2. Twee soorten zwakke woorden
In de vakliteratuur bestaat geen eenstemmigheid over welke zwakke woorden er nu precies wel en niet onder clisis vallen. Dat geeft ons aan de ene kant de ruimte om zonder al te veel discussie een eigen positie te kiezen, maar we kunnen er aan de andere kant natuurlijk niet helemaal onderuit om te motiveren waarop die keuze berust. We hebben geprobeerd op grond van enkele kernpunten een verantwoorde beslissing te nemen en zijn ons bewust van de simplificatie die dat met zich meebrengt.
We noemen clitica ‘zwakke woordjes’. Door ze als woorden op te vatten, geven we aan dat het geen affixen zijn. Affixen komen niet als afzonderlijk, zelfstandig woord voor en zijn per definitie vastgehecht aan een woord dat we de ‘basisvorm’ of het ‘grondwoord’ noemen:
(9) |
a. prefix: |
[ge [V]] [ge [v loop]] |
|
b. suffix: |
[[V] ing] [[v buig] ing] |
Maar woorden zonder meer zijn clitica nu ook weer niet. Ze lijken zich qua eigenschappen tussen woorden en affixen in te bevinden: enerzijds vereisen ze een sterker woord als naaste buurman, anderzijds behouden ze een zekere zelfstandigheid. Een preciezere definitie van dat ‘tussenin’ behoort tot de taak van het onderzoek dat zich bezighoudt met het grensvlak van morfologie en syntaxis. Zonder ons op dat terrein te begeven willen we toch iets explicieter zijn over de structurele relatie tussen zwakke en sterke woorden.
De intuïtief gevoelde afhankelijkheidsrelatie tussen het zwakke en het sterke woord wordt wel informeel onder woorden gebracht door de metafoor dat een sterk woord een zwak woord gastvrij onderdak verleent zoals een gastheer zijn gast. Dat idee kan volgens recente inzichten formeel worden uitgedrukt in een structurele relatie die wat de onderlinge verhouding van de twee bestanddelen betreft, identiek is aan die in (9). In de schematische weergave van (10) is de gastheerpositie de GH tussen de binnenste vierkante haken; CL staat voor ‘clitic’:
(10) |
a. proclise: |
[CL [GH]] ['t [Is]] |
|
b. enclise: |
[[GH] CL] [[heb] 'm] |
De traditionele termen proclise en enclise vertegenwoordigen dezelfde oppositie als de modernere noties rechter en linker gastheer.
Met de formele overeenkomst tussen (9) en (10) wordt een poging gedaan te generaliseren over affixen en clitica door ze structureel op gelijke voet te behandelen. Wat in deze kijk op de zaak de ‘afleidingen’ in (9) en de ‘clitisaties’ in (10) dan niettemin van elkaar onderscheidt, is de wijze waarop de combinaties tot stand komen. De afleidingen in (9) worden in het lexicon gevormd door middel van de woordformatieregels die van dat lexicon deel uitmaken. Ze zijn al ‘woord’ op het moment dat ze in de syntactische (diepte)structuur worden geïnserteerd. Daarentegen ontstaan clitische verbindingen in een latere fase van het grammaticale proces: een clitic begint in de dieptestructuur als een zelfstandig ‘woordje’ en wordt door een syntactische regel aan zijn gastheer gekoppeld. De configuraties in (10) zijn het eindprodukt van een incorporatieproces; dat komt in paragraaf 4 aan de orde. Dat deze cliticincorporatie een syntactische operatie is, valt op te maken uit het feit dat clitics door toedoen van het typisch