Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700
(1992)–Frank van Gestel, T. Rinkel, Jan Nijen Twilhaar, Fred Weerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Conjuncte infinitiefzinnenBijzinnen met een infinitief als fungerend gezegde noemen we infinitiefzinnen. In (5) staan een aantal voorbeelden van te+infinitiefzinnen.
In bepaalde gevallen kan het wat moeilijker zijn om uit te maken of we wel te maken hebben met een infinitiefzin. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende twee zinnen:
Alleen in (6b) noemen we te lezen een beknopte bijzin: dit deel fungeert als direct object bij probeerde. In (6a) heeft te lezen geen zinsdeelfunctie ten opzichte van loopt, en kan daarom niet als infinitiefzin worden beschouwd. We gaan het probleem hoe te lezen in (6a) behandeld moet worden, uit de weg door aan te nemen dat te lezen hier deel uitmaakt van het samengestelde gezegde loopt te lezen, waarin loopt dan als een hulpwerkwoord wordt opgevat. Het criterium om te bepalen of een infinitiefconstructie als een beknopte bijzin beschouwd moet worden, is dus of die constructie een zinsdeelfunctie vervult. Vaak is de controleur van PRO net als PRO zelf een NP met subjectsfunctie: zie (5a) en (6b). Maar andere voorbeelden bewijzen dat dit geen regel is. In (5b) is de infinitiefzin zelf onderwerp en wordt de controle uitgeoefend door het direct object mij; dat laatste is ook het geval in (5c), maar daar is Kees onderwerp en fungeert de infinitiefzin als voorzetselvoorwerp. Hieruit blijkt dat heel dikwijls per werkwoord vastligt welk zinsdeel als de controleur optreedt. Zo zijn beloven en proberen verba waarvan het bijbehorende onderwerp controleur dient te zijn, terwijl overhalen en verbazen objectscontrole vertonen. In (5d) is de situatie weer anders: blijkens het pronomen elkaar in de beknopte bijzin heeft de zin de interpretatie waarin Ik en hem samen het antecedent vormen en PRO dus geïnterpreteerd wordt als ‘wij’. In (5e) dwingt het wederkerend voornaamwoord mij in de beknopte bijzin tot een interpretatie waarbij PRO niet als ‘Wilma’, maar als ‘ik’ opgevat moet worden. Het antecedent van PRO bevindt zich in de hoofdzin binnen een PP.
De constructies uit het oudere Nederlands onder (7) laten zien dat vroeger de situatie niet anders was: de infinitiefzinnen vervullen zelf verschillende functies en het erin veronderstelde PRO-subject wordt vaak, maar niet steeds door het subject van de matrixzin gecontroleerd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema (8) toont de syntactische functie van de gecursiveerde infinitiefconstructies, de controleur en de syntactische functie van de controleur (BWB=bijwoordelijke bepaling, LV=lijdend voorwerp, MV=meewerkend voorwerp, O=onderwerp, OV=oorzakelijk voorwerp, VZV=voorzetselvoorwerp, ic=infinitiefconstructie).
De controleur van wezen in (7c) is het onderwerp van verhoeden. Dat ontbreekt in de zin waar verhoeden Vf van is, maar komt te voorschijn als het eerste stuk van de voorafgaande nevengeschikte zin, nl. dat wy zo dikwijls, als wy willen, achter en wordt herhaald. Er is hier dus sprake van samentrekking (zie hoofdstuk 6). In (7d) doet zich ‘via-via-controle’ voor: die van Amsterdam is alleen indirect de controleur van de beide infinitieven. Het is het (samengetrokken) subject van onderstonden, dat is de controleur van het PRO-subject van graaven en dat PRO-subject is in feite de controleur van het PRO-subject van raaken, omdat om in de Meer te raaken een zinsdeel is van de infinitiefconstructie met graaven als kern. Wat schema (8) op dit punt vermeldt, is wel interpretatief, maar niet formeel-syntactisch juist.
De voorbeelden in (9) laten infinitiefzinnen zien zonder te, kale infinitieven dus.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn in het Nederlands niet zoveel werkwoorden die conjuncte kale infinitiefconstructies als zinsdeel bij zich hebben; de gegeven voorbeelden hebben bovendien varianten waarin wèl te voorkomt.
Op deze plaats willen we nog eens terugkomen op het verschijnsel van zinsvermenging, het verschijnsel waarbij een constituent uit een bijzin door middel van topicalisatie, relativisatie of vraagwoordverplaatsing verplaatst is naar de hogere zin. De reden waarom zinsvermenging hier weer ter sprake komt, is dat de bijzin waaruit zo'n constituent verplaatst is, ook de vorm van een beknopte zin kan hebben. Met andere woorden: zinsvermenging kan ook optreden tussen een infinitiefconstructie en de hogere zin. Voorbeelden daarvan zijn (de e duidt de oorspronkelijke positie van het verplaatste zinsdeel aan; de subscripten verbinden het verplaatste en het lege element):
In (10a) is Topicalisatie de verplaatsing in kwestie, in (10b) Relativisatie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Conjuncte deelwoordzinnenBeknopte conjuncte bijzinnen die een deelwoord als kern hebben in plaats van een persoonsvorm, vervullen, of het nu om tegenwoordige of om verleden deelwoorden gaat, de functies van bijvoeglijke bepaling of van bepaling van gesteldheid (predikatieve toevoeging); zie respectievelijk (11) en (12); de controleurs van PRO staan tussen {}:
De deelwoordconstructies in (11) fungeren als bijvoeglijke bepaling, want ze vormen samen met het hun antecedent één zinsdeel. Immers, vóór de persoonsvorm in de hoofdzin treffen we op de TOP-positie maar één zinsdeel aan. Daardoor heeft de controleur, het antecedent, in deze zinnen een vaste positie ten opzichte van PRO. Dit in tegenstelling tot de zinnen onder (12), waar de deelwoordconstructies de syntactische functie van bepaling van gesteldheid vervullen, een vrijere positie hebben. Door toedoen daarvan treffen we de controleur van PRO in (12a) rechts van de deelwoordconstructie aan en in (12b) links ervan. Beknopte deelwoordzinnen verschillen opmerkelijk van beknopte infinitiefzinnen doordat het werkwoord van de hoofdzin de controle niet vastlegt. Anders dan bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
objects- en subjectszinnen gaat het bij bijvoeglijke bepalingen en bepalingen van gesteldheid altijd om optionele, dat wil zeggen altijd weglaatbare zinsdelen, die derhalve een veel lossere band met hun syntactische context onderhouden. In sommige gevallen ontstaat daardoor zelfs homonymie:
In deze zinnen kan naar keuze We of hem, dan wel De jongens of haar als controleur van PRO optreden; het is niet duidelijk wie er droomt, resp. bramen zoekt. Een andere ambiguïteit treffen we aan in (14):
De deelwoordconstructie in (14) kan namelijk als bijvoeglijke bepaling en als bepaling van gesteldheid benoemd worden.
Het oudere Nederlands, en dan met name het zestiende- en zeventiende-eeuwse Nederlands, geeft voor conjuncte participiale constructies hetzelfde beeld te zien, met in sommige gevallen ook syntactische homonymie. Vaak is de controleur het subject van de matrixzin, maar ook andere zinsdelen komen voor die taak in aanmerking. Voorbeelden van zulke deelwoordzinnen zijn:
Schema (16) bevat weer de relevante gegevens met betrekking tot de participiumconstructies uit (15) (BVB=bijvoeglijke bepaling, BVG=bepaling van gesteldheid, NWD=naamwoordelijk deel, pc=participiumconstructie). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het rechter rijtje vermeldt ‘deel van ...’ in die gevallen waarin de participiumconstructie bijvoeglijke bepaling is. In (15d) heeft was de eene ...staende als onderwerp door toedoen van samentrekking (zie hoofdstuk 6). Dat onderwerp kan de controleur zijn van het PRO-subject van genoemt, als de constructie waarvan dit deelwoord de kern is, als bepaling van gesteldheid fungeert. In het laatste voorbeeld is het PRO-subject van meenende de controleur van het PRO-subject van weeten. Dat wordt dus via via gecontroleerd door de controleur van het PRO-subject van meenende, nl. Iakob...hopluyden.
De controleur bestaat soms uit een combinatie van NP's:
De NP's sy en mijn vormen in de interpretatie waarin zowel sy als de met mijn aangeduide persoon zitten te eten, samen de controleur van het PRO-subject van de deelwoordconstructie in (17); hun syntactische functie is achtereenvolgens die van onderwerp en meewerkend voorwerp. In de andere lezing is alleen sy controleur. In de constructies hieronder treffen we samengestelde participia aan: de deelwoordconstructie bevat meer dan één deelwoord tegelijk. In deze zinnen gaat het om gekoomen weezende in (18a) en gedaen hebbende, respectievelijk vermaend hebbende in (18b):
Dergelijke combinaties van deelwoorden kunnen in de vertaling steeds worden omgezet in een samengesteld gezegde met een persoonsvorm. |
|