12geleeghenheit bewust was, zy zouden hunne inzighten op deeze stof by geschrift
13stellen; en verwachtte niet anders dan 't smaakelykst voor zyn' ooren. Maar 't viel
14recht daarteeghens uit. En het minste deel dreef, dat de noodt deeze bezwaarnis
15vereyschte, die ook den Staat teeghens allerley vyandt te pas zoude koomen: het
16meeste deel, dat de gemeente rust en verquikking van doen had, 't en waar men
17zich meerder ongemak, jaa inlandsch oorlogh troostte. Onder deeze was Lodewyk
18Guicciardin van Florense, die, behalven dat, aan ons, met zyn' beschryving van
19Nederlandt, eewighen dank verdient heeft. Dan quaalyk bequam hem zyn' recht-20uitheit. Want Jeronimo Di Curiel, hebbende hem 't werk afgeleent, deed het in der
21yle, uitschryven; en behandighd' het, teeghens gegeeve trouw, den Hartoghe, eer
22Guicciardin het den zelve vertoont had. Alva, hier oover, liet hem in vankenis
23werpen; en gebood met het innen, beide van tienden en twintighsten penning,
24scherpelyk voort te vaaren. Maar een' stadt niet, die zich te moede vond aan andere
25hierin, voor te treeden. Derhalven, om 't spits af te byten, neemt hy voor, het van
26den hoofde af, naamelyk tot Brussel, en in zyn' jeeghenwoordigheit, te beghinnen.
27De burghers, te zwak om zich reeghelrecht daarteeghens te kanten, verzoeken 't
28door een' ommewegh, sluyten winkels en kraamen, en zeggen niet te koop te
29hebben, nochte dienvolghends eenighen tol schuldigh te zyn. Waardoor, nocht bier
30nocht broodt om geldt te bekoomen weezende; gaat de kreet alomme op, en de stadt
31het onderste booven. Hy, waanende zich maghtigh, om alles met voeten te treeden,
32besluyt een goedt deel der voorbaarighsten, in hun eighe deuren te doen hangen; op
33dat de anderen, verschrikt van zoo fel en ylend' een' strengheit, met de gewoonlyke
34oeffening hunner neeringe voort voeren. Ende was de beul nu gelast om zeeventien
35stroppen, met ladders van tien, oft twaalf voeten, vaardigh te maaken; het krysvolk
36in 't geweer; Don Frederik ten huize van Viglius, om de vonnissen te sluyten; als
37de tyding komt, dat de Geuzen den Briel bemaghtight hadden. (GEK 93-94)