III. Vertaalopdracht
Adrianus Valerius geeft in zijn Neder-Landtsche Gedenck-Clanck (1626) een beschrijving van de Nederlandse geschiedenis vanaf het begin van de Tachtigjarige Oorlog tot het jaar 1625. Daartoe behoort onder andere Leidens ontzet in 1574.
1De Prins van Oranjen met de vereenichde Steden / hebben door vliegende boden
2ende brieven dese benoude getroost / ende belooft alle middelen van ontset voor
3haer te sullen by der handt nemen. De eygenaers der Landen van Hollandt / staen
4toe alle de sluysen te openen / op dattet Zee-water 'tgansche Land bedecken /
5ende men door dien middel / over 'tplatte Land / met schepen ende schuyten dese
6belegerde stad mochte verlossen. De steden van Zeelant / dit seer ter herten ne-7mende / senden 800 Matrosen / onder haren kloecken Admirael Boisot, met veel
8geschuts / ter hulpe. Ende in Septembri 74 / is mede uyt Delft der vereenichde
9steden macht getrocken (na dat de Prins d' ordre van 'tvoortrecken selfs al hadde
10bestelt) met grooter courage ende menichte van plat-boomde schepen ende gal-11leykens. Hier en boven de regeerder van water ende wind / heeft hier oock so mer-12ckelick getoont dat alles onder zijn gebied staet / de wateren belastende te stey-13gren van 9 tot 28 duymen / oock den wind metten gierstroom / uyt den Noort-14westen so sterck te waeyen / dat door dese gelegentheyt des vyants soldaten / siende
15de menichte der schepen aenkomen / sulck eenen schrick gekregen hebben / dat sy
16/ dat sy verlieten de schanssen te Soeter-meer ende te Benthuysen. Den moedigen
17Admirael den Kerckweg mede innemende / stack den dijck door / ende bracht also
18vele schepen in. De Spanjaerden liggende voorts tot Voorschoten ende Lammen
19sterck beschanst / zijn mede haestig gevloden / d' ontsetters hier door goeden
20buyt bekomende. De belegerde vernemende haer ontset / 'twelck den derden
21Octobris / door Gods segen is te wege gebracht / maeckten plaets ende ruymte in
22hare burchwallen / om d' aenkomende schepen op het bequaemste daer in te leg-23gen / die sy met grooten ernst ende vierigheyt (God voor al danckende) ontfingen.
24Hoe veel mannelijcke daden / geduyrende dit beleg / binnen der stad zijn
25geschiet / hoe veel menschen door honger ende pest zijn gestorven / wat al twis-26ten / door de voorsichtige Magistraat / ter neder zijn geleyt / ende wat al on-27gemacken voorgekomen / oock mede op hoe veelderhande manieren de hongerige
28buycken zijn gespijst / daer van alles wert den lust-gierigen leser gewesen (over-29mits men hier maer sommierlijck alles verhaeld) die Historien naer te soecken die
30hier van in 't lange hebben geschreven / 'twelcke wel dobbel de pijne weert is om
31opgesocht te werden. (VAL 84-85)