Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal I
(1928)–Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekend
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Negende hoofdstuk. Het West-Indisch.Heeft zich dus, gelijk wij zagen, het Nederlandsch eeuwenlang gehandhaafd in streken, die nooit onze heerschappij hebben gehuldigd; omgekeerd heeft onze taal ook hier en daar nooit dieper wortelen kunnen slaan, al wapperde er ook nog zoo lang de Nederlandsche vlag. Wij schijnen nooit erg ijverzuchtig geweest te zijn op onze moedertaal. En zoo is er dan in onze West-Indische koloniën, hoewel er de regeerings-taal natuurlijk Nederlandsch is, slechts een betrekkelijk klein groepje, dat Nederlandsch spreekt en denkt. In Suriname kennen de meeste inwoners toch alleen Negerengelsch, en ook de blanken moeten er zich goedschiks kwaadschiks tegenover de kleurlingen van bedienen, als zij willen worden verstaan. In de hoofdstad echter, kan men gerust verklaren, dat, de niet-Nederlandsche immigranten uitgezonderd, de groote meerderheid het Nederlandsch verstaat, en, zij het ook gebrekkig, spreekt. Ook in de districten begint in de laatste jaren het Nederlandsch toch min of meer verstaan te worden. En dat moet dan ook wel, daar sedert meer dan een menschenleeftijd er het Nederlandsch de officieele voertaal bij het onderwijs is. - Hoe is dat alles nu precies historisch gegroeid? In het jaar 1630 kwamen 60 Engelsche kolonisten op Suriname aan, om tabak te verbouwen. In 1654 telde deze kolonie reeds 350 zielen, en eenige jaren later niet minder dan 4000. In 1665 waren er naast de tabaksplantages ook reeds 40 à 50 suikerplantages. In dezen tijd is nu uit het onderling verkeer van Engelsche meesters en Afrikaansche slaven, het Negerengelsch of Ningre-tongo geboren. Toen deze taal zich nu volop aan het vormen was, kwamen in 1659 het Portugeesch en het Nederlandsch met dit Negerengelsch concurreeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o. Het Djoe Tongo.In ons hoofdstuk over de Jodentaal zullen wij zien, dat vele Amsterdamsch-Portugeesche Joden in de 17de eeuw naar onze Braziliaansche bezittingen verhuisd zijn, en daarheen hun mengeltaal van Portugeesch en Hollandsch hebben overgebracht. Toen echter onze Braziliaansche bezittingen in de handen der Portugeezen overgingen, trokken de meeste Nederlandsch-Portugeesche Joden naar Nederlandsch Guyana, waarheen hun land- en geloofsgenooten van Cayenne hen waren voorgegaan. Daar stichtten ze plantages en troffen ze vele Engelsche Planters, die op hunne plantages met de negers Engelsch spraken, dat langzamerhand tot Negerengelsch of Ningre-tongo creoliseerde. De nieuwaangekomen Joden begonnen toen met hùn slaven hun eigen Portugeesch-Nederlandsch te spreken. De negers die al Negerengelsch kenden, verstonden hier aanvankelijk weinig van, maar schikten zich al weer, zoo goed ze konden, en begonnen Portugeesch-Hollandsch te spreken, niet evenwel zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze nieuwe taal den invloed van hun negergedachten en hun vroeger Negerengelsch geducht te laten ondervinden. Uit dit mengproces ontstond nu een Nieuw Creoolsch Djoe-tongo of Jodentaal geheeten, want het Engl. Jew is in het Negerengelsch tot Djoe geworden. Zoo had Nederlandsch Guyana in het begin der 19de eeuw dus twee evenmachtige Creoolsche talen naast elkander. Gaandeweg breidde zich echter het Ningre-tongo uit, en verloor het Djoe-tongo al meer en meer terrein, daar de Joodsche planters zelf, juist als in het moederland, zich meer en meer op zuiver Nederlandsch gingen toeleggen. In het jaar 1838 werd te Paramaribo in de Portugeesche Synagoog voor het eerst in het Nederlandsch gepreekt. Ondertusschen werd het Djoe-tongo (althans in 1856) nog in verschillende havensteden der Caraïbische zee gebruikt en verstaan. Bovendien is er nog één stam van vrije boschnegers, die deze taal bewaard hebben tot op den huidigen dag. Het zijn de Saramakkanen, aldus genaamd naar de Saramakka-rivier, aan wier bovenloop zij vroeger in de bosschen huisden. Thans wonen zij niet zoo diep het land meer in, aan de boven-Suriname. Onder deze Saramakkanen nu, hebben de Duitsche Herrn-hutters sinds 150 jaren het Christelijk geloof gepredikt, en aan deze missie danken wij ook de kennis van het bestaan dezer taal. Maar over de taal zelf hebben zij niets gepubliceerd. Toch vermeldt H. Wullschlägel in een opstel over het Ningre-tongo in het tijdschrift West-Indië, I 1855, blz. 286 vlgd., dat in het archief der Broedergemeente nog de volgende handschriften berusten: 1o. C. Schumann: Wörterbuch der Saramacca-Negersprache, Bambey 1778. 2o. Oto va ouroe fri Gado bi meki ko sombre (Geschiedenis van het Oude Verbond, dat God met de menschen gemaakt) 1778. 3o. De vertaling van de ‘Harmonie der vier Evangelisten’ door Loskiel. 4o. De vertaling van ‘de Geschiedenis der Apostelen’, (niet heelemaal compleet), door Wietz. 5o. De vertaling van de zendbrieven. 6o. De vertaling der ‘Idea fidei fratrum door A.G. Spangenberg’ in twee deelen. 7o. De vertaling van de Liturgie der Broedergemeente. - Zou het niet op den weg liggen van de Leidsche Maatschappij van Taal en Letterkunde of van het Koloniaal Instituut, althans de drie eerste dezer manuscripten te laten drukken? Zoo schreef ik in den eersten druk van dit boek, in 1912-1913. Mijn oproep is gehoord. Reeds in November 1914 kwam Hugo Schuchardt in de Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (Afd. Letterk. Nieuwe Reeks, Deel 14, Nr. 6) voor den dag met het onder 1o. genoemde Wörterbuch van Schumann, bovendien nog 13 hoofdstukken uit de onder 4o. genoemde Handelingen der Apostelen, en een Vorbericht dat allerlei wetenswaardigheden bevat. Zoo b.v. dat een Nederlandsche reisbeschrijving door Guyana, te Amsterdam in 1676 uitgegeven, reeds vele Portugeesche woorden noemt; dat in 1695 een deel der kolonie ‘het Jodenquartier’ genoemd wordt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar de beste plantages liggen; en dat het Ningre-tongo en het Djoe-tongo, minstens een eeuw lang wederkeerig een heel sterken invloed op elkander hebben uitgeoefend; maar tòch in zóóverre hun eigen aard hebben bewaard dat b.v. het aandeel van het Portugeesch in het Djoe-tongo ongeveer vijfmaal zoo sterk is, dan in het Ningre-tongo. In beide talen echter is de rol van het Engelsch, althans in de 18de eeuw, geheel overheerschend geworden. Zoo zijn b.v. de meeste pronomina (you, we, he, him, them, that, this, one, any, self) en ook de hulpwerkwoorden (been, shall, there, go, stand) puur Engelsch. Van het Hebreeuwsch is niet zoo heel veel overgebleven. Het teekenendst wellicht zijn de woorden sabba (rustdag en week - van de Afrikaansche week hier geen spoor) en treffe (onrein, van spijzen). Maar toch blijft er tusschen beide talen een opmerkelijk verschil; gelijk ieder uit de volgende parallelteksten zal ontwaren. De op het Portugeesch berustende woorden zijn in beide teksten gecursiveerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handelingen der Apostelen. Hoofdstuk XIII
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte geven wij hier nog een fabel in het Djoe-tongo van D. IJveraar, een geboren Saramakka-neger, met de door hem zelf bewerkte Nederlandsche vertaling uit ao 1883.
Oe ko sai de. Boeboe go si wan wata feen, we di gwamba ko kisi ën, voe di de baka a go kai koesai, a taki, ko mo [mee?] oe go twe wata kisi fisi en de go begien twe wata. En boeboe teki koeja en a taki, fisi de koe fisi a de a boenoe! fisi de koe fisi a de a boenoe.
We te di wata ko kaba, en di a si fisi a de, a naki koesai, ba bigidi kie en a njam toe fia.
En di oe sai de moo gwamba ko kisi ën, en a go kai Mbata taa mee mi koei go kisi fisi. En a taki naze oe nango? En a ta mee mi koei go kisi fisi na wan peti wata. En de tee pasi en de go na di koti wata. En boeboe tee koeja nomo en a hiti wata moo: Fisi de koe fisi a de a boenoe [hier stond in de eerste editie: en a tona hiti moo, fisi de koe fisi a de, a boenoe.]. En Mbata taki, tio, da mi koeja toe. We di fa de bi ta hiti di fosoe wata, boeboe koe koesai, Mbata bi saide ta jei de. En Mbata tee koeja toe, en a taki: fisi de koe fisi a de, a boen. Ma tio, we di da mi jei so toe a boenoe. Ma di na mi jei so a boenoe; da a ta twe wata. En di wata ko kaba, Mbata koemoetoe feen, di a sabi taki hen tio tango kie ën, [hier stond in de eerste editie: en di a wata dee,] a koemoetoe djombo feen plan panka panka koele go feen. Toe wij daar waren, het geschiedt, dat de Tijger een zwamp zag, hij dorst naar roof, en ging de hert roepen, en zegt: kom laat ons de zwamp uitdroogen om visch te vangen en zij gingen het water uitgieten. En de tijger nam een karabas en zegt: visschen zijn er of niet, het is goed! visschen zijn er of niet, het is goed. Toen het water uitgedroogd was, en zag dat er geene visschen in zijn, slaat de tijger den hert met een vichsslag dood en eet hem op. Het geschiedt daarna dat hij weer hongert, en ging wildezel roepen: laat ons vischen gaan vangen. Wildezel zegt: waar heen? De tijger zegt: laat ons naar eene zwamp gaan visschen. En zij namen vervolgens den weg naar die zwamp. De tijger nam de kalabas en begint het water uit te droogen: Visschen zijn er of niet, het is goed. En wildezel zegt: oom, geef mij ook de kalabas. Toen de tijger met den hert, het eerste water uitdroogde, was aldaar de wildezel digterbij schuilende en hoorde ze. En de wildezel nam de kalabas, en zegt: visschen zijn er of niet, het is goed. Daar ik gehoord heb: het is goed; het water uitgietende. Toen het water uit was, ging wildezel uit, wetende dat zijn oom hem zou willen dooden, ging weg op een draaf springende heen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o. Het Ningre-Tongo of NegerengelschBij deze taal, gewoonlijk, maar half ten onrechte, Negerengelsch genoemd, moeten wij iets langer stilstaan, daar het Nederlandsch er minstens evenveel aandeel in heeft als het Engelsch. Want sinds in 1816 Suriname ons door Engeland werd teruggegeven, heeft dit Creoolsch-Engelsch-Portugeesch een heele gedaanteverwisseling ondergaan. Allerlei Portugeesche en Engelsche woorden moesten voor Nederlandsche wijken. Mi pramísi en mi mémbre ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouderden en moesten voor mi belófoe en mi denki plaats maken. ‘Het Negerengelsch der kustbewoners is meer en meer aan het verhollandschen, bij de boschnegers moet men zoeken om de oudere vormen te vinden,’ zegt de Goeje. Trouwensreeds in 1856 zeide H. Wullschlägel in de Inleiding van zijn Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch, Löbau 1856: ‘Die Negerenglische Sprache ist übrigens nicht geblieben, was sie anfangs war; sie ist mit der Zeit eine Negerenglisch-holländische geworden. Die Grenze aber, bis zu welcher die in neuerer Zeit dem Holländischen entlehnten Worte bereits der Negersprache angehören, ist schwer zu ziehen. In vorliegendem Wörterbuche sind solche Worte, die vielleicht unter den Stadtnegern bereits ganz gäng und gebe, den Plantagennegern aber noch unbekannt sind, mit einem h. (holländisch) bezeichnet. Auch sind manche holländische Worte, die bis dahin den Negern völlig fremd waren, bei Gelegenheit der Uebersetzung der Psalmen und des Neuen Testaments durch uns Missionare in die Sprache eingeführt worden, und werden jetzt, wenigstens von den in unsern Schulen gebildeten Negern, wol ziemlich allgemein verstanden. Auch sie durften hier nicht fehlen, und sind ebenfalls mit h. bezeichnet. Jene ursprünglich englischen Worte aber, die nach und nach ausser Gebrauch gekommen sind, wiewol manche ältere Neger sie noch wol verstehen, sind mit a. (alt, veraltet) bezeichnet.’ En nu, weer vijftig jaar later, is de negertaal alweder meer in Hollandsche richting verschoven, gelijk wij hierna uit de teksten gemakkelijk zullen kunnen opmaken. Ik heb echter nog om een andere reden dit betrekkelijk lange citaat van Wullschlägel aangehaald; hierin komen toch zeer duidelijk eenige min of meer verschillende taalgroepen aan het licht: 1o Stadnegers en Plantagenegers, 2o Christennegers en heidensche negers, en gelijk overal, 3o blijkt ook hier weer verschil tusschen het oudere en het jongere geslacht. Het merkwaardigste evenwel is, dat bij de verschillende Boschnegerstammen van thans: nog verschillende phasen van den overgang van oud Djoe- en Ningré-tongo naar Negerhollandsch voortleven. Deze verschillende stammen, zoo bericht ons Victor Zwijsen, hebben toch min of meer onveranderd de taal behouden, die op de plantages werd gesproken in den tijd dat zij wegliepen. Daar nu deze gezamenlijke dienstopzegging niet overal tegelijk loskwam, maar gaandeweg op de eene plantage soms heel lang na de andere, vindt men in de verschillende ‘dialecten’ ook verschillende ontwikkelingsstadiën van de oude Negertaal terug. Personen die veel met Boschnegers omgaan, hooren aan hun taal onmiddellijk tot welken stam zij behooren. Langzamerhand vloeien echter deze dialecten weer ineen, als een gevolg van de bezoeken der Boschnegers aan Paramaribo, van hun verkeer met de goudzoekers en balatableeders, en ten slotte ook van de bemoeiingen der zendelingen en missionarissen. Op de taal der Boni-negers oefent verder weer het Fransch een machtigen invloed uit, sedert deze naar den Franschen oever der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marowijne verhuisd zijn. Ten slotte heeft zich bij het ruilverkeer tusschen de Joeka-negers en de Kalina-, Trio- en Upurui-Indianen nog weer een nieuwe mengtaal, een soort handelstaal ontwikkeld, die voor één vierde uit Indiaansche, en voor drie vierden uit Negerengelsche woorden bestaat. Heel begrijpelijk hebben de Indiaansche woorden vooral betrekking op natuurproducten en zijn de Negerengelsche bijna allemaal namen van cultuurproducten. Het eenige wat ons over dit mengtaaltje tot nu toe bekend is, vindt men bij C.H. de Goeje in zijn ‘Bijdragen tot de Ethnographie der Surinaamsche Indianen’, Leiden 1906, blz. 109 vlgd. en in het ‘Verslag der Toemoekhoemak-Expeditie, Leiden 1908, blz. 219 vlgd. Maar nu terug naar den oorsprong. De grond-talen der Negers in Suriname waren het Ewe en het Tsji, twee talen in Asjanti aan de Goudkust, onderling ten nauwste verwant. Dat blijkt allerduidelijkst uit een eigenaardige gewoonte. Zij noemen toch hunne jongens en meisjes naar den weekdag hunner geboorte. Welnu, ditzelfde gebeurt ook in allerlei talen der Afrikaansche Westkust. Zoo b.v. het Ibo en het Efik aan de Niger-monden. Maar met het Ewe en Tsji stemmen de Surinaamsche negernamen alle klank voor klank overeen. De Ewe- en Tsji-namen in de volgende lijst zijn ontleend aan D. Westermann: Die Sudansprachen, Hamburg 1911 blz. 40-41, die voor het Ningre-tongo aan H. Focke: Negerengelsch Woordenboek, Leiden 1855.
Zie hieromtrent reeds W. Joest: Ethnographisches und Verwandtes aus Guayana. Leiden 1893 blz. 24. Uit het Ewe en Tsji vooral stammen dan ook nog behalve eenige bijna ongewijzigde woorden, juist als in het Neger-hollandsch een heele rij echt Afrikaansche taalverschijnselen: zoo 1o de meervoudsvorming door de bijvoeging van het persoonlijk voornaamwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3de pers. meerv. dem; 2o de uitdrukking van den Datief door het werkwoord geven. Een zin als ‘hij gaf mij het mes’ vertaalt men in het Tsji met: ode sekan no maan me, letterl.: hij nam mes-dit gaf mij; hij schreef den koning een brief: okherew nhoma man ohene, letterl.: hij schreef brief gaf koning. Welnu, volgens Wullschlägel beteekent in het Ningre-tongo ‘gi’ (Engl. give) zoowel ‘geven’ als ‘aan’. Alleen merkt hij op, dat na het werkwoord gi de praepositie gi niet mag gebruikt worden! Voor de negers beteekent dus: A begi gi dem vijandi vo hem, niet gelijk Wullschlägel vertaalt: hij bad voor zijne vijanden, maar: hij bad gaf zijne vijanden enz. M i tjari wan (Engl. one) kisi kom gi masra: ik draag een kistje, kom, geef mijnheer; 3o de verbaalcombinaties, waarover wij bij het Afrikaansch reeds gesproken hebben, en die in de Soedantalen even opvallend zijn als in het Hottentotsch. De laatstgegeven zin en de hierna volgende zijn er alle duidelijke voorbeelden van: haal dat eens: ‘go teki dasani kom’: letterl. ga, neem het ding, kom; 4o de eigenaardige locaal verba en locaalnomina in plaats van praeposities - eigenlijk slechts een bijzondere toepassing van het vorige - ‘hij werkt in het woud’ heet bij den Ewe-neger: hij werkt, is des wouds inwendige; ik kom uit de stad: ik ga hierheen, was het binnenste der stad; hij zit boven op den tak: hij zit, is het bovenste van den tak. Welnu, het Ningre-tongo gebruikt juist dezelfde zegswijzen. Hij woont in een groot huis: A de liebi na ini vo wan bigi hoso, letterl. hij woont, is het binnenste van een groot huis. Hij heeft zijn huis gebouwd op een steenrots: A bouw hem hoso na tapo vo wan klipstoon of na wa klipstoon tapa: letterl. Hij bouwen zijn huis, is top van een steenrots of is een steenrots-top. Hij ging in het hol: A ben go na ini da horo: letterl. hij is gegaan, is binnenste (van) het hol. Hij trok hem uit de put: A poeloe hem na ini da peti: hij trok hem, was binnenste (van) de put. Hij liep vóór den heelen troep: A ben waka na fesi vo da heeli komando, hij wandelde, was aangezicht van den heelen troep. Volg mij na: Waka na mi baka: wandel, wees mijn rug. Wullschlägel en Focke hebben hier echter niets van gemerkt en vertalen na dus achtereenvolgens door: in, op, naar, aan, te, uit, van, bij, dan. Vlak daarboven bij Focke staat echter een ander artikel na in de beteekenis van: ik ben, gij zijt, hij, zij, het is. Hetzelfde geldt trouwens van de beteekenend 1o ‘ik ben, je bent, hij, zij, het is’; 2o ‘hier, daar’ en van go, komopo, komoto, romoto enz., die alle echte werkwoorden zijn, maar min of meer als praeposities en bijwoorden gebruikt worden. 5o Merkwaardig is ook de conjugatie van het werkwoord. Het Tsji heeft op de eerste plaats een Aorist: den naakten stam met het pronomen ervoor, die zoowel voor Praesens als Praeteritum gebruikt wordt. Zoo ook het Ningre-tongo: mi aksi: ik vragen, joe moe: jij moeten, a sabi: hij weten, mi taki: ik zeg. Ten tweede een Progressief, bestaande uit het pronomen, een locaalverbum ‘daar zijn’ of ‘er zijn’ of ‘aan het - zijn’ en den werkwoordsstam. Juist zoo zeggen de Suri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naamsche negers. Mi de njam: letterl. ik ben aan het eten, wi de aksi: wij zijn aan het vragen, a de timre: hij is aan het timmeren. Da pikien no de taki jete: Dat kind is nog niet aan het spreken, kan nog niet spreken. ‘Wenn eine fortdauernde Handlung ausgedruckt werden soll, darf de nicht fehlen’ zegt Wullschlägel om deze gevallen van de eerstgenoemde te onderscheiden. Ten derde een Habitualis, die alleen door den muzikalen toon van den Aorist onderscheiden wordt. Het pronomen heeft in den Aorist hoogen toon, in den Habitualis lagen toon. Hierover zeggen onze Surinaamsche bronnen niets anders dan: ‘Es kommt im Negerenglischen erstaunlich viel auf eine richtige Betonung an’. - ‘Auch die Betonung und die Gesticulation müssen mit zum Verständniss der Zeitwörterhelfen’. Ik geloof dat nauw keuriger toehooren ook hier hetzelfde aan het licht zal brengen. Ten vierde een Perfectum voor een voltooide handeling, bestaande uit het pronomen, een ww. dat ‘klaar zijn’ beteekent, en den stam. In het Ningre-tongo is eveneens een ‘Vollkommen vergangene Zeit’, uit dezelfde elementen opgebouwd: mi ben sabi, ik heb het geweten, a ben frede: hij had het wel gevreesd. Ai, mi ben si joe wantron: ja ik heb je (al eens) gezien vroeger. Tog wan vo oenoe ben doe dati: toch heeft een van jullie gedaan dat. Di a kali mi, mi ben njam kabá: toen hij mij riep, had ik reeds gegeten. Verder treedt ook hier kabá (Ptg. acabar, voltooien) alleen op: Son opó kabá: De zon is opgegaan. Ten vijfde een Futurum bestaande uit het pronomen, een ww. komen of gaan, en den bedoelden werkwoordsstam. Het Surinaamsch heeft het Nederl.-Engelsch shall - zal overgenomen: mi sa go: ik zal gaan; a sa doe: hij zal het doen. Bovendien vormt het, gelijk het Negerhollandsch, nog een bijzonder Futurum voor het onmiddellijk aanstaande met den Progressief van go: gaan: lóeko boen a de go gó-we: kijk goed hij is aan het wegloopen. Ten zesde heeft het Tsji geen Passivum, maar wordt dit omschreven met een vaag onderwerp 3de pers. meerv. Juist zoo zegt het Ningre-tongo voor ‘ik word bemind’: soema lobbi mi of dem lobbi mi: Engl. some love me of ze beminnen mij. Verdere punten van overeenkomst kan ieder er zelf nog bijvinden door de vergelijking van J. Christaller: A Grammar of the Asante and Fante Language called Tshi, Basel 1875. J. Christaller: A Dictionary of the Asante and Fante Language called Tshi, Basel 1881. D. Westermann: Wörterbuch der Ewe-Sprache, Berlin 1905. D. Westermann: Grammatik der Ewe-Sprache, Berlin 1907. (H. Wullschlägel:) Neger-Englische Grammatik, Bautzen 1854. H. Wullschlägel: Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch, Löbau 1856. J.N. Helstone: Wan Spraakkunst vo taki en skrifi da Tongo vo Sranan. Paramaribo 1903. H. van Capelle: Surinaamsche Negervertellingen. Bijdragen Taal-, Landen Volkenkunde. Dl. 72, 1916 blz. 233-379. Trouwens, wie na deze punten doorloopen te hebben, naar het Negerhollandsch terugziet, zal daar gemakkelijk bijna al deze Soedan-eigenaardigheden terugvinden. Naast deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oer-Afrikaansche denkgewoonten, toonen zich nu ook hier weer de bekende Creoliseeringsverschijnselen: 1o de vereenvoudiging van moeilijke of samengestelde klanken: Engl. stone: sitón, schulp: skorpoe, sikrópoe, stoel: soetóeloe, Engl. spoon: soepóen, Engl. snake: sinéki, Engl. to spit: sipíti, knopo: konópo, Engl. turn: tron, grond: gron, vinden: finni, hand: hanoe, Engl. bend: beni, Engl. ship: sipi, Engl. shilling: sren, zelf: srefi, helpen: jerépi, zolder: sódro, Engl. throat: tróto, to throw away: trowé, hengsel: hensri, koorts: koorsoe, okseldoek: osroedoekoe, wrijven: frifi, zeventig seventy: sebitentien; vlieger: frigri, Engl. strong: tranga; vroeg: froekoe. Overigens klinkt de g ongeveer als de Duitsche. Schijn: skijn, schaap: skápoe, school: skólo, schouder: skouroe, schrikken: sikríkki, slachten: slakti, wachten: wakti. 2o. De dooreenwarring der rededeelen. Hoe praeposities, bijwoorden en werkwoorden één onontwarbaar kluwen vormen, zagen wij hierboven reeds. Verder zijn er weinig bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden, die ook niet als substantief voorkomen: lange beteekent ook lengte, bradi: breed en breedte, bigi: groot en grootte. Da fadom di a fadom: de val dien hij viel. Ook komen de bijvoegl. naamwoorden aanhoudend als werkwoord voor, zoo kroekoetoe: onrechtvaardig en onrecht doen, santa: heilig en heilig maken, tranga: sterk en sterken. 3o. Van geslachten, verbuiging of vervoeging is geen sprake, en dus a fortiori niet van ongelijkvloeiende verbuiging of vervoeging. Wat Wullschlägel over ‘hem’ als Accusatief van a: hij, zij, het, in het midden brengt, berust, gelijk nog zoo veel in zijn Grammatik, op gebrekkig linguistisch inzicht. Waarschijnlijk is ‘hem’ 4de persoon, en in elk geval komt ‘a’ óók in Accusatiefen ‘hem’ ook in Nominatief-functie voor. 4o. Gelijk men uit de gegeven voorbeelden reeds gezien heeft, gaan alle woorden op een klinker of neusklank uit, wat vooral opvalt, als wij er de Engelsche en Hollandsche grondwoorden naast zetten, die er bijna alle een oe of een i hebben bijgekregen. 5o. Ten slotte is de uitdrukking hakkerig en abrupt: ‘Stopwoordjes en tusschen werpsels zijn er vele, zij zijn de kenmerken eener armoedige, onbeschaafde taal’, zegt Focke. Het overige moge men zelf uit de volgende teksten afleiden. De oudste Negerengelsche tekst dien wij bezitten is uit ongeveer 1700. In 1718 toch verscheen te Leeuwarden de 2de editie van een ‘Beschrijvinge van de Volk-plantinge Zuriname’ door J.D. HL. [Herlein]. In dit boek nu treffen wij de volgende samenspraak aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe reeds in de 18de eeuw men zich bewust was, dat het Negerengelsch niet overal eensluidend klonk, blijkt uit de twee volgende grammatica's. Pieter van Dyk: Nieuwe en nooit bevoorens geziene onderwyzinge in het Bastert Engels of Neeger-Engels A'dam 1787(?) behandelt de plantage-taal en G.C. Weygandt: Gemeenzaame Leerwyze om het Basterd of Neger-Engelsch op een gemakkelyke wyze te leeren verstaan en spreeken. Paramaribo 1798 heeft het oog op de taal ‘zo als dezelve alhier aan Paramaribo in zwang gaat’. Wij geven nu nog eenige teksten uit de 19de en de 20ste eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een theevisite
|
Da somma, dissi dé kon loekoe joe. | Het is gezelschap, dat gij krijgt. |
Ka, fa a mooi! | Wel, wat is dat liefjes! |
Joe habi da thē va tradēh jette? | Hebt gij nog thee van laatst? |
No, ma dissi de morro bettre. | Neen, maar deze is beter. |
Hoe fa joe tan sinsi Sondēh? | Hoe hebt gij gevaren sedert Zondag? |
Mi ben dē boen noffo, mara fa joe tan? | Ik ben redelijk wel geweest, maar hoe is het met u? |
Mi dē ferkoutoe pikienso. | Ik ben een weinig verkouden. |
Hoe fa joe habi hatti vo go dan na dorro? | Hoe durft gij dan uitgaan? |
Mi ben hangri vo si joe. | Ik was begeerig u te zien. |
Mi lobi vo dē nanga joe vo troe. | Ik bemin uw gezelschap zeer. |
A hatti mi, mi no ben sabi, datti joe no ben dē boen. | Het doet mij leed, dat ik uwe onpasselijkheid niet geweten heb. |
Mi no ben sa drai vo kon loekoe jōe, iffi mi ben sabi datti. | Ik zou niet verzuimd hebben u te komen bezoeken, indien ik het geweten had. |
Mi sabi joe boen hatti vo mi. | Ik ken uwe genegenheid te mijwaarts. |
Meki wi go na mi kamra. | Laat ons nu naar mijne kamer gaan. |
Ga na fesi, mi sa wakka na joe bakka. | Ga vooruit, ik zal u volgen. |
Allā da flausoe dē vo soso. | Al die komplimenten zijn onnoodig. |
Komp no moe mēki flausou nanga malkāndra. | Men moet geene komplimenten maken onder goede bekenden. |
Gesprekken
uit Deutsch-Negerenglische Gespräche von K. Gerhardt, bearbeitet von J. Kersten, Herrnhut 1893.
Poti pikien! san meki joe kre? | Armes Kind, warum weinst du? |
Wan spikri soetoe mi na mi foetoe. | Ich habe mir einen Nagel in den Fusz getreten. |
Wan fisibonjon soetoe mi. | Ich bin in eine Fischgräte getreten. |
A de na ini jete? | Ist sie noch im Fusz? |
No, dem poeloe hem gi mi. | Nein, sie ist schon heraus. |
Da pikien sa kisi stuipi. | Das Kind wird Krämpfe bekommen. |
Da oeman habi treki. | Die Frau hat Krämpfe. |
A habi krampoe na hem bele. | Er hat Krämpfe im Leib. |
Ala soema na hoso siki. | Alle Leute im Haus sind krank. |
Sinsi Njoejari datra no bedanke wi jete. | Seit Neujahr sind wir den Doktor nicht los geworden. |
Da lai hebi gi mi, a kwinsi mi tee na gron. | Das ist ein schweres Kreuz, es drückt mich ganz nieder. |
No wan verdiensti no de. | Ich habe keinen Verdienst. |
Datra njam ala wi goedoe. | Alles Geld geht für den Dokter weg. |
Mi no man moro. | Ich halte es nicht länger aus. |
Pasiensi, no lasi hatti. | Geduld, verliere den Mut nicht. |
A tan na mi, leki Gado libi mi krin krin. | Es scheint mir, als habe mich Gott ganz verlassen. |
Dem pikien de begi wan toe keersi. | Die Kinder bitten um einige Kirschen. |
Gi den som vo dem. | Gieb ihnen einige. |
Dem srefi wani poeloe dem. | Sie selbst wollen sie abmachen. |
No, dati no kan de. | Nein, das kann nicht sein. |
Dem sa doti dem klosi. | Sie werden ihre Kleider beschmutzen. |
En buiti dati dem sa pliti dem, te dem klim na tapo boom. | Und auszerdem werden sie sie zerreiszen, wenn sie auf den Baum klettern. |
Meki joe seki da boom ma. | Schüttele nur den Baum. |
Dem sa fodom komopo. | Sie werden schon herunterfallen. |
Dan dem pikien kan piki dem. | Dann können die Kinder sie auflesen. |
Ma oen pikien, oen no moe njam dem stoon toe. | Aber Kinder, eszt die Steine nicht mit. |
Dem stoon oen moe spiti poeloe. | Die Kerne muszt ihr ausspucken. |
Ofoe oen sa kisi belehati. | Sonst bekommt ihr Leibweh. |
O, o bele de hati mi kaba. | O, o, mein Leib thut mir schon weh. |
Somtem joe njam toemoesi foeloe. | Vielleicht hast du zuviel gegessen. |
No, a swali dem stoon. | Nein, er hat die Kerne heruntergeschluckt. |
Joe lei, a no troe. | Du lügst, das ist nicht wahr. |
A no lei, da si mi ben si. | Es ist keine Lüge, ich habe es gesehen. |
Dan joe moe dringi kastorolie. | Dann must du Ricinusöl trinken. |
Poti pikien, san hede joe no ben jeri. | Armes Kind, warum hast du nicht gehört. |
Hoemeni jari a ben kisi? | Wie alt ist er geworden? |
A tapo reti fotentien jari. | Gerade 40 Jahr. |
Vijfitentien jari nanga hafoe. | Fünfzig und ein halbes Jahr. |
oder: Vijfitentien jari nanga siksi moen. | |
Fotentien na siksi jari nanga drie moen en tien dei. | 46 Jahre, 3 Monate und 10 Tage. |
A ben habi wan wefi? | Hat er eine Frau gehabt? |
A ben habi, ma a dede granwei kaba. | Er hat eine gehabt, aber sie ist schon lange gestorben. |
A ben trouw? | War er getraut? |
No, ma a ben meki verbontoe. | Nein, aber anerkannt. |
A ben liebi boen nanga hem? | Hat er gut mit ihr gelebt? |
Ja, toemoesie switi. | Ja, sehr gut. |
A libi pikien? | Läszt er Kínder nach? |
Ja, a libi drie pikien. | Ja, er läszt 3 Kinder nach. |
Soema sa zorgoe dem now? | Wer wird sie jetzt versorgen? |
Dem no de weespikien? | Sind sie nicht Waisenkinder? |
We, dan lanti moe zorgoe vo dem. | Nun, dann musz die Regierung für sie sorgen. |
Dem no ha famili moro? | Haben sie keine Familie mehr? |
Dem habi wan oomoe nanga wan tanta jete. | Sie haben noch einen Onkel und eine Tante. |
Ma dem de poti malengri soema. | Aber das sind arme kranke Leute. |
Dan dem moe gi opo vo dem pikien. | Dan musz man die Kinder anmelden. |
Dem de switi pikien? | Sind es artige Kinder? |
Da boi moro switi leki dem oemanpikien. | Der Knabe ist artiger als die Mädchen. |
Mi sa wani teki da boi na mi hoso. | Ich möchte den Knaben in mein Haus nehmen. |
Teki hem, na joe hanoe a de boen. | Nimm ihn, bei dir ist er gut aufgehoben. |
Mi sa loekoe hem leki mi eigen pikien. | Ich werde ihn halten wie mein eigenes Kind. |
Dati ala soema sabi. | Das weisz Jedermann. |
Ma soema sa teki dem oemanpikien? | Aber wer wird die Mädchen nehmen? |
Mi sabi wan missi, disi zoekoe wan pikin ningre. | Ich kenne eine Dame, welche ein Mädchen sucht. |
Joe no wani haksi hem gi mi? | Willst du sie nicht fragen? |
Te mi miti nanga hem, mi sa haksi hem. | Wenn ich ihr begegne, wil ich sie fragen. |
Tra dei mi miti hem, en wantem mi haksi hem. | Neulich begegnete ich ihr, und fragte sie gleich. |
San a taki? | Was sagte sie? |
A taki, a sa teki ala toe. | Sie sagte, sie wolle beide nehmen. |
Gesprekken
uit Neger-Engelsch-Hollandsche Samenspraken voor Suriname, Paramaribo 1907.
Wan jari habi twaalf moen. | Een jaar heeft twaalf maanden. |
Wan moen habi fo wieki. | Eene maand heeft vier weken. |
Wan moen habi dritentien dei. | Eene maand heeft 30 dagen. |
Wan wieki habi sebi dei. | Eene week heeft zeven dagen. |
Wan jari habi drihondro nanga siksitentien na vijfi dei. | Een jaar heeft drie honderd vijf en zestig dagen. |
Hoe dei wi habi tidei? | Welken dag hebben wij vandaag? |
Tidei da Toedeiwroko. | Het is vandaag Dinsdag. |
Isredei wi ben habi Moendei. | Gisteren hadden wij Maandag. |
Traïsredei ben de Zondei. | Eergisteren was het Zondag. |
Tamara da Drideiwroko. | Morgen is het Woensdag. |
Tratamara da Fodeiwroko. | Overmorgen is het Donderdag. |
Da ala dem dei vo wieki dati? | Zijn dat alle dagen der week? |
No no, toe mankeri jete. Hoedisi? | Neen, er ontbreken nog twee. Welke? |
Vrijdag nanga Zatra. | Vrijdag en Zaterdag. |
Gi mi wan nefi! | Geef mij een mes! |
A dia. Efi Masra pliesi. | Hier is het. Om u te dienen Mijnheer! |
Da nefi dati dede. | Dat mes is bot. |
Mi no wani hem. | Ik wil het niet hebben. |
Mi no kan koti noti nanga hem. | Ik kan er niets mede snijden. |
Dem no srapoe hem boen. | Het is niet goed geslepen. |
Gi mi wan trawan! | Geef mij een ander! |
Joe moe gi mi wan srapoe nefi. | Gij moet mij een scherp mes geven. |
Zoekoe wan boen nefi gi mi! | Zoek maar een goed mes voor mij! |
Mi no kan finni wan reti boen nefi. | Ik kan geen goed mes vinden. |
Ala dem nefi dede. | Al de messen zijn bot. |
Mi sa srapoe dem gi masra. | Ik zal ze voor mijnheer slijpen. |
Hemeni moni joe habi? Mi no ha foeloe. | Hoeveel geld hebt gij? Ik heb niet veel. |
Joe sabi moni? Mi sabi hem, ja. | Kent gij geld? Ja, ik ken het. |
Meki mi jeri! | Laat eens hooren! |
Wan sensi. Wan bigi sensi. | Een cent. Een halve stuiver. |
Wan tien sensi. Wan drisren. | Een dubbeltje. Een kwartje. |
Wan banknotoe. Wan gulde. | Een halve gulden. Een gulden. |
Vijfi banknotoe. | Een rijksdaalder. |
Tangi tangi broko da moni gi mi. | Wees zoo goed om dit geldstuk voor mij te wisselen. |
Masra joe no wani broko da moni disi gi mi? | Mijnheer wilt gij niet dit geldstuk voor mij wisselen? |
Mi sa gi joe aiti drisren nanga vijfi tiensensi. | Ik zal u acht kwartjes en vijf dubbeltjes geven. |
Grantangi, masra! No lasi joe moni! | Hartelijk dank mijnheer. Verlies uw geld niet. |
Mi sa kibri hem boen. | Ik zal het goed bewaren. |
Ibri hoso habi hem kruisi. | Elk huis heeft zijn kruis. |
Patoe de go verwijti ketre taki, a blaka. | De pot verwijt den ketel, dat hij zwart is. |
Te koki nanga botriman kisi trobi, dan joe de jeri pee bakra botro de go. | Als kok en keukenmeid kijven, hoort men waar de boter gebleven is. |
Watra troebloe na riba; da boen tem vo fisiman kisi fisi. | In troebel water is het goed visschen. |
Ouroe siki vo todo da kraskrasi. | Jong gewend oud gedaan. |
Spreekwoorden
uit Wullschlägel en Hesseling. Voor de vertaling zie blz. 245-249.
Ningre-tongo. | Negerhollandsch. |
---|---|
Pasi langa, okro dre na boom. | Pad mi long, geambo drog na sji boom. |
Areentem tingi-fowloe wani meki hoso: (dre tem a de vergiti). | Blau diffie zeg: wen regen caba, mi sal bau mi eigen hus. |
Bergi nanga bergi no de mit makandra, ma soema nanga soema sa miti makandra. | Bergi mit bergi no kan tek, ma twee mens sal tek. |
Kakraka no ha reti na fouwloe mofo (snavel van de kip). | Mie bin pover kakelak, mie no hab regt na hunderkot. |
Jesi no habi doro. | Hoor no hab deer. |
Wan finga no dringi okro (een zekere vrucht). | Één finger no kan vang lues. |
Faja dede, pikin ningre pre na asesi. | Als die vier ka yt, klein kint le jump na die hassesje. |
Soema no lobbi joe, a gi joe baskita vo tjari watra. | Als volk ka qwaet na ju, sender gief ju makut for tap water. |
Toe koniman no kan platie wan meti (een dier verdeelen). | Twee slem no kan kook boontje na één pot. |
Toefoerman no lobbi si trawan tjari baksi. | Diefman no betrou sie maet draeg groot sak. |
Gedeeltelijk zijn deze spreekwoorden zeker uit Afrika meegebracht, want de negers houden er veel van en bezigen ze vaak wanneer zij samen twisten, en de lijdende partij voelt zich door de toepassing van een spreekwoord op zijn persoon of handelwijze dieper gekrenkt en zwaarder beleedigd dan door de bitterste scheldwoorden. Zoo Wullschlägel. Dit zullen wij trouwens ook later bij de Maleiers en Javanen wedervinden. Juist als de adat oppermachtig is over hun rechten en dienstverplichtingen, zoo beheerschen de spreekwoorden al hun begrippen van eer en moraal. Dit is een kenmerk van bijna alle volken met geringe beschaving.
Parabel van den verloren zoon.
Lucas XV: 11-32.
Ningre-tongo | Negerhollandsch |
---|---|
naar: Tori vo wi Masra en Helpiman Jesus Kristus, so lebi wi finni hem na ini dem fo Evangeliste Matteus, Markus, Lukas en Johannes. Stolpen 1865. | naar: Die Nywe Testament van ons Heer Jesus Christus ha set over in die Creolse Tael en ka giev na die Ligt tot dienst van die Deen Mission in America, gedrykt in Copenhagen 1781. |
11. Wan soema ben habi toe manpikien. | 11. En hem ha seg: een Mens ha hab twee Soons; |
12. En da jongewan kom na hem tata, a taki: Mi tata, gi mi mi porsie vo da goedoe, di mi moe kisi! En da tata doe so, a platie hem goedoe gi dem. | 12. En die jongste van sender ha seg na die Vaeder: Vaeder, giev mie mie Part van die gut, die mie mut hab; en hem ha partie die gut na sender. |
13. No langa na baka da jongewan teki ala hem goedoe makandra, a meki wan reisi go na wan farawei kondre; en na dapee a vermorsoe ala hem goedoe nanga da jajoliebi vo hem. | 13. En niet langtit daeraster, die jongste Soon ha neem al sie gut, en ha reis verwej na een vreemd Land, en ha spandeer al sie gut daesoo door een liderlig Leven. |
14. Na baka di a vermorsoe alasani kaba, wan tranga hangritem kom fadom na da srefi heeli kondre, en hem srefi toe kom pina toemoesi nanga hangri. | 14. Dietit nu hem ha ka verteer almael sie gut, een groot Honger Tid ha kom na die heel Land; en hem ha begin for lie Gebrek. |
15. Vo da hede a go joeroe hem srefi na wan Masra vo da kondre, en da soema seni hem go na hem gron, vo meki a loekoe hem hagoe. | 15. En hem ha loop heen, en ha how sie na een Borgerman daer na Land; hem ha stier hem na sie Akker, for pas op sie Verkens. |
16. A ben hangri toemoesie, vo njam hem bele foeloe nanga hagoe njanjam, ma dati srefi dem no gi hem. | 16. En hem ha begeer for vol sie Bik mit die dik Draf, die die Varkens ha jeet; en niet een Volk ha giev hem van die. |
17. Now a bigin, vo potti membre na hem srefi, a taki: Ke, hoe meni joeroe soema mi tata habi, disi habi brede nofo, kaba mi de go dede nanga hangri. | 17. Soo hem ha kom na sie selv, en ha seg: huveel Hierlingen mie Vaeder hab, die hab Overvlud van Brood? en mie doot van Honger. |
18. We mi sa hopo, go na mi tata, mi sa taki gi hem: Mi tata! mi ben doe ogri na Gado en na joe toe; | 18. Mie sal hoppo, en loop na mie Vaeder, en sal seg na hem: Vaeder! mie ka sondig tegen die Hemel, en voor ju. |
19. mi no waarti moro, vo joe kali mi joe pikien; ma grantangi, teki mi vo wan wrokoman vo joe! | 19. En mie no bin waerdig, dat ju asteran sal nuem mie ju Soon; maek mie als een van ju Hierlingen. |
20. En wantem a teki pasi, go na hem tata. Ma di a ben farawei jete vo dapee, hem tata kom si hem, en a kisi wan toemoesi sari vo hem, a ron go brasa en bosi hem. | 20. En hem ha hoppo, en ha kom na sie Vaeder. Maer dietit hem ha wees verwej van daesoo nogal, sie Vaeder ha kik hem, en ha jammer hem gu, en ha kurrie, en ha vas hem ront sie Hals, en ha kis hem; |
21. Dan da pikien taki gi hem: Mi tata! mi ben doe ogri na Gado en na joe; mi no waarti moro, vo joe kali mi joe pikien. | 21. Maer die Soon ha seg hem: Vaeder! mie ka sondig tegen die Hemel, en voor ju, en mie no meer bin waerdig asteran for wordt genaemt ju Soon. |
22. Ma da tata taki gi dem foetoeboi vo hem: Go teki da moro beste klosi kom, weri gi hem! gi hem wan ringa na hem han, nanga soesoe na hem foetoe; | 22. Maer die Vaeder ha seg na die Knegten: bring die beste Kleed hiesoo, en due hem die an, en set een Ring na sie Hand, en due Skuen na sie Vutten; |
23. en tjari wan fatoe pikin kow kom, slakti hem; en meki wi njam en plisiri. | 23. En bring die vet Kalfie, en slagt die, en lastaen ons jeet, en wees blie: |
24. Bikasie da pikien vo mi dia ben dede, ma a kom liebi baka, a ben lasi, ma mi finni hem baka. En now dem bigin vo plisiri. | 24. Diemaek deese mie Soon ha wees doot, en ka kom levendig weeran, hem ha ka verloor, en mie ka vind hem. En sellie ha begin for wees vroolig. |
25. Ma da tra bigi pikien vo hem ben de na firi; en di hem kom klosibei na hoso, en di a jeri da singi nanga da pre, | 25. Maer die oudste Soon ha wees op die Veld: en dietit hem ha kom, en ha kom diestebie, hem ha hoor die Sang en Dans. |
26. a kali wan foetoeboi kom na hem: a haksi hem, sani dati? | 26. En hem ha ruep een van die Knegten, en ha vraeg hem, wat die ha wees? |
27. Da foetoeboi taki gi hem: Joe brara kom baka, en joe tata slakti wan fatoe pikin kow, vo di a si hem baka na liebi. | 27. Maer hem ha seg na hem: ju Bruder ka kom, en ju Vaeder ka slagt die vet Kalfie, voordiemaek hem ka krieg hem gesond weeran. |
28. We dati meki hem brara hatti kom bron, a no wani go na ini. Vo da hede da tata komopo na doro, en a begi hem (vo a kom na ini). | 28. Soo hem ha kom qwaed, en no ha wil loop na binne; soo sie Vader ha loop yt, en ha bid hem. |
29. Ma hem piki hem tata, a taki: Loekoe, so meni jari mi dini joe kaba, en nooiti mi ben pasa joe gebod; ma no wan tem joe ben gi mi wan boko jete, vo mi kan habi wan plisiri nanga dem mati vo mi. | 29. Maer hem ha antwoordt, en ha seg na die Vaeder: kik, soo veel Jaeren mie dien ju, en no kan wees ongehoorsam levendag, en ju no ka giev mie een Bok selv, for wees vroolig mit mie Vrienden. |
30. Ma now, so hesi disi pikien vo joe kom, disi ben vermorsoe joe goedoe nanga hoeroeliebi, wantem joe slakti wan fatoe pikin kow gi hem. | 30. Maer nu deese ju Soon ka kom, die ka spandeer almael gut mit die Hueren, ju ka slagt een vet Kalfie voor hem. |
31. Ma hem tata taki gi hem: Mi pikien! joe no de alatem nanga mi? en alasani, disi de vo mi, a no de vo joe toe? | 31. Maer hem ha seg na hem: Mie Soon! ju ka wees altit bie mie, en al wat mie hab, bin van ju. |
32. We a no fiti joe toe, vo joe blyti, en vo joe plisiri? Bikasie da brara vo joe dia ben dede, ma a kom liebi baka, en ben lasi, ma wi finni hem baka. | 32. Maer ju sal wees vroolig en gu blie, diemaek deese ju Bruder ha wees doot, en ka kom levendig weeran, en ha ka verloor, maer ka vind nu weeran. |
De drie koningen en de vlucht naar Egypte.
Mattheus II: 1-23.
Ningre-tongo uit dezelfde bron. | Negerhollandsch uit dezelfde bron. |
---|---|
1. Da srefi tem, di Jesus ben gebore na Betlehem na Judakondre, na koning Herodes tem, loekoe, som koniman komopo na Oostkondre, dem kom na Jerusalem, dem haksi: | 1. Maer dietit Jesus ha wees gebooren na Bethlehem in Judea, na die Tid van Kooning Herodes, kik Wiesen van Oost ka kom na Jerusalem, en ha seg: |
2. Hoepee da pikien de? da njoe koning vo dem djoe? wi ben si hem star tee na wi kondre, en dati meki wi kom anbegi hem. | 2. Waer hem bin, die bin gebooren die Kooning van die Jooden? want ons ka kik sie Ster in die Oost, en ons ka kom for bid hem an. |
3. Di koning Herodes jeri dati, a kom skreki vo troe, hem nanga heeli Jerusalem; | 3. Maer dietit Kooning Herodes ha hoor dat, hem ha verskrik, en al Jeruzalem mit hem. |
4. en wantem a seni kali ala dem grandomine en meester vo wet kom makandra, a haksi dem, na hoepee Kristus moese gebore. | 4. En aster hem ha ka vergaeder die hoog Priesters en Skriftgeleerden van die Volk, hem ha vraeg sender, waer Christus sal wordt gebooren. |
5. En dem taki gi hem: na Betlehem na Judakondre. Bikasi wan profet ben skrifi, taki: | 5. Maer sellie ka seg na hem: na binne Bethlehem in Judea; want soo die Propheet ka skriev: |
6. Joe Betlehem na Judakondre, (alwasi joe de wan pikin foto, tog) joe no de da moro pikinwan na mindri vo dem tra granfoto vo Juda; bikasi na joe da hedeman sa komopo, disi sa tiri mi piple Israel. | 6. En ju Bethlehem in Juda Land, levendag ju bin die kleinste tyssen die Vorsten van Juda; want van ju sal kom een Voorst, die sal vuet mie Volk Israel. |
7. Na baka Herodes kali dem koniman kom na hem safri, a haksi dem boen boen, na hoe reti tem dem bin si da star. | 7. Soo Herodes ha ruep die Wiesen sutje, en ha vraeg gu hart van sender, wattit sellie ha ka kik die Ster. |
8. En dan a sori dem go na Betlehem, a taki: Oen go, haksi boen boen, 'pee da pikien de; en te oen finni hem, kom piki mi baka, vo mi toe kan go anbegi hem. | 8. En hem ha stier sender na Bethlehem, en ha seg: jellie reis na daesoo, en vraeg gu hart van die Kind; en als jellie ka vind die, kom seg dat na mie, dat mie kan kom ookal, en bid hem an. |
9. We di dem jeri koning kaba, dem teki pasi wantem, dem gowei. En loekoe! da srefi star, disi dem ben si na dem kondre, a waka go na dem fesi, tee a kom tan reti na tapo da hoso, dapee da pikien ben de na ini. | 9. Maer aster sellie ha ka hoor die Kooning, sellie ha loop wej; en kik die Ster, die sellie ha ka kik in die Oost, ha loop voor sender, tee die ka kom, en ka staen na boven over, waer die Kind ha wees. |
10. En di dem si da star baka, dem blyti vo troe. | 10. Maer dietit selliie ka kik die Ster, sellie ha kom over blie. |
11. Dem go na ini da hoso, dem finni da pikien, nanga Maria, hem mama, dem fadom anbegi da pikien; en dan dem hopo dem kisi, dem gi hem presenti, goutoe nanga mooi specerysani. | 11. En sellie ha loop na binne na die Hus, en ha vind die Kind, en sie Muder Maria, en sellie ha val na die Grond, en ha bid an die Kind, en ha open sender kostbar Gut, en ha offer Geskenk na hem, Goud, en Wierook, en Myrrha. |
12. En di Gado kom waarskouwe dem dapee na ini drem, taki, dem no moese drai baka go na Herodes, vo da hede dem teki wan tra pasi, vo go baka na dem kondre. | 12. En dietit Godt ka warskow sender na bìnne een Droom, dat sellie no ha sal draej weeran na Herodes, sellie ha loop na een ander Pad na sender Land. |
13. Na baka di dem gowei, loekoe! wan Engel vo Masra kom na Josef toe na ini drem, a taki: Hopo, teki da pikien nanga hem mama, go kribi na Egiptikondre, en tan dapee, tee mi kom piki joe; bikasi bambei Herodes sa soekoe da pikien, vo kili hem. | 13. II.) Maer aster sellie ha ka loop wej, kik die Engel van die Heer ha openbaer sie selv voor Joseph na binne een Droom, en ha seg: hoppo, en neem die Kind mit sie Muder, en vlygt na Egipten, en bliev daesoo tee mie seg na ju; want Herodes sal suek die Kind, for maek hem doot. |
14. We da srefi neti Josef hopo wantem, a teki de pikien nanga hem mama, a go kibri na Egiptikondre, | 14. Maer hem ha hoppo, ha neem die Kind en sie Muder na Donker, en ha vlyt na Egipten. |
15. en na dapee a tan so langa, tee Herodes dede. Dati ben moese kom so, vo da woord kom reti, disi Masra ben meki wan profet taki: ‘Mi ben kali mi pikien komopo tee na Egiptikondre.’ | 15. En hem ha bliev doesoo tee Herodes ha ka doot; dat die ha sal vervylt, wat die Heer ha ka seg door de Propheet, die seg: mie ka reup mie Soon van Egipten. |
16. Ma di Herodes si, dem konimon ben kori hem, hem hatti kom bron toemoesi, en wantem a seni soema go kili ala pikien na Betlehem en na da heeli buurti, dem disi no pasa toe jari jete; bikasi dati ben de da tem, disi a ben haksi boen boen na dem koniman. | 16. III.) Dietit Herodes ha kik nu, dat die Wiesen ha ka bedrieg hem, hem ha kom gu qvaed; en ha stier yt, en ha lastaen maek doot almael Kinders, die ha wees na binne Bethlehem, en na al die Land daesoo, van twee Jaer oud en daeronder, aster die Tid hem ha ka ondersuek die van die Wiesen. |
17. We da so da woord kom reti toe, disi profet Jeremias ben taki: | 17. Dan die ka vervylt, wat die Propheet Jeremias ka seg, die seg: |
18. ‘Na Rama dem jeri wan toemoesi jamer en bari en kre; Rahel kre liebi nanga dede vo ala hem pikien, en a no wani teki wan troostoe, bikasi dem alamal lasi.’ | 18. Een Stem ka hoor na binne Rama, Kries, Skreew, en gu Hyelen: Rachel kries voor sie Kinders, en no wil wees getroost, voordiemaek sellie no bin. |
19. Na baka di Herodes dede, wan Engel vo Masra kom na Josef ageen na Egiptikondre, a piki hem na ini drem, a taki: | 19. IV.) Maer dietit Herodes ha ka sterv, kik dan die Engel van die Heer ha openbaer sie selv voor Joseph na binne een Droom in Egipten, en ha seg: |
20. Hopo, teki da pikien nanga hem mama, en go baka na Israelkondre; bikasi dem soema dede kaba, disi ben soekoe vo kili da pikien. | 20. Hoppo, neem die Kind mit sie Muder, en loop heen na die Land van Israel; want sellie ka doot, die ka suek die Leven van die Kind. |
21. En wantem Josef hopo, a teki da pikien nanga hem mama, a go baba na Israelkondre. | 21. Maer hem ha hoppo, ha neem die Kind, en sie Muder, en ha kom na die Land van Israel. |
22. Ma di a jeri, Arkelaus tron koning vo Judea, na plesi vo hem tata Herodes, dati meki Josef kom frede, vo go liebi dappee; en nanga ordre vo Gado, di a kisi na ini drem, a drai go na dem foto vo Galilea-kondre; | 22. Maer dietit hem ka hoor, dat Archelaus ha wees Kooning in Judea, na Plek van sie Vaeder Herodes, hem ha bang vor kom daesoo; maer Godt ha waerskow hem na bìnne een Droom, en hem ka loop na een Plek van die Land Galilea. |
23. na dapee a go liebi na wan foto, disi dem kali Nazaret, vo da pramisi moe kom reti, disi dem profet ben taki: ‘Dem sa kali hem Nazarenus.’ | 23. En hem ka kom, en ka woon na binne een Stad, die hiet Nazareth; dat die sal kom vervylt, wat die Propheeten ka seg, dat sie Naem sal wordt genaemt Nazareus. |
Ten slotte geven wij nog een paar brokjes poëzie uit ‘Dem tori vo Ouroe Testament, so leki wi finni dem na-ini da Santa Bybelboekoe, Budissin 1861.
Uit deze laatste proeven zien wij, dat het Ningre-tongo over een eigenaardige gesmijdigheid van ongewoon rhythme beschikt. Dit treffen we nu ook aan in de ietwat poovere Surinaamsch-Nederlandsche poëzie van A.W. Marcus.
3o. Surinaamsch Nederlandsch.
Zie P. Enuma: Het Onderwijs, Juni-Juli 1910.
De Zaligsprekingen
uit de Bergrede, berijmd door A.W. Marcus, Paramaribo 1907.
Wie goed toeziet, ontdekt hier en daar, naast hoog-Hollandsche deftigheden, Creoolsche taalfouten - ook de bovenaangehaalde gesprekken zijn hier niet geheel vrij van. Zoo lezen we daar zinnetjes: ‘Het doet mij niet meer zeer. Alweer komt gij ruzie maken. Heeft hij al zijne taken afgewerkt. Ik zal onmiddellijk naar haar gaan. Hebt gij hen dan niet gevraagd?’ Ditzelfde vinden wij ten slotte in een briefje van een Karaïbisch meisje, dat bij de Herrnhutters is opgevoed.
Albina, 25 Februari 1900.
Lieve Dominé! Ik dank u hartelijk voor dat geld, wat u mij gezonden heeft. Ik heb een blikken koffer van gekocht, om mijne kleederen in te bewaren. Ik verzoek de Dominé om aan de kienderen van de zondaag school mijn beste dank te willen zeggen voor de mooie briefjes en dat geschenk; ik heb mij zeer over verheugt.
4o. Curaçaosch en Arubaansch-Nederlandsch.
Op Curaçao, Aruba, Bonaire spreken zelfs de Hollanders onder elkander zoo goed als alleen Negerspaansch of Papiamentoe. Te Nijmegen op het Canisius-College heb ik verschillende van daar afkomstige leerlingen gehad, van echte Nederlandsche families met Nederlandsche namen, die van hun jeugd af Nederlandsch hadden verstaan en toch den bouw onzer taal van meet af
aan moesten aanleeren en onder elkander nog altijd Papiëmentsch spraken en Papiëmentsch bleven denken op den koop toe.
Alle beschaafde ingezetenen, meldt Neerlandia, spreken - afgezien van het Papiamentoe - nog drie of meer talen die men, wat de kennis er van betreft, als volgt kan rangschikken: 1o de Spaansche, 2o de Engelsche en 3o de Nederlandsche taal. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat de uitspraak van zoovele talen niet zuiver kan zijn en ook, dat die van het Nederlandsch het voornamelijk ontgelden moet. Toch verschijnen op Curaçao alleen naast vier andertalige vijf Nederlandsche nieuwsbladen; lezen kan men het dus nog, maar spreken? Ongeveer 80% van wat in de deftigste Curaçaosche club gesproken wordt, is Papiamentoe, 9% Spaansch, 7% Engelsch en 4% Nederlandsch. Op St. Eustatius, Saba en het Nederlandsch gedeelte van St. Martin wordt bijna uitsluitend Engelsch gesproken. Op St. Eustatius moesten b.v. bij gelegenheid der troonsbestijging onzer Koningin in 1898 het Wien Neerlandsch bloed en Wilhelmus van Nassauen in het Engelsch vertaald worden. Van 't eiland Saba getuigt een welingelichte reeds in 1836, dat ‘geen enkel ingezetene een woord Hollandsch verstaat.’ En in 1901 konden volgens Neerlandia, van de 4000 inwoners van 't Nederlandsch gedeelte van St. Martin er slechts 35 Nederlandsch spreken, maar er werd bijgevoegd, dat zij het daarom nog niet altijd deden.
Om een denkbeeld te geven van het gebroken en half gecreoliseerde Nederlandsch, dat onder die Hollandsche Papiamentoe-sprekers toch nu en dan gehoord wordt, kunnen de volgende citaten dienen uit de opstellen mijner Arubaansche leerlingen geëxcerpeerd.
Niet veel nieuw: niet veel nieuws. - Laat het waar is: laat het waar zijn. - Is Amba niet de eenigste die batig saldo in de koloniale schatkist stort? - Ik vraag of dat batig saldo niet kunnen dienen om de scholen te subsidieeren. - De aanzienlijksten voelden nu dat zij door een zekere band met elkaar zijn vereenigd (waren). - Het weekblad had vele misbruiken uit den weg geroeid. - Zoo ontstond er twee partijen. - Er verscheen een lange artikel in het blad over de verkiezen (verkiezingen) waarin zij den landraad aanvallen (aanvielen). - Al de partijganger zegden hun abonnementen op. - Een kacheltje dat een knetterende geluid gaf. - Wij waren in een land dat (waar) een temperatuur heerschte van.... - Wij moeten iets anders bij hebben (er uitgelaten). - Wij moeten de stemming in houden. (er uitgelaten). - Zij die zich beroemen op de vertegenwoordigers van het volk te zijn. - Verschillende opinies werden geraadpleegd, maar geen een was er bij die aan voldeed. - Want bijna meerendeel van ons hielden niet veel van al die soorten lekkernijen. - Ik heb er iets, dat jelui allen zullen meestemmen (waar jelui het mee eens zullen zijn). - Ieder met kelkje wijn voor zich. - Hij kon niet begrijpen, dat er zoovele menschen die tegen deze dranken zijn, - Wat zou het leven der menschen treurig er uit zien als men altijd bij elkaar moesten zitten, en alleen spuitenwater, en die soorten van dranken moesten gebruiken. - Men zou er geen aangename prettige avondpartijtje kunnen hebben. - Ik moet toch begrijpen dat die menschen niet tegen de matig gebruik van die dranken zijn, maar daar juist uit die matig gebruik volgt voor vele de verslaafdheid. - Vier, ja zelf vijf dagbladen. - Ik voor mij geloof niet dat zelf hun bestaan mogelijk is. - De slechte dagbladen, die zoo verderflijk op
de zeden van een volk kan werken. - De beide partijen die in elken rijk bestaan. - Om dit bereiken.... (te uitgelaten). - Die alles gelooft, wat in een zoo'n blad staat. - Is niet de pers die de oude godsdienstige Frankrijk heeft herschapen in een moderne ongeloovige Frankrijk vol zedenderf? - Waarom hebben zij den laatsten ontwerp afgestemd? - Om des te gemakkelijker de ongeloof in te voeren. - Dit zou werkelijk geval zijn, indien.... - De meerderheid berust in handen van zij, die altijd tegen ons zijn. - Een volk die uitsluitend tot die geloof behoort. - Dit is niet alleen de eenige punt. - Dit is ook de oorzaak, waarom den ontwerp over de verbetering van Aruba's haven wordt telkens verworpen. - Met zulke een Raad kan nimmer voor de belangen der kolonie gezorgd worden. - 's Zomers als de zon zich met al haar pracht weer aan het hemelgewelf vertoont, als de boomen die het plein omsingelen, hunne groene bladen weer te zien geven. - Onze dierbare Katholiek kerk. - Welk een diep ongelukkig toestand. - Wordt achtergesteld met alles (bij alles). - Te verbannen van de maatschappij (uit de). - Allen die zich bedenken, wat het zegge wil. - Gekrekt (gekrenkt). - Zulk een man met lage karakter verdient de misachting van iedereen. - Een boek of verhaal, dat in den smaak van iedereen zullen vallen. - Romanschrijvers die dingen gaan beschrijven, die zoowel de lezers als zichzelven vervelen. - Een onderwerp die iedereen met pleizier zal lezen, en dat tevens voor de schrijvers zelf lollig is. - Wie met vuur speelt, zal er mee omkomen. - Toen u bij elkaar waren. - Die eenigszins aan de kant hellen van.... (overhellen naar den kant van). - Zeg mij waar ergens een feest is en of gij daar niet menigmaal een roos ziet prijken op tafel en door haar lekkere geurtjes iedereen tot zich lokt. - Iedereen zonder uitzondering heeft meer dan eens den wijn gesmaakt, waar ze ook gaan (hij ook gaat). - Nooit hadden ze zoo iets kunnen inbeelden (zich verbeelden). - Noch van de 17de, noch van 16de eeuw. - De pers van tegenwoordigen tijd. - De wijn had zijn ingang gemaakt bij de menschen. - Ten tijden van Noë. - Er ontbrak iets die hen in verlegenheid bracht (dat). - Een drankje, dat pas eenige jaren bestaan (bestaat). - Werp eens uw blik in onzen modernen tijd. - Dingen die mijlen ver van ons gebeurd zijn, weerspiegelen in de kranten in minder dan geen tijd. - Bedenk eens, welk een gewichtig rol de pers thans in onzen tijd speelt. - Een zware donderbui, die boven een dorp hangt en van tijd tot tijd zijn bliksemstralen op de aarde zenden (zendt). - Menigeen is doordrongen van dien roman (vol). - Hetgeen of ander: het een of ander. - Hij begreep heel goed, wat hij moesten doen. - Hetgeen hem werkelijk slaagde. - Een gelaat dat niets anders dan bange strekkingen vertoonde (trekken). - Een dorstige hert. - Wij hebben de geluiden van weleer in ons geplukt als uit een bosch de bloemen. - Die vraag komt mij meer en meer opdringen. - Mijn arme landgenooten, zij, die als zij geneeskundige hulp kregen, het altijd een vreemdeling is die hen dien hulp moet geven. - O moge God mij doet slagen (doen).
Al deze afwijkingen vinden nu hun verklaring in de Creoolsche structuur van het Papiamentoe, dat wij nog even iets nader moeten beschouwen.
5o. Het Papiamentoe of Negerspaansch.
Ook deze taal is weer uit de mengeling van een Afrikaansch negeridioom en een moderne Europeesche cultuurtaal gesproten. De Spaansche planters spraken, juist als de Engelsche van Suriname altijd en uitsluitend hun eigen taal, óók tot hun slaven. De slaven praatten dat na, en creoliseerden zoo het Spaansch. Van lieverlede namen nu ook de Spanjaarden zelf dat Spaansche negerjargon weer over, dat naar ‘papia’ spreken Papiamentoe of spreektaal genoemd werd. Toen nu echter de Hollanders op Curaçao kwamen, begonnen
de Creolen en negers langzamerhand ook weer Hollandsche woorden over te nemen. Hierin zijn ze echter totnutoe nog niet zoo ver gegaan als de Surinaamsche Negers. Maar ook hier is weer verschil tusschen de locale taalgroepen. In de stad, waar natuurlijk de meeste Hollanders wonen, schijnen de Nederlandsche negerwoorden al tegen de Spaansche op te wegen; maar op de plantages, het eigenlijke vaderland van het Papiamentoe, staan tegenover de 90% Spaansche woorden, volgens Dr. Fokker, slechts 10% Hollandsche. Beide soorten zijn natuurlijk in klank en vorm weer zooveel mogelijk vereenvoudigd: Spa. preguntar: poentra; insultra: soendra; gente: hende; viaja: wiaha; juga: hoenga; Jesus: Hesus; justicia: hoestici; llabe: jabe; alla: aja, kalla: kaja; muralla: moeraja; mozo: mosa, zapato: sapatoe; huevo: webo; guarda: warda; agua: awa; hombre: omber; amable: amabel, tierra: téra, guerra: géra. Nl. psalm: pesalm; knip: keneep; blikslager: blekeroe; knollen: konoltjie; knoflook: konoflo; karnemelk: kalmekkie; gang: hangietjie; gulden: hulden; geel: heel; gapen: haap; goochelaar: hoogelaar; broertje: boetjie, zusje: sjiesjie, dubbel: dibbel; dubbeltje: debeltjie, zandkoker: sankoker; haven: haaf; grift: greef; inkt: eenk; mismaakt: mismak, zwartsel: zwars; druif: dreif, kuiper: keiper, pruimen: prijmoe; bruin: brein; sluier: slijer; schuiven: skeif; schoorsteen: skoorsteen; schaar: skeer; school: skool, scherp: skerpie; nieuwsgierig: nieskier enz. Ook hier wordt het meervoud der substantiva gevormd door er het voornmw. van den 3den persoon meervoud naast te zetten. Ook hier worden de tijden gevormd door verbale partikels: Praesens: ta, Futurum: lo, Imperfectum: tabata, Perfectum: a. Verbuiging en vervoeging zijn mede op enkele sporen na verdwenen, maar wel bestaat hier een echt Passivum. Ik verwijs hier naar H. Schuchardt: Kreolische Studien I Wiener Sitzungsberichte, Philos. hist. Classe 1882. Jesurun: Jaarlijksch Verslag van het Geschied-, Taal-, Landen Volkenkundig Genootschap... op Curaçao. Amsterdam 1897. I. Evertsz: Compendio de la grammatica del Papiamento. Curazao 1898. Nederlandsch-Papiemëntsch-Spaansch Woordenboekje, Curaçao 1875. A. Fokker: Het ‘Papiamento’ of basterd-Spaans der West-Indiese eilanden, Handelingen van het zevende Nederl. Filologen-kongres, Groningen 1913, blz. 103 vlgd. N. Woordenlijst en zamenspraak in de Nederlandsche en Curaçaosche landstaal, Curaçao 1891. Woordenlijst en samenspraken: Holland-Papiementsch. Jonckheer, Curaçao, zonder jaartal. A. Pijpers: Theoretische Spraakkunst der Papiamentsche Taal, Neuman, Curaçao, 1898. A. Sintiago: Gramatica Corticoe di idioma papiamentoe, A. Bethencourt, Curazao 1898. Bij ietwat dieper ingaan zou ook hier wellicht nog menige verrassing bloot komen, maar daar het hier een meer Spaansch dan Nederlandsch dialect betreft, zullen wij daarvan afzien. Slechts één punt wil ik hier nog iets nader ontwikkelen, omdat het kan dienen tot een vergelijking met Oost-Indië en Ceylon. Wat voor woorden
zijn vooral aan het Spaansch, en welke vooral aan het Nederlandsch ontleend? En het antwoord is: alle woorden van geestes-beschaving zijn uit het Spaansch, maar de meeste woorden voor materieele cultuur zijn uit het Nederlandsch afkomstig.
Spaansch zijn 1o alle godsdienstige begrippen. Ook de Protestanten gebruiken: Bautismo, Risiebimeentoe (H. Avondmaal), Kreëensja, Speranza, Amoor, Resoereksjoon, Bida eternoe, Dibienidad, Kriadoor, Todopodoroso, Salbadoor, Mediadoor, Diëes Mandameentoe-nan; 2o alle namen voor zintuigen, innerlijke faculteiten, passies, deugden en gebreken: viesta, oïdo, olfato, goestoe, taktoe, odio, esperanza, deseesperasjoon, alegria, triestesa, biertoed, bisio, sabidoeria, lokoera (dwaasheid), sintier, guisio (verstand), imaginasjoon, boloentad, goestameentoe (oordeel), alma, spiritu, desea (verlangen), genio, oemoor (inborst), pasjoon, memoria, kordameentoe, sientimeentoe, rekwerdoe, antoesiasmoe, kroeëldad, admirasjoon, konstansia, menoosprecio, melankolia, modestia, ingratitoed, kandoor, aplicasjoon, fidelidad, generosidad, leentitoed, orgoejo, probidad, ososiedad, sobriedad, banietad, proedeensia, doelsoera, opiniatriedad, toleransia, koerasi, animo, maldad, bondad, bageza, amor propio, kwidado, stimasjoon amistad, gloria, bergweensa (schande) foeria, dwele (spijt), santidad, spantoe (schrik), flogedad (luiheid), soeperstiesjoon, misericordia, erroor, falta (feil), mentíra, ladronia, insoelto, ofeensa, krianza (opvoeding), faboor (weldaad) enz. Verder ook de bijbehoorende adjectiva:
trabajoso, doloroso, hoestoe (rechtvaardig), kobardoe, mieskienja, koonteentoe, koelpabel, inoseentoe, mieëdoso, oelmielde (ootmoedig), triebie (vermetel), religioso, (des)obedesidoe, triestoe, leger (vroolijk), sien honoor, (in)-moral, amigabel, laborioso, robees (verkeerd), maloe, boon, (dees)onradoe (on-eerlijk), liempie (zindelijk), soesjie (onzindelijk), (in)fortunado (on-gelukkig), deligente, politikoe, proedeente, diskwidar, sin kwenta (zorgeloos), kabesoera (koppig), karitativo, (in)fiël (ongetrouw), (in) digno, ambicioso, kodíci, manso, eterno, soberbe, indecente enz. en ten slotte de werkwoorden:
kalkala, primientie, weitaa, teendee (entender), konosee, ganjaa (liegen), stimaa, sigoeraa, speraa, koompreendee, obligaa, loebidaa, kastigaa, imaginaa, koompoorta, diebertie, kabiesja (mijmeren), peensa, pertenesee, batisaa, soonja, keree, speraa, gradisie, soospecha, kasaa, soefrie, pasjiema, biendisjonaa, seelebra, adoraa enz. enz.
Daartegenover staan nu de Hollandsche woorden voor:
1o. De weersgesteldheid en hemelstreken, voor stad en land: Noord, Oost, West, Zeid, dauw, ijs, sneeuw, donder, weerlicht, regenboog, haaf (haven), kerkie, torentje, klok, fortie (fort), brug, hotel, kerkhof, kasteel, paleis, skool.
2o. De kantoorwoorden: kantoor, lessenaar, eenk, pen, pennemes, lei, greef (grift), spons, potlood, briefi, regel, lak, ouweltje, kasjèt, vel, blatjie, skreef (schrijf-
boek), eenkpot, santoe (zand), sankoker, vouwbeen, vlek di eenk, vloeipapier.
3o. De huishoudelijke woorden: rok, sakoe (zak), borstrok, mantel, bonètjie, petjie, pruik, dasjie, lers (laars), hespe (gesp), kouseband, japoon, pantoffel, kantjie, handschoen, oorlosjie, jakie, (jak), korsjet, voorschot, sleiër, waaier, doosje, kokertje, tas, vreengoed (vingerhoed), sker (schaar), poejer, reengietjie, stop (stoppen), brei, bordier, koppie, skotter (schoteltje), kanieka (kanneke), trekpotjie, raampie, glas, trapie, hangietjie (gangetje), voorhuis, plas (plaats), koffie, kelder, sekreet, reenbak, zolder, dak, fliengertjie (vliering), hadrij (galerij), heet (goot), stoepie, bortjie, slot, grendel, kneep (knip), werveltje, bed, ledikant, deeke, laaken, koesientjie, gordijn, matras, handoek, stoel, koffertjie, valies, stoof, scheelderijtjie, portret, kapstok, spiel (spiegel), kandilaa, lampie, lanterne, skoorsteen, konfoo, keter (ketel), pantjie (pannetje), tobo (tob), tafellak, tajoo (teljoor), forkie, kelkie, oen tikie (een tikje), beker, zouvat (zout-vaatje), soppi (soep), roombrood (roggenbrood), sneetjie, korsjie, bootram, rokovlees, streif (struif), wafel, kalmekkie, room, hopi (hoopje), bloemkool, zierkool, rape, radijs, rooibiet, konoltje, salada, boontjie, erte, grauërte, snij-boontjie, spienasje, selder, pieterselie, konoflo enz.
Of willen wij liever zelf uit de teksten dit onderscheid excerpeeren? Ziehier dan een paar kapitteltjes uit Thomas van Kempen met een paar gesprekken erna, en maken we dan de rekening eens op van het Spaansch en het Nederlandsch aandeel in beide. De uitslag is eenvoudig verbluffend.
Imitacion di Cristoe, Curazao 1882. Promer boeki, Capitulo XII. Papiamentoe-vertaling. Di probechoe di adversidad. |
De Navolging van Christus131 vertaald door R. Bouman, S.J., Brugge 1911. Eerste Boek. XIIde Hoofdstuk. Over het nut van tegenspoed. |
---|---|
1. Ta combini nos, koe algun bez nos pasa algun cos pisar i contrari, pasobra muchoe bez nan ta jama hende na cordamentoe; como nan ta haciéle experimenta koe el ta den di exilio, i pè no poné su speranza den di cualkier cos di mundoe. | 1. Het is ons heilzaam, dat wij somwijlen wat bezwaren en tegenheden hebben; want dikwijls roepen zij den mensch weder tot bezinning: dat hij zich leere kennen als in ballingschap levende, en zijne hoop niet stelle op wat ter wereld ook. |
Ta combini nos, di sufri algun bez contradiccion, i koe hende ta huzga maloe i robes di nos, es koe nos ta haci drechoe i coe bon intencion, esai ta juda nos muchoe bez pa humildad, i ta kita nos di bana gloria. | Heilzaam is 't, dat wij soms tegenspraak te verduren hebben, en dat er verkeerd en minder gunstig over ons gedacht wordt, al handelen wij wèl en al meenen wij 't goed. Zoo iets helpt ons menigmaal vooruit naar de nederigheid, en behoedt ons voor ijdele glorie. |
Pasobra nos sâ busca mas tantoe Dios pa testigoe i p'aden ora p'afor hende ta desprecia nos, i nan no ta kére na nos. | Want dàn zoeken wij God het best, als den getuige in ons binnenste, wanneer wij daar buiten door de menschen geminacht worden, en er weinig staat op ons wordt gemaakt. |
Pesai hende tabatien di sigura su mees den Dios di tal manera koe, el no tabatien necesidad di busca muchoe consuelo humano. | Daarom diende de mensch zich zoodanig aan God vast te hechten, dat hij niet noodig had veel menschelijke vertroostingen te zoeken. |
2. Ora un hende di bon boluntad, ta fligidoe of tentar of fadar pa mal pensamentoe, es ora el ta sinti mas com el tien mester di Dios, sin cual el ta comprendé koe el no por haci nada bon. | 2. Wanneer een mensch van goeden wil gekweld of bekoord of met kwade gedachten geplaagd wordt; dan begrijpt hij beter, dat hij God noodig heeft, zonder wien hij zich tot alle goed machteloos bevindt. |
Es ora també el ta fligidoe, ta suspira i ta reza pa è miseria, koe el ta pasa. | Dan leert hij ook treuren, zuchten en bidden om de ellenden, waaraan hij onderhevig is. |
Es ora ta fadé di biba mas largoe, i el ta desea su mortoe jega, pé caba i pé ta coe Cristoe. | Dan verdriet het hem langer te leven, en ziet hij gaarne den dood komen, om ontbonden te worden en bij Christus te kunnen zijn. |
Es ora el ta mira klaar, koe siguranza perfectoe, i é paz completoe no por existi na mundoe. | Dan merkt hij ook duidelijk, dat volmaakte gerustheid en ongestoorde vrede in deze wereld niet duurzaam kan wezen. |
Boeki Tercera, Capitulo V. Di efecto admirabel di amor dibino. |
Derde Boek, Vde Hoofdstuk. Over den wonderbaren invloed der goddelijke liefde. |
---|---|
1. Mi ta bendiciona bo, Tata di cieloe! Tata di mi Senjor Hesu Cristoe; pasobra bo kier a corda bo di mi pober. | 1. Ik zegen U, hemelsche Vader, Vader van mijnen Heer Jezus Christus! omdat Gij U verwaardigd hebt mij arme te gedenken. |
O Tata di misericordia, i Dios di toer consuelo! (II Cor.) gracias; pasobra algun bez bo ta doena bo consuelo na mi, indigno di toer consuelo. | O Vader der barmhartigheden en God van alle vertroosting! ik dank U, dat Gij mij, die elke vertroosting onwaardig ben, somtijds toch met uwe vertroosting verkwikt. |
Mi ta bendiciona bo i glorifica bo semper, coe bo unicoe Jioe i Spiritu Santoe paraclito. | Ik loof en verheerlijk U te allen tijde met uwen eeniggeboren Zoon en den heiligen Geest, den Trooster, in de eeuwen der eeuwen. |
Ah! Senjor Dios! mi santoe stimador! ora bo a bini den mi coerazon, toer mi interior ta legra. | Ja waarlijk Heer mijn God, mijn heilige Minnaar! wanneer Gij komt in mijn hart zal geheel mijn binnenste juichen. |
Bo ta mi gloria i mi legria di coerazon. Bo ta mi speranza, i refugio na dia di tribulacion. | Gij zijt mijn roem en de vreugde mijns harten; Gij zijt mijne hoop en mijn toevlucht ten dage mijner kwelling. |
Ma pasobra mi ta débil ainda den stimacion, i imperfectoe den birtud, pesai mi tien mester di bo forza i consuelo. | Maar omdat ik nog zwak ben in de liefde en onvolmaakt in de deugd; daarom heb ik noodig, door U versterkt en vertroost te worden. |
Bisita mi anto maz bez i sinja mi coe bo doctrina santa. Libra mi di mal pasion, i sana mi coerazon di toer afeccion desreglar, pa mi, curar i bon limpiar p'aden, ta prontoe pa stima, coe forza pa bringa, i constante pa persebera. | Bezoek mij dan dikwijls en onderricht mij met uwe heilige leerlingen; bevrijd mij van de kwade driften en genees mijn hart van alle ongeregelde neigingen; opdat ik, inwendig genezen en behoorlijk gelouterd, bekwaam worde om U te beminnen, sterk om te lijden, standvastig om te volharden. |
2. Stimacion ta cos grandi, un bon masjar grandi, koe sool ta haci, toer eos pisar bira liger i koe ta carga igualmente toer cos diferente. | 2. Iets groots is de liefde, ja een alleszins voortreffelijk goed; zij alleen maakt licht al wat zwaar is, en draagt gelijkelijk al het ongelijke. |
Pasobra el ta carga encargo sin trabao, i el ta haci toer koe ta amargoe, duci i gustoso. | Want moeite draagt zij zonder moeite, en al 't bittere maakt zij zoet en smakelijk. |
Amor di Hesus ta nobel; ta doena inpulso pa cos haltoe, i ta exita pa desea semper cos mas perfectoe. | Edelaardige liefde voor Jezus spoort tot groote daden aan; en wekt op, om steeds nog volmaaktere te begeeren. |
Amor kier ta na haltoe, i no ta strobar pas cos bago. | De liefde wil omhoog zijn, en door niets hier beneden weerhouden worden. |
Amor kier ta liber i leeuw di toer afeccion mundano, pa su contemplacion interior no ta strobar, pé no sufri danjo pa algun comodidad temporal ó perde animo pa un disgustoe. | De liefde wil vrij zijn en los van alle wereldsche genegenheid, opdat het uitzicht der ziel niet belemmerd worde; opdat zij in geen tijdelijk voordeel verstrikt rake, of onder nadeel bezwijke. |
Nada ta mas duci koe amor, nada mas forza, nada mas haltoe, nada mas hanchoe, nada mas suave, nada mas jeen ni mehor na cieloe i na tera; pasobra amor ta nacé di Dios, i si el no ta den Dios, el no por sosegá arriba ningun criatura. | Niets is er zoeter dan de liefde; niets krachtiger, niets verhevener, niets ruimer; niets aangenamer, niets volkomener of beter in hemel en op aarde: want de liefde is uit God geboren, en kan slechts in God, boven al het geschapene, rust vinden. |
El koe ta stima, ta boela, ta corré i ta leger; el ta liber, nada ta tené. | Wie bemint vliegt, loopt en is blijde; hij is vrij en wordt niet weerhouden. |
El ta doena toer pa toer, i el tien toer den toer cos; pasobra el ta sosegá arriba Un mas haltoe koe toer, di Kende toer bon ta sali i ta nacé. | Hij geeft alles voor alles, en heeft alles in alles; dewijl hij boven alles rust in het eenige opperste Goed, waaruit alle goed voortvloeit en afdaalt. |
El no ta ripara dono; ma el ta mira arriba toer cos na es Doenador di toer cos. | Hij ziet niet op de gaven; maar wendt zich, boven alle goederen, tot den Gever. |
Amor algun bez no ta conocé midir; ma el ta halza su mees sin midir. | De liefde wil veelal van maat niet weten; maar raakt aan 't gloeien boven alle maat. |
Amor no ta sinti pisar, no ta spanta pa trabao, ta desea mas koe el por, no ta jama un cos imposibel, pasobro el ta corda koe el por i tien licenci pa toer cos. | De liefde voelt geen last, zij telt geen inspanning, zij wil meer doen dan zij vermag: nooit spreekt zij van onmogelijkheid, daar zij meent, alles te kunnen en te mogen. |
El tien balor pa toer cos, i ta haci i traha muchoe, koe hende, koe no ta stima, no por, ma ta fica abatido. | Zij voelt zich derhalve tot alles in staat; en brengt veel ten uitvoer en tot stand, waar hij, die niet liefheeft, te kort schiet en bezwijkt. |
Amor ta spiertoe, i na sonjo mees el no ta droemi; cansar, el no ta af; primir, el no ta marrar; spantar, el no ta pérde cabez; ma manera flamma biboe i flambeeuw ardiente, el ta sali p'arriba, i ta sigi sigur. | De liefde waakt, en in de slaap is zij niet slaperig; vermoeid, is zij niet moede; in 't nauw gebracht, is zij niet benauwd; opgeschrikt, kent zij geen verwarring; doch als een heldere vlam en een brandende fakkel breekt zij naar boven uit en dringt vrijelijk door. |
Es koe tien es stimacion, el sabi kiko es palabra ta nifica. | Zoo iemand waarlijk bemint, hij weet hoe dit woord luide klinkt. |
Afeccion ardiente mees di alma koe ta bisa: ’Mi Dios, mi amor! bo ta toer pa mi, i mi ta toer pa bo’ ta doena un sono grandi den orea di Dios. | Een machtige klank in Gods ooren is het vlammend gevoel eener ziel, die uitroept: O mijn God, mijne liefde! Gij zijt geheel de mijne en ik geheel de uwe! |
Larga mi crecé den bo amor, pa ma sinja gusta coe boca interior di coerazon, ki duci ta di stima i di landa i dirti den stimacion. | Verruim mijn gemoed door liefde; opdat ik met inwendigen smaak in 't hart leere proeven, hoe zoet het is te beminnen, en badend in liefde weg te smelten. |
Larga amor tené mi; ma larga mi halza arriba mi mees pa ardor i fervor. | Moge ik, vastgehouden door de liefde, boven mij zelven stijgen uit overmaat van gloed en verrukking! |
O koe mi por canta cantica di amor, i mi sigi bo na haltoe, mi stimar, koe mi alma cantando pa amor, caba den bo alabanza. | Moge ik het lied der liefde zingen. U, mijn Beminde, volgen naar boven: in U te prijzen bezwijke mijne ziel, jubelend van liefde! |
O koe mi stima Bo mas koe mi mees, i mi mees pa Bo sool, i den bo toer hende koe ta stima bo berdaderamente manera ley di stimacion, koe ta sali di Bo, ta manda. | U beminne ik boven mij zelven, en mij zelven niet anders dan om U, en in U allen, die U waarlijk beminnen, naar den eisch der liefdewet, die van U uitstraalt! |
Amor ta liger, sincero, religioso, duci i gustoso, coe forza i pacienci, fiel, prudente, constante i coe animo, i no ta busca su mees nunca. | Vaardig is de liefde en oprecht, dienstwillig, lieftallig en verkwikkelijk; sterk, geduldig en trouw, voorzichtig, lankmoedig, manhaftig en nooit zichzelve zoekend. |
Ora toch un hende ta busca su mees, ai, el ta falta coe amor. | Want waar iemand zichzelven zoekt, daar valt hij van de liefde af. |
Amor ta reserbar, humilde i drechoe, no laf, no liger, ni buscando cos di nada; sobre, puro, i stabel, sosegar i den toer cos, wardando su sintirnan. | De liefde is omzichtig, nederig en rechtzinnig; niet week, noch lichtzinnig, noch op ijdele dingen bedacht; zij is matig, rein, standvastig, kalm en houdt wacht over alle zinnen. |
Amor ta soemitir i obediente na su major; pas su mees miserabel i despreciar, el ta deboto na Dios i gradicido, confiando i sperando semper den di El, apesar koe el no ta haja gustoe for di Dios; pasobra sin dolor hende no ta biba den di amor. | De liefde is onderdanig en aan oversten gehoorzaam; in eigen oogen gering en verachtelijk, Gode toegewijd en dank brengend; altijd op Hem vertrouwende en hopende, zelfs dan, wanneer zij in God geen smaak gevoelt. Want zonder smart te lijden kan niemand in liefde leven. |
Es koe no kier sufri toer cos, i entrega su mees na boluntad di stimacion, no ta merecé nomber di stimador. | Wie niet bereid is alles te verduren en op den wenk des Beminden gereed te staan, is den naam van minnaar niet waardig. |
Un stimador mesté acepta toer cos, duroe i amarga coe gustoe pa su stimado, ni kita for di el pa cos contrari koe ta socedé. | Wie waarlijk liefheeft, moet voor zijn Beminde al wat hard en bitter is gaarne aanvaarden; en zich om geene voorkomende tegenheden van Hem afwenden. |
Gesprekken
uit ‘Woordenlijst der in de landstaal van Curaçao meest gebruikelijke woorden, vermeerderd met eenige gemeenzame Zamenspraken2, Curaçao 1869’
Ahá! bisienja, bo mari ta na kas? | Zoo, buurvrouw, is je (uw) man thuis (te huis)? |
El ta traha den winkel di smid. | Hy is aan 't werk in de smedery. |
Anto lo mi bai oen momento círka djé. | Dan zal ik maar even bij hem loopen. |
Morgen, baas, ta bai koe goestoe aki. | Goeden morgen, baas smid, dat gaat er hier lustig toe. |
Si amiego, hende mestér bati heroe, ora el ta kajente. | Ja vriend, men moet het ijzer smeden, terwyl het heet is. |
Boeta es bout aki oen poko den di schroef, i vyl oen poenta na el (né). | Zet dezen bout eens even in de schroef, en vyl er een punt aan. |
Mi vyl ta masjar stompi. | Myne vyl is erg bot. |
Pega awoor arieba bo aanbeeld oen bon kabees na el (né). | Smeed er nu op uw aanbeeld een fermen kop op. |
Hala blaasbalg oen poko, i tiera oen schop di karbon arieba kandéla. | Trek even den blaasbalg en smyt een schop kolen op het vuur. |
Moer di es schroef ta loko. | De moer van die schroef is verlopen. |
Boeta voorhamer oen banda, i doena mi es moker aja oen poko. | Leg den voorhamer op zy, en reik my dien moker daar eens aan. |
Toema tang i saka es heroe for di kandéla. | Neem de tang en haal het yzer uit het vuur. |
Den koelbak no tien basta awa. | Er is geen water genoeg in den koelbak. |
Ata, mi ta klaar koe el (kon é) kaba. | Zie daar, ik ben er klaar mede. |
Papá, metselaar a tresé kalki. | Vader, de metselaar heeft de kalk gebragt. |
Bon, mi jioe: bo sabi kiko ta kalki, i kiko hende ta haci koe kalki? | Best, mijn kind: weet ge wel wat kalk is, en wat men met kalk doet? |
Wel sigoer, piëdra ó kokoliesji kimaar, pa metsel kon e, ora a broehé koe zantoe ó klei. | Wel zeker, gebrande steenen of schelpen om met water en zand of klei of vermengd, tot het metselen gebruikt te worden. |
Handlangers ta tresé koos di trabau ariba kruiwagen. | De opperlui kruien de bouwstoffen aan. |
Koe koetsjára metselaar ta saka kalki for di soe bakki. | Met den troffel schept de metselaar de kalk uit den kalkbak. |
Koe soe martien, el ta batti pièdra na nan loegaar i bon seaaar den otro. | Met den metselhamer, slaat hij de steenen regt en vast in elkander. |
Metselaar ta oesa també oen nijptang i haatsja? | Gebruikt de metselaar ook eene nijptang en bijl? |
Esai ta herment di karpinteer: nijptang pa saka kláboe for di páloe, i haatsja pa kap. | Dat zijn gereedschappen van den timmerman: de nijptang om spijkers uit het hout te trekken, en de bijl om te hakken. |
I kende ta oesa oen vijnsel i manga? | En wie gebruikt vijzel en stamper? |
Poentra bo meester kiko ta oen handspaak, oen hefboom, oen windas, oen dommekracht i oen kaapstander. | Vraagt uw meester eens, wat eene handspaak, een hefboom, eene windas, eene dommekracht en een kaapstander is. |
En om te laten zien, dat het niet aan den bewerker ligt, citeer ik hier uit hetzelfde boekje nog een gesprek, waar althans iets innerlijks doorstraalt, en aanstonds is weer alles Spaansch.
Bon anotsji, mi amigo. | Goeden avond, waarde vriend! |
Bo sierbidoor, mi sjon. | Uw dienaar, mijn heer! |
Mi ta henteramente na bo sierbiesji. | Ik ben geheel de uwe. |
Mi por haci algoen kos pa bo? | Kan ik u van dienst zijn? |
Mi ta gradici bo masjar. | Ik dank u zeer. |
Bo tien di manda noema. | Gij hebt slechts te bevelen. |
Oenda bo ta ba bai asiena poerar? | Waar gaat gij zoo spoedig naar toe? |
Mi mestér bai koenoekoe aïnda. | Ik moet nog naar buiten gaan. |
I di oenda bo ta bini awor? | En van waar komt gij nu? |
Mi tabata oen ratikoe cirka mi roemaan. | Ik ben even bij mijn' broeder geweest. |
Ki nobo tien aja? | Wat nieuws heeft men daar? |
Nada partikoelar. | Niets bijzonders. |
Mi a tendé koe N. a moeri. | Ik heb gehoord dat N. overleden is. |
Zoo, esai ta oen piërde grandi. | Zoo, dat is een groot verlies. |
Es disgraciado jioenan! | Die ongelukkige kinderen! |
Si, kom lo passa koe es poobersitoenan! | Ja, wat zal er van die arme schapen worden! |
Dios sabi. | De Hemel weet het. |
Kiko lo nos hasi, ta asiena kaba. | Wat zal men doen, het is niet anders. |
Dios warda bo di tal perdementoe. | God beware u voor dergelijke verliezen. |
Kwantoe roeman bo tien? | Hoeveel broeders hebt gij? |
Mi no tien ningoen na bieda. | Ik heb er geen in leven. |
Nan toer a moeri moetsja. | Zij zijn alle jong gestorven. |
Esai ta triestoe pa bo. | Dat is droevig voor u. |
Nos toer mester moeri oen dia. | Wij moeten alle eenmaal sterven. |
Korda moetsjoe bé n'esai. | Denk daar dikwijls aan. |
Adios, koemiendá bo familia par mi. | Vaarwel, groet uwe familie van mij. |
Sien falta. | Zonder mankeeren. |
Adios, sjon! Dios doena bo saloer. | Vaarwel, mijnheer! ik wensch u gezondheid. |
Zeker, ik geef graag toe: eenige materieele en huishoudelijke woorden zijn toch wel Spaansch, en een paar hoogst-enkele uitzonderingen voor intellectueele en moreele begrippen zijn Nederlandsch; maar iedereen die onbevangen den woordenschat nagaat, móet getroffen worden door deze tegenstelling, òf is ziende blind. Nu is het toch zonneklaar dat de negers juist die woorden van hunne meerderen overnamen, die zij het meest uit hunne monden hoorden. En daarom hangt dit verschijnsel natuurlijk op de eerste plaats samen met de verschillen tusschen het Nederlandsche en het Spaansche volkskarakter; maar is er behalve dat, misschien ook nog geen werkelijke schuld onzerzijds? Zijn onze Nederlandsche kolonisten ook wel altijd op de geestes-beschaving der inlanders en slaven bedacht geweest? Hebben zij daarvoor gedaan wat hun plicht was? Speelden wij in onze koloniën niet liever den Piet Hein, dan ook maar uit de allerverste verte den Spanjaard Pedro Claver na te streven? Op de Deensche Antillen en in Suriname werkten Duitsche Herrn-hutters en Deensche Lutheranen aan de beschaving der negers. Maar het meerendeel onzer vaderen werkte of dacht daar niet aan. En als het bijzonder onderwijs op Curaçao dat thans goed wil maken, is dan de Koloniale Raad, of althans de Tweede Kamer in het Moederland, wijs genoeg om hierin mee te helpen? Maar laten wij het antwoord op deze pijnlijke vragen niet ontleenen aan de taalgeschiedenis van drie kleine eilandjes: Curaçao, Bonaire en Aruba, slaan wij onze oogen op Noord-Amerika, richten wij onze blikken vooral naar het land der rijzende zon, naar Ceylon en Insulinde, en laten wij ons oordeel opschorten, totdat wij ook het getuigenis hunner talen hebben gehoord.
- voetnoot1)
- Dit gaeu zal wel een Fransche(?) spelling zijn voor go. Vergelijk verder nog bie laeu (below).