voetnoot5)
Wat lach in haar bruidsgewaad.
O'er die bulte se rug slaat die gloed in die lug
Van brande wat ver-weg kwijn,
En doornbome fluister in die rooi skemerduister
| |
[pagina 213]
| |
Van gevare wat kom of verdwijn.
Uit slote en plas, uit die geurende gras
Stijg 'n danklied op ten hemel,
En 't is of ik hoor hoe die krekiesGa naar voetnoot1) se koor
Weergalm uit die sterregewemel -
Waar werelde gaan - op hul stille baan
Tot die ende van ruimte en tijd;
So, groots en klaar, staat Gods tempel daar,
Wijd - in sij majesteit.
| |
17. Navolging en overlevering.Opmerkelijk echter is de nogal slaafsche navolging in de Afrikaansche literatuur. Celliers volgde de Iris (aant.) na van Jacques Perk, waarvan de eerste regels luiden: Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee...
Met tranen in 't oog, uit de diepte omhoog
Buig ik ten kus naar beneden:
Mijn lichtende haren, befloersen de baren,
En mijn tranen lachen tevreden.
Weldra echter wordt Celliers juist hierin weer nagevolgd door D. Malherbe. Die Warrelwind en Die Asbos zijn directe imitaties van Die Vlakte, en indirecte van Iris. Dan komt Totius' Die Besembos beiden als het ware nog overtroeven door een bijna letterlijken aanhef van Jacques Perk: Ik is gebore bij die middagglore
Van 'n blakende, blinkende zon
Stiefmoederlijk skraal was die eerste onthaal,
Waarmee ik mijn lewe begon.
Welnu, juist als in motief en versmaat hangen ook de jonge Afrikaansche dichters en schrijvers, in de keuze hunner taalvormen als klissen aan elkaar. Wendingen, die de eene gebruikt, duiken ook aanstonds bij den ander op. Regels, die er een slechts onbewust toepast, worden weldra bij een ander met volle bewustheid onderhouden. En er verschijnt in den laatsten tijd geen Afrikaander dissertatie over het Afrikaansch, of ze bevat eenige voorstellen en nieuwe taalregels, die voor het richtig gebruik van het Afrikaansch onmisbaar heeten. Gelijk wij in het slot van ons vorig hoofdstuk zagen, is hier de terugkeer op den weg der Creoliseering begonnen, en men behoeft geen profeet te zijn, om te verwachten, dat het Afrikaansch als het z'n jongen bloei kan uitleven, binnen tientallen van jaren, weer een schrijftraditie, en daarop gebaseerde spraakkunst heeft, die wèl veel van de onze zal afwijken, maar aan de thans nog heerschende regelloosheid een spoedig einde stellen zal. | |
18. Afrikaansche redenaarstaal.Dat het Zuid-Afrikaansch beter dan het hoog-Hollandsch tot de ziel van het volk spreekt, begrijpen de populaire Boerenleiders bij volksvergaderingen opperbest en zij weten op meesterlijke wijze dit instrument te bespelen. Wij laten hier het woord aan Generaal De Wet. Saevis tranquillus in undis, vastberaden kloek en krachtig te midden eener woedende menigte, houdt hij vanaf | |
[pagina 214]
| |
een wagen in de open lucht een Afrikaansche rede, vol zelfbeheersching en bedwongen kracht, maar raak en gevat. Wat steekt het kleingeestig gedoe zijner tegenstanders met hun geloei en geschreeuw af tegen de 17de eeuwsche mannentaal van Oom Christiaan! Hoe ernstig klinken zijn waarschuwingen aan het adres der onruststokers, hoe weet hij met een welgekozen uitdrukking of beeld de lachers aan zijn kant te krijgen! | |
Christiaan de Wet aan het woord. aant.Vrijdag 2 Oktober heeft te Potchefstroom een ‘monster-vergadering’ plaats gehad om te protesteeren tegen de expeditie naar Duitsch Z.-W.-Afrika. Generaal De Wet heeft daar een groote redevoering gehouden, waarvan Het Westen een uitvoerig verslag geeft. Het volgende is er aan ontleend. Wij geven het gesprokene weer in het teekenachtig Afrikaansch van oom Christiaan, die op een kar geklommen de toehoorders verzocht te gaan zitten, opdat hij alleen getroffen zou worden als men weer aan het gooien ging, zooals in de kerk, waaruit ze verdreven waren, had plaats gehad: ‘Ik wil net diegenen sê wat vreedsame burgers op die wijse molesteer, dat een van hulle nog makkelik een kind des doods van avond mag wees’. Hierop ging er een gejuich van de oproerlingenGa naar voetnoot1) op en werd gezongen: ‘Britons never, never, never shall be slaves’. En weer geschreeuwd en gejouwd en geboedGa naar voetnoot2) en vuur gespogen. Toen er stilte kwam, zei de generaal: ‘Dit is nou die beskaafdheid wat jij in Downing Straat (aant.) en Europa aantref. Maar liewe vriende, dit is onbekend in Suid Afrika en alhoewel dit lang tijd mag neem, hoop hij dat sulke ruwe en onbeskofte, onopgevoede klas nog hulle maniere in Suid Afrika sal verwissel vir die beskaafdheid. Ik wil die agterste wat daar teen die draad staan vra, om nader te kom en nie bang te wees nie en indien wel, hoop ik dat hulle naar hulle tuisplek sal gaan waar die ook is, en ons hier alleen laat. Ter wille van die beskaving sal die ribbetjes van die onbeskaving nog moet nat gegooi worde. Binne 'n jaar sal hier die onbeskaving nog geleer worde om die Afrikanersij regte te respekteer. Dit belowe ik hulle. (Dawerende toejuiging). En die Afrikaner sal dit met sij eige hande nog doen. (Toejuiging). Ons word nie deur die Regering beskerm nie. Daaroor moet die volk kla. (Toejuiging). Als ik verkeerd doen of verkeerd praat wat ik nie kan bewijs nie, daar is julle tronk (gevangenis). Julle polisie is hier. Die magistraat is hier en hulle kan dan vir mij straf als ik skuldig is. Hulle sal nie aan jou durf vat nie skree 'n klomp stemme. Ik wil begin met 'n inleidings-artikel van die ‘Volkstem’. In die artikel werd gesê dat ik sulk 'n grote sondebok is en dat ik gesê het, dat generaal De la Rey (aant.) nie deur 'n ongeluk werd doodgeskiet. Welk ik herhaal dit, ik geloof nie dat dit 'n ongeluk is nie. Ik sê dit nog. (Toejuigingen). En als dit nie 'n ongeluk is nie, dan is dit 'n verregaande onverskilligheid,’ (Toejuigingen). (Er ontstond hier een gevecht met een van de oproermakers en was er daarover een grote beweging). ‘Moenie almal agter een man gaan | |
[pagina 215]
| |
hardloop nie’, sei de generaal onder groot gelach. ‘Ik staan daarbij, als ik sê, dat dit 'n onvergeeflike onverskilligheid was dat een van onse grote manne op die manier aan sij end moes kom. Ik vra, wie kan nou veilig wees na die gebeurtenis? Die regter sal nog uitspraak gee maar werd hulle 'n order gegee om te skiet als 'n man maar nie so dadelik stil hou nie? Toen ik die tijding kreeg, sei mij vrouw en dogter aan mij met trane in hulle oge: Pa hulle kan jou nou ook doodskiet op die manier, want jou bloed is nie beter dan generaal De la Rey s'n nie. (Toejuiging en ontroeringskrete). Regulasies is onlangs uitgevaardig en daarin word gesê dat jij nie mag praat nie. Maar vriende, onthou, ons is nog nie in Rusland nie. (Toejuiging). Tot hiertoe was die volk nog altoos geregtig om hulle heilige oortuiging uit te spreek, dog nou wil die regulasies die bittere gevoel wat daar oor die grondroving in Duits West besig is, op die manier demp.’ (Hier ontstond er weer een geboe en gesing en geskreeuw van wege de oproerstokers). Generaal De Wet: ‘Loop! boe in Johannesburg. Daar is julle plek. Alhoewel daar ook fatsoenlike Afrikaners en Engelse is, is dit julle plek waar julle meer kan hoo! dan boe! (Groot gelach en toejuiging). Mense wat in Downing Straat groot geworde het behoor dáár te wees.’ (Groot gelach). Generaal De Wet voortgaande, zei: ‘Die Regering stel nou voor dat Vrijwilligers kan gaan. Wel die Vrijwilligers sal die Duitsers nog almal neem en vir hulle dan uitlag. (Toejuiging). Maar dit is nie almal Vrijwilligers nie. Baing kinders is op skelmagtige wijse van hulle moeders losgeskeur.’ Hierop kwam er een eier nabij de generaal vallen toen de generaal wegens de kreten van afkeuring sê: ‘Nie toe maar mense, ik het nog 'n ander baatje. (Weer groot gelach). Die kinders is teen die wil van die ouers weggeneem. Ik is gereed om onder die wet te buk dog ik is daarop teen, dat die wet sal oortree worde deur die Regering. Die verovering van Duits-West is in strijd met die wet wat net verdediging wettig om die vijand uit die land te hou. Om ons land te verdedig, sal ik klaar wees om oorlog te te voer, dog om aan te val, dien ik nie. Ik sal alleen mij regte verdedig. Die bewering, dat die Duitsers oor die grense gekom het is nog nie gestoof nie en die parlements lede het nie eers die wil van die volk in die saak geneem. (Toejuiging). Ik het nie van een enkele gehoor wat dit gedaan het. Sekere lede wil agter die ekskuus skuil, dat hulle niet tijd had gehad om dit te doen en nie wis waarvoor hulle sou gaan stem. Ga naar margenoot+Dog die onderneming was nie so onbekend nie omdat reeds verskeidene magte was gemobiliseer. Ons wis uit de uitlatings dat die Regering, voordat die parlement vergader was, gedetermineer was om Duits West Afrika aan te val’. Hierop was er weer een opskudding door een van die oproerstokers veroorzaakt. Deze persoon ging maar voort met zijn verstoring toen de generaal de omstanders vroeg of ‘die man se mond nie kon toegeslaan worde nie’. Eindelik was er weer stilte en zei de generaal verder: ‘De meerderheid van de parlementsleden wist, dat zulk een voorstel als aangenomen, zou voorgelegd worde. Doch de | |
[pagina 216]
| |
wet spreekt alleen van verdediging. Nergens in de grondwet wordt van soiets als grondverovering melding gemaakt en als die Regering die wet oortree, was dit die plig van die volk om te protesteer. Om Duits West te wil verover, is die besoedeling van jou hande’. Hierop volgde er weer van wege de oppositie ‘Britons never, never shall be slaves’, en daarop was het ‘God save the King’ en toen weer geschreeuw en gejouw, en toen dit weer voor omtrent 'n tien minuten had geduurd, was er weer stilte en zei de generaal: ‘Ik is verwonder dat die Engelse Volkslied op die manier deur die modder word gesleep. Ik het te veel respek daarvoor en sou dit nie op die manier 'n oneer wees nie, om storings te maak en so iets heiligs op sulk 'n onstigtelike wijse te verneder’. Hierop was er weer lawaai en weer gesing en toen vroeg die generaal die omstanders, of ze die oproermakers niet stil konden maken? Het bleek, dat ze de gehele avond de Afrikaners wilden stormlopen, doch dat 't hart mankeerde. De gevoelens waren trouwens nu zo hoog gelopen, dat men verwachtte, dat er elk ogenblik grote onheilen konden plaats vinden en dat zou ook in dit geval geweest zijn, hadden de oproerstokers meer hart gehad om gezamenlik de Afrikaners aan te tasten. Er vonden aparte gevechten plaats, toen de politie een van de Afrikaners arresteerde. Een afdeling omsingelde eindelik de konstabel en de man werd uit hun handen verlost en men beweert, dat het bij deze gelegenheid was dat een van de konstabels werd toegetakeld. Toen de orde eindelik hersteld was, ging de generaal voort als volgt: ‘Als van die vriende, wat daar verderaf staan sal vrage doen, sal ik altoos gewillig wees om dit sover dit in mij krag is, te antwoord, solang als hulle maar sig alleenlik wil gedra. Ik wil weet of ons nie verantwoordelik is nie vir wat die vrijwilligers doen? Ons is daarvoor verantwoordelik. (Toejuiging)! Ons het niks met die Europese oorlog te doen nie. Ons staat tog onder 'n sedelike verpligting. Wat dit is, is te lang, dan dat ik dit hier kan uitlê. Maar 'n sedelike verpligting is nie iets nie wat onder kan gedwing worde nie. Ons kan nooit die Engelse Regering dankbaar genoeg wees vir die konstitutie aan ons geskonke 'n konstitusie wat deur Sij Majesteit die Koning werd goedgekeur. Dog die bedoeling daarvan kon nooit gewees het nie, dat ons land diefstal moes gaan pleeg en dit moet nogal deur die jongste kolonie van Engeland gedaan worde’. Hierop was het geraas van de oproerstokers weer overweldigend en was spreker niet in staat om voort te gaan. Toen er eindelik weer stilte was, riepen de Afrikaners: ‘Drie hoeras vir generaal De Wet’, welke met alle levenslust en ijver werd gegeven. Generaal De Wet de oppositie bij het draad toesprekende zei: ‘Die Here bewaar julle als ik mij net omdraai. Julle gaan die oorsaak wees als hier vanaand nog bloed sal vloei. Ik hou die mense terug en sal nie sê saa! nie, want ik het opvoeding gehad. (Dawerende toejuigingen). Ik is nie soos ons dit op Bloemfontein noem in Baai Hoek (aant.) groot geworde nie (Weer dawerende toejuiging). Als julle mij bewijs waar ik verkeerd is, is ik nie te hoog nie om 'n apologie te maak. Ik sal dit aan enig man doen, als ik teen hem gesondig het. Dit was onbillik van die Eerste Minister om van hierdie land te vorder | |
[pagina 217]
| |
om kistanjes vir andere uit die vuur te krab’. Hierop was er weer een Boe! Boe! Boe! van een ganse lot (troep) van de oppositie. Een stem: ‘Generaal, so het hulle ook gedurende die oorlog gemaak, sê net dat ons die wereld skoon maak’. Generaal De Wet: ‘Misskien is daar onder hulle nog wat ons kerke het help afbrand. (Toejuiging). Daar word so baing van gemaak, dat die koelies misskien sal gevra worde om Duits West Afrika te neem en dat hulle dan die land sal krij. Wel laat dit gebeur, want dan sal hulle net in hulle regte omgewing wees met die Hotnots daar, dog als dit daarop aankom, kan die kaffer met die assegaai gestuur worde naar hulle toe, want soos dit nou reeds in Natal gebeur, moet die kaffer vir die koeli werk. Ik sal altoos vir mij volk opkom als daar vir hulle 'n graf gegrawe worde. Ik sê nie, dat die Regering nou die graf delf nie, maar dit sal daarvan kom als dit so aangaan. Ons sal gestraf worde als ons land gaat roof’. Hier brak ‘Rule Britannia’ weer los en werd er so geweldig lawaai gemaakt, dat die generaal vir'n geruime tijd nie kon aangaan nie. Toen daar weer stilte was, zei de generaal, dat hij een beroep op de politie moest doen. ‘Ik weet niet of die polisie hulle plig doen. Als die polisie partijdig is, sal ik hulle rapporteer. Is dit beskerming, soals die polisie die burgers beskerm? Als hulle uit hulle weg gaan om ons te beledig en die Afrikaner begin daarteen op te kom, dan word hij weggedra. (Hevige toejuigingen). Ik sê dat die polisie niks gedaan het nie om orde te hou. Die mense word uit mij en die andere burgers se sak betaal en watter beskerming gee hulle vir die burger? (Luide toejuigingen). Hier is tog 'n magistraat ook, kan die publiek dan nie beskerm worde nie?’ Asst. Magistraat Cronin kwam hierop voorwaarts en op de kar klimmende zei hij: ‘Ik verwacht van julle om de burgers een rechtvaardige gelegenheid te geven om te spreken’. Generaal De Wet, toen er een weinig stilte kwam: ‘Ik het nou probeer om 'n idee van die toestand te gee en wil net daarbij voeg, dat daar vanaand nie sprake is nie van Hertzog of Botha (aant.) partij nie. Die brandpunt is Duits West Afrika. Wat oorlog kan teweeg breng, is oor ons hoofde als Afrikaners gegaan. Al wat ons kan doen is om steeds gereed te wees om ons land te verdedig. Die Regering vertrouw die volk nie en daarom is hulle nog nie gewapen nie. Wel als die Regering die volk wantrouw, moet hulle niet verwonder wees nie, als hulle ook gewantrouw worde. Baing mense wat gewere het, het wer nie een patroon nie. Hoe is die land onder die omstandighede bekwaam sigself te verdedig?’ Generaal de Wet ging hierop onder grote toejuigingen zitten. | |
Oefening. aant.1. Zoek overeenkomsten tusschen het Neger-Hollandsch van hoofdst. 8 no. 7 en het Afrikaansch: a) in den woordenschat, b) in de taalvormen. - 2. Schrijf de typische Afrikaansche zegswijzen op en zet de beteekenis er naast. - 3. Welke opmerkingen kun je maken bij verschillende samengestelde werkwoorden, wanneer je hun vervoeging met die uit het A.B.N. vergelijkt? - 4. Welke eigenaardigheid vertoont zich bij sommige transitieve werkwoorden? - 5. Schrijf eens op de voornaamwoorden, die niet | |
[pagina 218]
| |
in het A.B.N. voorkomen. Herinnert gij u er een van in een Nederlandsch dialect te hebben ontmoet? - 6. Welke meervoudsvormen der substantieven komen in de vorige stukken voor? - 7. Zoek eens uit de gedichten van Leipoldt en Celliers die Nederlandsche woorden op, die in het A.B.N. nooit op dezelfde wijze zouden gebruikt worden. - 8. Hoe noemt men een uitdrukking als geld maken? Ken je meer dergelijke uitdrukkingen in het A.B.N.? Noem eens eenige Germanismen? - 9. Wat beteekenen de volgende Afrikaansche uitdrukkingen? Zet zoo mogelijk de Nederlandsche er naast met kleine wijziging: Hij is kort gespan. - Hij gooi met die vark. - Iemand sij kop was. - Hij het geld als bossies. - Hij weet, waar David de wortels grawe (= graaft). - Dis water op sij meule. - Hij is nie van dag sij kind nie. - As is verbrande hout. - Die druiwe is suur, seh jakhals. - Jakhals prijs sij ij'e stert. - Die sieke dra die gesonde. - Hij is 'n Jakhals. - Achteros komt ook in die kraal. - Stadig oo'r die klippe. - So oud als die waa'n-pad. - Ver van jou goed, nabij jou skade. Nou is die gort gaar. - Sij maters is dood. - Hij is nie onder 'n kalkoen uitgebroei nie. - Hij is so gemaak en so gelaat staan. - Daar is baing suur lamoensop onder. - Ik sal jou 'n klip in die pad rol. - Ik is 'n voo'lstruis, waar ik kom, daar is ik thuis. - Hij lig sij elmboog. - Als jij achter die deur gestaan het, soek jij 'n ander daar, - Tusse die hand en die mond, val die pap op die grond. - Onderscheid verder bij deze uitdrukkingen: die uit het Nederlandsch en het Engelsch overgenomen zijn en de typisch Afrikaansche. | |
19. Het Afrikaansch een nieuwe dochtertaal van het Nederlandsch.Alhoewel het tijdens dezen grootsten aller oorlogen, die misschien ook in z'n gevolgen alle vroegere volkertwisten zal overtreffen, een uiterst gevaarlijk werk lijkt: ons aan voorspellingen te wagen; moeten wij om dit hoofdstuk alzijdig af te ronden, toch sluiten met de gevolgtrekking, waartoe al het meegedeelde als vanzelf versmelt. Indien dus de omstandigheden binnenkort niet heelemaal veranderen, is het te voorzien, dat later de taalgeschiedenis zal boeken: hoe tusschen 1800 en 1900 het Afrikaansch-Nederlandsch van een onbeholpen Creoolsch haventaaltje tot een Algemeen Beschaafd Afrikaansch is geworden, een taal, die weliswaar Nederlandsch van oorsprong, toch een echt Afrikaansch karakter draagt, en daarom roemen mag van Neerlands taalmoeder een nieuwe dochtertaal te wezen. VERBORGEN - ÉÉN, IN GROOT VERBAND
DIEP, HOOG EN WERELDWIJD GEPLANT,
STAAN EENHEIDSBOOM VAN STAM EN TAAL
TOT IN TRANSVAAL.
|
|