Hoofdstuk 5
Beknopte zinnen
1. Inleiding
In de laatste twee hoofdstukken van dit boek stellen we zinnen aan de orde die met elkaar gemeen hebben dat er elementen uit zijn weggelaten, niet zomaar in het wilde weg, maar volgens een aanwijsbare systematiek en onder bindende voorwaarden. De twee syntactische verschijnselen die we daarbij op het oog hebben, worden in de grammatica behandeld onder de hoofden beknopte bijzinnen en samentrekking.
Vormt het uiteindelijk effect, verzwegen zinsdelen, het punt van overeenkomst tussen beide verschijnselen, de weglaatbaarheid van woorden en constituenten berust in het ene geval op andere structurele omstandigheden dan in het andere. Zo is voor het optreden van beknopte bijzinnen een hoofdzin-bijzinrelatie, een onderschikkend zinsverband vereist; samentrekking voltrekt zich daarentegen tussen nevengeschikte woorden, zinsdelen en zinnen.
De volgorde van behandeling van de twee onderwerpen wordt bepaald door de hoeveelheid ‘gaten’ die de constructies vertonen. Bij beknopte zinnen is dat er hoogstens één, namelijk die van het subject; in het geval van samentrekking kunnen er meer open plaatsen voorkomen. In dit voorlaatste hoofdstuk komt het eerste type aan bod.
Bijzinnen zijn zinnen die een zinsdeelfunctie vervullen binnen een andere, ‘hogere’ zin. Dat geldt zowel voor finiete als voor niet-finiete of beknopte bijzinnen. Het verschil tussen beide betreft de vorm: finiete bijzinnen bevatten altijd een persoonsvorm en een onderwerp, beknopte bijzinnen missen altijd de persoonsvorm en meestal het onderwerp. Vergelijk de lijdend-voorwerpszinnen in (1) en de bijvoeglijke bijzinnen in (2):
(1) |
a. Kees beloofde dat hij kwam |
|
b. Kees beloofde PRO te komen |
|
(2) |
a. De doos, die naar beneden is gevallen, zit vol deuken |
|
b. De doos, PRO naar beneden gevallen, zit vol deuken |
Beknopte bijzinnen als in (1b) en (2b) kunnen altijd met behulp van de context herleid worden tot ‘gewone’, dat wil zeggen ‘complete’ bijzinnen met een inleidend woord, een subject en een persoonsvorm, op de wijze van (1a) en (2a) dus.
In tegenstelling tot finiete bijzinnen met hun onderschikkend voegwoord of betrekkelijk voornaamwoord aan het begin missen de beknopte bijzinnen in het algemeen een inleidend woord. Hoewel dat een simplificatie inhoudt, trekken we hieruit de consequentie dat de syntactische structuur van beknopte bijzinnen, of die nu door een infinitief of door een deelwoord worden getypeerd, in termen van de regels van hoofdstuk 3 geen TOP- en geen C-positie bevat. Beknopte bijzinnen hebben met andere woorden slechts de status van S (met daarin alleen NP en VP), terwijl finiete ingebedde zinnen de S''-vorm hebben.
Naast de afwezigheid van een persoonsvorm is in beknopte bijzinnen het verzwegen zinsdeel bij uitstek dus het subject. In de taalkundige literatuur duidt men het verzwegen subject gewoonlijk aan als ‘PRO’. Daarmee wordt uitgedrukt dat er in de