De regenboogkleuren van Nederlands taal
(1917)–H.J.E. Endepols, Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekend
[pagina 187]
| |||||||||||
1. Koloniaal Nederlandsch.Met koloniaal Nederlandsch bedoelen wij het Nederlandsch, dat in de koloniën is overgebracht. Onder koloniën verstaan wij verder niet alleen de tegenwoordige Nederlandsche bezittingen in Oost- en West-Indië, maar ook al de landen, waar de Nederlanders zich in grootere of kleinere groepen hebben gevestigd. Een staatkundige band behoeft er tusschen deze taalgebieden en het moederland niet te bestaan. Soms is die er geweest of bestaat nog, maar soms ook niet. Van het eerste geval zijn Zuid-Afrika en Oost-Indië voorbeelden, voor het tweede geval denke men b.v. aan de Belgische Vlamingen, die na de bezetting van België in 1914 overgestoken naar Engeland, thans in dit vreemde land een Nederlandsche kolonie vormen. | |||||||||||
2. Kenmerken.Een algemeen kenmerk van dit Nederlandsch is, dat het afgescheiden van het stamland, sterk den invloed van de omgevende vreemde taalgroepen ondervindt (denk aan het Friesch in Noord-Holland na het ontstaan der Zuiderzee). Bestaat er geen staatkundige band, dan is de kans zeer groot, dat het langzamerhand aan den dubbelen invloed der regeeringstaal en der in landsche talen geen weerstand kan bieden en opgeslorpt wordt. Een tweede kenmerk van het koloniale Nederlandsch is, dat het meestal een eenigszins archaïstisch karakter draagt. De dialecten der zoogenaamde dialecteilandjes vertoonen hetzelfde verschijnsel (zie blz. 134). Dezelfde oorzaken hebben dezelfde gevolgen. Afgescheiden van de moedertaal kunnen zij slechts van verre de ontwikkeling er van volgen. Het koloniale Nederlandsch is afkomstig van Nederlanders, die tot zeer verschillende dialectgroepen in ons land hebben behoord. Toch heeft het Hollandsch-Frankisch in dezen den grootsten invloed uitgeoefend, omdat onze zeevaarders, kooplieden en kolonisten veelal uit dit taalgebied afkomstig waren. | |||||||||||
Oefening.1. Wat verstaat men onder koloniaal Nederlandsch? - 2. Geef eenige voorbeelden er van a) dat tusschen het koloniale Nederlandsch en het Nederlandsch van het moederland een staatkundige band bestaat, b) dat deze bestaan heeft, maar op het oogenblik niet meer bestaat, c) dat deze nooit bestaan heeft. 3. Welke twee voorname eigenschappen heeft het koloniale Nederlandsch? - 4. Uit welke locale dialecten van het moederland is het koloniale Nederlandsch voornamelijk ontstaan en waarom? | |||||||||||
3. Het Creoliseerings-proces.Een bekend taalverschijnsel, dat zich vooral openbaart, wanneer Europeesche talen met veel buigings- en vervoegings-uitgangen overgenomen worden door | |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
inlanders, maar dat ook wel elders voorkomt, is het creoliseeringsproces. Vergelijken wij eens een stukje Duitsch met Nederlandsch, dan kunnen wij onmiddellijk opmerken, dat er in het Duitsch veel meer verbuigingsen vervoegingsuitgangen voorkomen dan in het Nederlandsch; vele betrekkingen in het Duitsch door naamvallen uitgedrukt, worden in het Nederlandsch en nog meer in het Engelsch weergegeven door omschrijvingen. Terwijl men in het Nederlandsch bijna altijd zegt: de hoed van mijn vader of mijn vader z'n hoed, zal het in het Duitsch bijna nooit heeten: der Hut von meinem Vater, maar: meines Vaters Hut. (Zoek andere voorbeelden.) Hetgeen in dit en soortgelijke gevallen gebeurt, is een gedeelte van het taalverschijnsel, dat men creoliseeren noemt. Maar creoliseeren uit zich niet alleen op deze wijze. Het is eigenlijk een heele samenhangende reeks van verschijnselen, die men ‘de tering der grammatica’ zou kunnen noemen. Behalve het verval der declinatie- en conjugatie-uitgangen, rekent men hiertoe: het niet meer onderscheiden der rededeelen (zoodat zelfstandige naamwoorden de functie hebben van werkwoorden of van bijvoeglijke naamwoorden en omgekeerd), verder het samenvallen der geslachten, het vergemakkelijken van moeielijke medeklinkers en medeklinkers-verbindingen, het plaatsen van klinkers op het einde der woorden, enz. Voorbeelden hiervan zal men in de volgende leesstukken in overvloed kunnen vinden. | |||||||||||
Oefening.1. Wanneer vertoont zich gewoonlijk het taalverschijnsel, dat men ‘creoliseeren’ noemt? - 2. Wat is creoliseering? - 3. Noem de 4 voornaamste verschijnselen er van. - 4. Zoek nog eenige voorbeelden, dat betrekkingen in één taal door uitgangen of klinkerverandering uitgedrukt, in een andere taal door omschrijvingen worden weergegeven, van: a) naamvallen, vergl. Nederlandsch, Duitsch, Fransch, Latijn of Grieksch; b) persoonsvormen, vergl. Latijn of Grieksch; c) tijden, vergl. het Fransch en Nederlandsch; d) wijzen, vergl. het Nederlandsch met het Grieksch of anders met het Duitsch. | |||||||||||
4. Nederlandsche koloniale taal-groepen.Op blz. 13 onderscheidden wij zes groote koloniale groepen: het Afrikaansch, het Neger-Hollandsch der Deensche Antillen, het West-Indisch, het Noord-Amerikaansch, het Ceylonsch, het Oost-Indisch. Van deze groepen zijn het Afrikaansch, het West-Indisch, het Noord-Amerikaansch en het Oost-Indisch verreweg de belangrijkste. Zij toonen de meeste levensvatbaarheid. De twee andere groepen worden binnen korteren of langeren tijd met ondergang bedreigd, nl. het Neger-Hollandsch en het Ceylonsch-Nederlandsch. Deze wegstervende dialecten vertoonen, zooals begrijpelijk is, dikwijls een uiterlijk zoo sterk verschillend van het Nederlandsch uit het moederland, dat men niet onmiddellijk de verwantschap kan waarnemen. Zij | |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
vormen meestal een mengelmoes van allerlei lokale dialecten van het oude stamgebied met de dialecten van het vreemde land. | |||||||||||
5. Ceylonsch-Nederlandsch.Het Ceylonsch-Nederlandsch deelt met het Neger-Hollandsch eenzelfde lot. Het is bijna uitgestorven. Wel bestaat er nog op Ceylon een Portugeesch-Nederlandsch-inlandsch mengtaaltje, dat door de inboorlingen wordt gebruikt maar de Nederlandsche bestanddeelen zijn tot onherkenbaar wordens toe verbasterd. Toen de Nederlanders in de 17de eeuw Ceylon op de Portugeezen veroverden, was op dit eiland het Portugeesch reeds verspreid en had het zich vermengd met de inlandsche talen. Deze mengtaal nam nu gedurende anderhalve eeuw Nederlandsche overheersching allerlei Nederlandsche woorden over, zooals boek, vervormd tot boekoe, broeder(tje), vervormd tot boerdar (een gebak) enz. | |||||||||||
6. Het Neger-Hollandsch.Het Neger-Hollandsch der Deensche Antillen bevat o.m. West-Vlaamsche, Hollandsche en Zeeuwsche bestanddeelen, vermengd met het Zuid-Afrikaansch Nederlandsch van Zuid-Afrikaansche negerslaven en de bestuurstalen van Engelschen en Denen, terwijl verder onder invloed van de Christelijke zending der Hernhutters het Duitsch en eindelijk het Neger-Spaansch van aangrenzende gebieden elk nog het hunne tot de vorming ervan bijdroegen. In zinnen als: Huso ju slaap dunko? Hoe hebt gij geslapen van nacht? Ju ka drum enista fraj? Heb jij gedroomd iets moois (fraais)? kan men inderdaad den Nederlandschen oorsprong erkennen, maar veel meer niet. Het Neger-Hollandsch is op het oogenblik bijna geheel door het Engelsch verdrongen. | |||||||||||
7. Negerhollandsche tekst. aant.De volgende brief is van een lid eener oude familie van St. Thomas, geschreven in 1883 aan een Duitsch geleerde, die zich met de studie van het Neger-Hollandsch bezig hield. Wij vernemen daaruit het een en ander omtrent de levenswijze der bewoners van St. Thomas, hoe het er toeging op de suikerplantages, hoe men werkte, at, dronk, enz. enz. De creoliseering komt hier goed uit evenals de invloed van vreemde talen.
| |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
| |||||||||||
8. De hoogere aangelegenheden des geestes.Gelijk ieder aanstonds ziet, kunnen we dit taaltje eigenlijk geen Nederlandsch meer noemen. We hebben er dan ook alleen dáárom iets langer bij stil gestaan, wijl het ons als een alleruiterst voorbeeld van verwilderde Creoliseering beter in staat stelt, het Afrikaansch op z'n juiste waarde te schatten. Het Afrikaansch toch is den weg der Creoliseering wel een heel eind opgegaan, maar is halfweg tot inkeer gekomen en schijnt in den | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
laatsten tijd zelfs eenigszins terug te willen komen. Want als een taal alleen behoeft te dienen ten gebruike van de negerslaven op een plantage of het havenpersoneel aan de Kaap de Goede Hoop, dan mag ze naar hartelust creoliseeren en verwilderen, zooveel ze wil. Moeten echter in een taal ook de hoogere aangelegenheden des geestes en de fijnere roerselen des harten worden uitgedrukt, dan is daartoe keurige duidelijkheid en vaste regelmaat van grammatische of syntaktische structuur althans zeer gewenscht; en hoe hooger eischen de letterkunde aan zoo'n taal gaat stellen, des te duidelijker worden willekeur en regelloosheid gevoeld als kwalen, die om genezing vragen. En geeft de overlevering dan die regels niet, dan maakt ze de willekeur der schrijvers en dichters zelf. Zoo ging het in het Middelnederlandsch der 13de en 14de eeuw, en in het Amsterdamsch der 17de eeuw opnieuw. Reeds op het einde der 16de eeuw schreef Pontus de Heuiter: ‘Dus laet iegelic, wat dounde, ons Neerlandse Tale helpen, schavende d'oneffenheit, uitwiende d'onkruit, verzoutende dat hart is en d'ongeschict schickende’. Zoo gaat het nu weer in Zuid-Afrika. | |||||||||||
Oefening.1. Welke taalverschijnselen besproken in hoofdst. 8 no. 3 doen zich voor in gevallen als de volgende: a) caam (wij kammen), prack (= te preken) b) di wort, di tael, di jar, di klein kin, di maester enz. c) appelschina, sukku, stekki, blanko, manii, futto, taeschi enz. d) posallum (= psalm), fegeté (= vechten), pittischelli (= pieterselie), kongkomber (= komkommer), batschi (= buis), hemeté (= hemd) enz. Zoek van ieder dezer gevallen nog andere voorbeelden. - 2. Op welke talen wijzen de vlg. woorden: kaprita-vleis (= geitenvleesch), bot (= maar), grammar? Kunt gij nog meer dergelijke woorden vinden? - 3. Zoek eens de Hollandsche woorden, die als zoodanig duidelijk te herkennen zijn, maar niet meer gebruikt worden in het A.B.N. - 4. Waartoe kan een sterk-gecreoliseerde taal dienen? - 5. Wat zien wij altijd met een regellooze taal gebeuren, in tijdperken van letterkundigen bloei? - 6. Vertaal het volgende gedicht van Jan van Boendale (aant.), een schrijver uit het begin der 14de eeuw: Drie pointen horen toe
Elken dichtre, ende segghe u hoe;
Hi moet sijn een gramarijn,
Waarachtig moet hi ooc sijn,
Eersaem van levene mede;
So mach hi houden dichters stede.
Gramarie is deerste sake;
Want si leert ons scone sprake,
Te rechte voeghen die woorde
Elc na sinen scoenste accoorde,
Te rechte scriven ende spellen
Ende dat pointelijc voort vertellen.
Aldus moet die dichtre sijn
Van rechte een gramarijn:
Want die niet en versinnet des
Wat consten gramarie es,
Alse leecke lieden, die en moghen
Te goeden dichters niet doghen;
Want sine hebben geen fundament
Daer men recht dichten in kent.
Wat helpter vele of ghelesen?
Hi moet een gramarijn wesen
Ende te minste connen sine parten:
Dat is 'tbeghin van alle arten.
Die des niet en weet, sijts ghewes,
Dat hi gheen goet dichter en es.
|
|