b. Welk probleem?
Voor dit probleem is gezien de context wel een oplossing te bedenken. Stel daarbij de vraag welk element uit de dieptestructuur in de gegeven oppervlaktezin niet langer aanwezig is.
c. Om welk element gaat het en waarom levert dat een oplossing op voor het probleem onder b?
7. Aan het begin van afhankelijke vragen ((20)-(21)) komen vragende (voornaam)-woorden voor die versmolten kunnen zijn met pronominale subjecten en/of clitics.
(20) |
Si vragede watti sochte (FERG 739) |
(21) |
De sellen daer of de waerheyt ondervinden [...] ende brengent weder in de aet ofte vrede ghebroken is ende weet ghedaen heeft. (MNW IX, 2432) |
a. Beredeneer nu eerst aan de hand van de feiten in (22) dat interrogatieve constituenten niet de C-positie bekleden.
(22) |
Nu segghet mi wat ende hoe dat ghi begheert dat ic doe (MNW IX, 1795) |
b. Op welke positie staan deze constituenten dan wel?
Het lijkt er nu op dat Clitisatie niet alleen adjunctie aan C teweegbrengt, maar ook aan de positie die bij b bedoeld wordt, een uitbreiding van de mogelijkheden die afbreuk doet aan de generaliserende kracht van deze regels.
c. Laat nu aan de hand van (20) zien dat deze complicatie maar schijn is en dat zowel de syntactische als de fonologische behandeling van de versmelting in gevallen met vraagwoord geen aanpassing van enige regel eist.
8. Ook relatieve zinnen kunnen beginnen met betrekkelijke woorden die versmolten zijn met clitics.
(23) |
En was so stout no grave van Cleve, no ander heren, |
|
diere yet dorsten jegen keren (ST 40) |
(24) |
Voort vloecte hi dat felle dier, |
|
Den boosen vos Reinaerde, |
|
Diene met sinen brunen baerde |
|
So diepe in die eeke dede crupen (REIN 856-859) |
(25) |
Dies deden wel onsochte |
|
Die duuele ter hellen viere, |
|
Daer hijt becochte wel diere, |
|
Tote dattene die heleghe man |
5 |
Met zijnre beden weder ghewan. (SEBR 132-136) |
a. Laat aan de hand van (26) zien dat relativa op dezelfde positie voorkomen als interrogativa.