| |
3. De TOP-positie
In de meeste gevallen wordt de TOP-positie in het oudere Nederlands op dezelfde wijze gebruikt als in het moderne Nederlands. Zo kunnen in een mededelende hoofdzin constituenten met verschillende syntactische functies in TOP-positie staan voor de persoonsvorm:
(29) |
a. Ic soude te hove sijn ghegaen,
Al haddet ghi mi niet gheraden (REIN 554) |
| |
| |
|
b. Een ander pulver wijst (=noemt) albucasis (=eigennaam van persoon) (CYRU 16) |
|
c. Al sprekende quam dus gheloepen
Reynaert met sinen gheselle Brune (REIN 644-645) |
|
d. Des was Reynaert harde blide (REIN 656) |
|
e. Over sijn' gekruijste kuijten
Lagh sijn' Haechsche Herdertromp (TIEN 24, 105-106) |
|
f. Des mochte hi al Reynaerde danken (REIN 876) |
|
g. Dit teekin ende dit ghemoet
Dochte Tybeert niet weesen goet (REIN 1054-1055) |
|
h. Al 's werelts vreught aght ick een spoock,
Die men op 't vaerdighst siet verswinden (FOC 65, 6-7) |
|
i. Tegen het overtallighe tijd-verslijten in konstigh of onkonstigh spel, als schaecken, verkeeren, dammen (...) wilde ick wat uijtgevaren hebben (DAGH 153-154, 11-14) |
Net zoals in het moderne Nederlands kan er een vragend woord of een woordgroep die een vragend woord bevat, in de TOP-positie terecht komen:
(30) |
a. Wie sal Reynaerde dat verjonnen
Of hi ghestolen goet ghinc an? (REIN 260-261) |
|
b. Waer bouwt ghy 't seggen op daer soo veel gals in steeckt? (TIEN 61, 12) |
|
c. In wat ordinen (=kloosterorde) wildi u doen,
Dat ghi draghet roeden capproen (=kap)? (REIN 943-944) |
|
d. Hoe langhe sal u daer Reynaert houden? (REIN 3205) |
Tenslotte laat (31) zien dat in ja/nee-vragen de TOP-positie niet gevuld wordt, net zoals in het moderne Nederlands:
(31) |
a. Suldi mi onthouden (=onderdak verlenen) nu? (FERG 696) |
|
b. Sidi in huus Reynaert? (REIN 522-524) |
|
c. Moechdi (=Kunt u) den kelc drincken dien ic drincken sel? (LYD 3, 32) |
Er zijn echter rond de TOP-positie ook wel wat verschillen met het moderne Nederlands op te merken, zoals in de volgende subparagrafen zal blijken.
| |
3.1. Topicalisatie in imperatieven
In (32) staan imperatieven met de persoonsvorm in eerste positie. Ook in het moderne Nederlands staat het werkwoord in deze positie.
(32) |
a. Maect ons hier af een gestille (=stilzwijgen);
Hi saelt u betren (=schadeloos stellen) tuwen wille (FERG 681-682) |
|
b. ontbindet (=bevrijdt) deze tempel (LYD 9, 29) |
|
c. nemt .3. deel ongebluscht calx (CYRU 16) |
|
d. ziedet (=kook 't) tematen (=met mate) dunne (=tot moes), als mostaert (MED 124, 23) |
|
e. ghiet hem in die nesen (MED 127, 8) |
| |
| |
Zoals we al eerder opmerktenin paragraaf 2.3 van hoofdstuk 2, zien we in het oudere Nederlands ook vaak imperatiefzinnen waarin een getopicaliseerd zinsdeel vóór de persoonsvorm staat:
(33) |
a. Dat doch (=doe) in een saxskijn (=zakje) (MED 125, 20) |
|
b. Oec weet: en heefstu die blader niet, so nem dat saet wel ghesoden in water (MED 128, 13-14) |
|
c. tot dien claren sap doch zuker (MED 128, 1) |
|
d. Nu sit weder op u ors (K&E 1408) |
|
e. Hieromme en laet die brulocht niet (LOR 145) |
Natuurlijk zijn de constituenten die in (34) vooraan staan, niet getopicaliseerd: zij verwijzen naar de aangesproken persoon en staan buiten het eigenlijke zinsverband. Ook in het moderne Nederlands kan een aangesproken persoon vóór een imperatief staan, zoals (35) laat zien.
(34) |
a. Lazare, com wt (LYD 2, 28-29) |
|
b. Heer, laet een vuer (...) (LYD 3, 20-22) |
|
(35) |
Wim, loop door! |
Voorbeeld (36) illustreert dat er in het Middelnederlands ook imperatiefzinnen bestaan van het type (34) met een gevulde topicalisatiepositie, voorafgegaan door een aangesproken persoon:
(36) |
Vrient, te tijt doe dine tere (‘geef je geld uit op zijn tijd’) (SEDE 108) |
In hoofdstuk 2 hebben we al gespeculeerd over de vraag waarom het Middelnederlands wèl en het moderne Nederlands geen Topicalisatie kent in imperatiefzinnen. Over de syntactische positie van de aangesproken persoon komen we te spreken in paragraaf 3.3.
| |
3.2. Twee delen in TOP
Gegeven de grammatica in (10) kan de C-positie (in hoofdzinnen dus de persoonsvorm) door één zinsdeel worden voorafgegaan. De TOP-positie is de plaats voor dat ene zinsdeel. Maar zien we dan in de volgende (imperatief)zinnen niet twee zinsdelen voor de persoonsvorm staan?
(37) |
a. Dit heeft Venus eerst bevolen.
Hier om soe volcht horen (=haar) leer (...) (HIL 137, 98-99) |
|
b. Die Jode antworde: ‘Nu zie:
Ter naester nacht so comme te mie (SPI II, 392) |
Als Hier om en Ter naester nacht apart van so(e) een constituent vormen, zitten we met het probleem dat TOP niet aan beide zinsdelen tegelijk onderdak kan bieden. In het Middelnederlands treffen we dit type constructie vaak aan. We kunnen echter verdedigen dat in (37) niet sprake is van twee constituenten, maar van één. We kunnen de aanwezigheid van so(e) vergelijken met die van de gecursiveerde elementen in (38):
| |
| |
(38) |
a. Waarom toch zou ik dat doen? |
|
b. Dat voorstel echter ontmoette veel tegenstand |
|
c. Dit principe dan werd door Kerstens geïntroduceerd |
Een combinatie als Waarom toch vormt één constituent: toch is vastgehecht aan Waarom. Dat blijkt uit de positie vóór de persoonsvorm en uit het feit dat van de twee elementen het eerste niet buiten het eigenlijke zinsverband kan staan, op de manier waarop dat in (39a) wel kan.
(38') |
a. *Waarom, toch zou ik dat doen? |
|
b. *Dat voorstel, echter ontmoette veel tegenstand |
|
c. *Dit principe, dan werd door Kerstens geïntroduceerd |
|
(39) |
a. Morgen, dan gaat het feest niet door |
|
b. Morgen dan gaat het feest niet door |
Naar analogie van (38) behandelen we ook so(e) in (37) als een onderdeel van het ene zinsdeel vóór de persoonsvorm, wat daarvan ook precies de interne structuur mag zijn. Er is dan geen probleem: de combinatie staat op de TOP-positie. Er is ook geen wezenlijk verschil met het moderne Nederlands. Hooguit is er een lexicaal verschil: het woord so(e) kennen wij niet in zo'n constructie.
| |
3.3. Zinsexterne groepen
De oplossing uit paragraaf 3.2 is echter niet geschikt voor het so dat voorkomt in de volgende zinnen.
(40) |
a. Ende of ghi twitte van den eye niet en hebt. so nemt siins selfs bloet (=dooier) (CYRU 14) |
|
b. Ende alse ene wide wonde es geslagen met .I. swerde of dies gelike. essi te wijt. so naytse (CYRU 14) |
Ook dit type komt vaak in het Middelnederlands voor.
Het so in (40) kan niet worden opgevat als onderdeel van de constituent(en) die eraan voorafgaan, maar heeft dezelfde taak als dan in constructies als de volgende, namelijk het samenvattend herhalen van dat wat buiten het eigenlijke zinsverband staat.
(41) |
a. Morgen, dan gaat het feest niet door (=(39a)) |
|
b. Als je morgen niet komt, dan gaat het hele feest niet door |
Hier staat alleen dan op de TOP-positie, en hetzelfde geldt voor so in (40).
We hebben al eerder (zie (34)) een constructie ontmoet waar een element buiten het zinsverband lijkt te staan. Het ging om de aangesproken persoon. Gevallen als (40) en (41), en andere gevallen als (42) en (43) staan bekend onder de naam links-dislocatie.
(42) |
a. Dat boek, dat heb ik niet gelezen |
|
b. Die PC, die is veel sneller |
| |
| |
(43) |
a. Over een maand, dat schikt me niet |
|
b. Mooi rood, dat is niet lelijk |
Dat aangesproken persoon en links-dislocatieconstituenten buiten het eigenlijke zinsverband staan, blijkt duidelijk uit het feit dat deze elementen ook heel goed helemaal aan het eind van de zin kunnen staan en ook daar duidelijk intonatief zijn afgezonderd. Naast ‘Ben je thuis, - Reinaert?’ en ‘Ik wist het wel, - sukkel!’ treffen we ook de andere gevallen in rechts-dislocatie aan:
(42') |
a. Dat heb ik niet gelezen, - dat boek |
|
b. Die is veel sneller, - die PC |
|
(43') |
a. Dat schikt me niet, - over een maand |
|
b. Dat is niet lelijk, - mooi rood |
Dat dergelijke elementen buiten het eigenlijke zinsverband staan, blijkt eveneens uit het feit dat hun aanwezigheid links van de zin geen enkele invloed heeft op de woordvolgorde binnen die zin: het maakt voor de zinsinterne woordorde niets uit of ze er wel of niet staan. Zo veroorzaken ze geen inversie; als er inversie optreedt, komt dat door een andere constituent dan het onderwerp in TOP. Voor de goede orde: als er geen reden is om zo'n ‘element-buiten-het-zinsverband’ aan te nemen, zullen we dat ook niet doen. Bij ja/nee-vragen en imperatiefzinnen die met de persoonsvorm beginnen, houden we echter nog steeds de TOP leeg: elementen echter die in dergelijke constructies aan het finiete werkwoord voorafgaan, situeren we in zo'n geval wèl links van TOP. Bij voorbeeld: Over een maand, [TOP is dat niet wat laat?]
Hoe moeten we nu de relatie tussen deze ‘externe’ elementen en de zinnen waarmee ze verband houden tot uitdrukking brengen? Zijn het syntactisch zomaar los erbij hangende frases, uitsluitend intonatief aan de zin gekoppeld, of vormen ze toch samen met de zin een of andere hogere, overkoepelende syntactische eenheid? Het is niet duidelijk waar we in deze kwestie een beslissing op zouden moeten baseren. We kiezen hier arbitrair voor de tweede benadering en creëren met behulp van regel (44) de mogelijkheid om allerhande ‘Sentence External Nodes’ (SEN's) als aanhangsels aan de centrale S'' toe te voegen, of het nu gaat om mededelingen, (ja/nee-)vragen of imperatieven.
Regel (44) formuleert een soort los-vaste verbinding, laat de syntactische inrichting van de zin-in-strikte-zin uit (10) intact en permitteert bovendien het genereren van meer dan één SEN. Immers, de S'' die door de regel geproduceerd wordt, kan zelf opnieuw de expansie ondergaan en zo een volgende SEN opleveren, enzovoort. De onderliggende structuur van een zin met twee van zulke aangehaakte constituenten ziet er grofweg uit als in (45).
| |
| |
Merk op dat de SENs hun positie voorop niet danken aan verplaatsing, maar zich daar al in de dieptestructuur bevinden. We maken bovendien de volgende afspraak: als er geen reden is een SEN te veronderstellen, gaan we ervan uit dat (44) niet heeft gewerkt.
Aan de hand van de feiten in (46) kunnen we nog een duidelijk argument ten gunste van de analyse met SEN naar voren te brengen.
(46) |
a. Ende als du mi aenroeps in dijnre temptaciën (=kwellingen), ic sal di moederlic hulpen (ST 221) |
|
b. Omdat hi cort was, hine mochte hem niet sien (ST 230) |
|
c. maer nu ick jouw ooren soo open sien als een veurspraacx tas (=de geldzak van een pleitbezorger), ick sal u seggen een woort of twee, of meer (KLU 24) |
Ons uitgangspunt is als steeds dat in de dieptestructuur van een zin het werkwoord op de laatste plaats staat; als er binnen één S meer werkwoorden zijn, geldt die positie voor het hele kluitje (zie (17)). Dan kunnen we voor de gecursiveerde persoonsvormen in (46) niet anders concluderen dan dat die verplaatst zijn naar de tweede positie (de C-positie). Dat moet wel zo zijn, omdat in deze zinnen de persoonsvorm en de in basispositie achtergebleven infinitief (maar hetzelfde zou ook voor verleden deelwoorden gelden) zijn gescheiden door een of meer zinsdelen: in (46a) door di (direct object) en moederlic (bijwoordelijke bepaling); in (46b) door hem (direct object) en niet (bijwoordelijke bepaling) en in (46c) door u (indirect object). Dat de persoonsvormen in (46) op de tweede plaats staat, impliceert dat respectievelijk ic, hi (-ne staat met mochte in de C!) en ick in TOP staan. En dat houdt weer in dat de constituenten die daar vóór staan (bijwoordelijke bijzinnen in alle drie de gevallen) buiten de eigenlijke zin staan en dus een SEN vormen.
De mogelijkheid om een SEN te genereren is niet voorbehouden aan het oudere Nederlands, zoals uit het bovenstaande zal zijn gebleken. Voor zover er hier een verschil met het moderne Nederlands bestaat, is dat veel eerder gelegen in het gebruik dat van deze SEN wordt gemaakt.
| |
3.4. Zinsvermenging
Het moderne Nederlands kan een constituent verplaatsen vanuit een ingebedde zin naar de TOP-positie van een hogere zin. In zin (47b) is de constituent bevraagd die in (47a) een boek luidt:
| |
| |
(47) |
a. Tom zegt dat ie een boek gaat kopen |
|
b. Wat zegt Tom dat ie gaat kopen? |
Het paar in (48) bevestigt nog eens dat relativisatie onder dezelfde regel valt als bevraging: het relatieve pronomen die ‘promoveert’ uit de direct-objectszin bij dacht naar de TOP-positie van de relatieve zin bij auto.
(48) |
a. Hij dacht dat ik een auto gekocht had |
|
b. de auto die hij dacht dat ik gekocht had |
Vraagwoordverplaatsing en Relativisatie overschrijden blijkbaar - maar dat kan alleen bij een bepaald type matrixwerkwoorden, waartoe o.a. zeggen en denken behoren - de zinsgrenzen. Maar het is ook mogelijk, dit maal door middel van Topicalisatie en opnieuw als het matrixwerkwoord zich daartoe leent, een niet bevraagde of gerelativiseerde constituent van de bijzin voorop in de hoofdzin te zetten.
(49) |
a. Ik denk dat ik morgen ga fietsen |
|
b. Morgen denk ik dat ik ga fietsen |
Zin (49b) heeft twee interpretaties. De eerste luidt dat er morgen door mij gedacht gaat worden dat ik ga fietsen. De tweede interpretatie is gelijk aan die van zin (49a). Het is deze tweede betekenis waar het ons hier om gaat. Bij deze interpretatie moeten we namelijk aannemen dat de constituent morgen, net als Wat in (47b) en die in (48b), vanuit de bijzin verplaatst is, en wel naar de positie helemaal vooraan in de hoogste zin. Zin (49b) wordt dan als volgt afgeleid:
Een verplaatsing als die van morgen in (50) is hier voor het gemak als één stap voorgesteld. Dat wordt in de taalkundige literatuur meestal anders gedaan, maar het gaat ons er hier meer om de ingrijpende aard van het verschijnsel duidelijk te maken dan een precieze analyse te geven. Een eenvoudige manier om te registreren dat een verplaatsing is uitgevoerd, wordt geïllustreerd in (51).
(51) |
[Morgeni denk ik [ dat ik ei ga fietsen ] ] |
Om er geen misverstand over te laten ontstaan wat de basispositie van de verplaatste constituent is, wordt deze aangeduid door middel van een e. Dat is de eerste letter van empty: het gaat hier om een positie die door toedoen van de verplaatsing leeg is geworden. Om de samenhang tussen basispositie en oppervlaktestructuurpositie duidelijk te maken, zijn de verplaatste constituent en het lege element door subscripten gecoindexeerd.
Het verschijnsel waarbij een constituent uit een bijzin wordt verplaatst naar een hogere zin en waarbij de constituenten van beide S'en als het ware door elkaar gegooid worden, noemt men wel zinsvermenging. Het is, zo blijkt uit het voorgaande, géén afzonderlijk verplaatsingsproces, maar de naam voor het effect van Topicalisatie,
| |
| |
Relativisatie of Vraagwoordverplaatsing, toegepast op constituenten die dieper liggen dan de zinsgenoten van de TOP-positie waarheen ze verplaatst worden. Vindt de zinsvermenging plaats tussen een bijzin en een daarin ingebedde zin, dan kan de TOP-positie van de hogere zin alleen door bevraging of relativisatie gevuld worden, niet door middel van Topicalisatie. Topicalisatie immers vindt alleen in hoofdzinnen plaats (zie paragraaf 2.2).
Zinsvermenging komt in het oudere Nederlands veelvuldig voor, veelvuldiger dan in de huidige schrijftaal. Bovendien zijn de voorwaarden waaronder zinsvermenging mag plaatsvinden niet helemaal gelijk aan die van de huidige standaardtaal. Daardoor is het bij het lezen van oudere teksten nogal eens lastig om erachter te komen dat er zinsvermenging heeft plaatsgevonden en om vast te stellen wat bij wat hoort. We bespreken daarom een aantal gevallen. Eerst een paar waar Topicalisatie tot zinsvermenging heeft geleid:
(52) |
a. Dit segghen sy dat recht is (MNW VII, 910) |
|
b. Ander bejach [...] wanic wel dat hine hevet dan karitate (REIN 276-278) |
De dieptestructuur van (52a) is op de relevante punten gelijk aan die van Sy segghen dat dit recht is. Het subject van de ingebedde zin, Dit, is over de grenzen van de ‘eigen’ zin heen uit de direct-objectszin verplaatst naar de TOP-positie van de hoofdzin. In (52b) is het lijdend voorwerp Ander bejach uit de lijdend voorwerpszin dat hi ander bejach ne hevet dan karitate gehaald en naar de eerste positie van de matrixzin overgebracht. In beide gevallen is het resultaat dat de hoogste zin een constituent bevat die er in de dieptestructuur nog geen deel van uitmaakte; en dat is typerend voor zinsvermenging.
(53) |
a. Diti segghen sy [dat ei recht is] |
|
b. Ander bejachi [...] wanic wel [dat hi ei ne hevet dan karitate] |
Zinsvermenging is in het bijzonder in trek bij de vorming van relatieve-zinsconstructies (dus ook bij de zogenaamde relatieve aansluiting (zie paragraaf 4.2). Voorbeelden uit het oudere Nederlands zijn de volgende.
(54) |
a. Hi riep Jacob den Meere, diei men seghet, [dat ei in Galissiën leghet] (ST 44-45) |
|
b. Ende eiken mensche, diei wi weten, [ dat ei begeert geleert te sine], dien selen wi onse inwendicheit ontpluken (ST 45) |
|
c. Die Gods sone, diei hi wel wiste, [dat ei comen soude] (ST 45) |
Deze drie fragmenten bevatten alle een betrekkelijk voornaamwoord dat door middel van Relativisatie, dezelfde regel als Vraagwoordverplaatsing, vanuit de nog dieper ingebedde finiete objectszin naar de ‘hogere’ bijvoeglijke bijzin geklommen is, en wel naar de TOP-positie van die bijzin. De verplaatste constituent is in alle gevallen het subject van de objectszin, zoals de e-elementen laten zien. Dit subject kan in de bijvoeglijke bijzin ook de accusatiefvorm aannemen:
(55) |
a. Deze duvel, dieni ghi waent, [dat ei jou sone si] (ST 45) |
|
b. De vader, dieni ghi segt, [dat ei uw God es] (ST 45) |
| |
| |
Merk op dat zinsvermenging in vergelijkbare relatief-constructies in de huidige standaardtaal uitgesloten is.
Zinsvermenging door toedoen van bevraging doet zich voor bij vraagwoordvragen, en ook in afhankelijke vragen:
(56) |
a. Wati wildi dat ic ei doe? (MNW IX, 1794) |
|
b. Wiei wildi, Grimbeert, datt- ei - ene daghet? (REIN 1344) |
|
c. Nu segghet mi wat ende hoei
dat ghi begheert dat ic ei doe (MNW IX, 1795) |
|
d. Wiei meynt gylieden dat ik ei ben (WNT IX, 381) |
In al deze voorbeelden levert de direct-objectszin een bijdrage aan de uiteindelijke vulling van de matrixzin, doordat de bevraagde woordgroep via Vraagwoordverplaatsing verhuist naar de TOP van de hogere zin. Het gaat hier respectievelijk om het direct object, het subject, het direct object en het naamwoordelijk deel van de diepst ingebedde zin.
In elk van de onderstaande constructies treffen we een bijzondere vorm van zinsvermenging aan.
(57) |
a. Den inghel horden wi nochtan hoe hi sprac den wiven an (ST 246) |
|
b. Ende sine tonghe, doet hi weten, dat si es in twe ghespleten (ST 246) |
|
c. Maer die serjanten sijn kenden den coninc van Israël, dat hi niet was harde fel (ST 246) |
|
d. Der Walewein claechde sijn swert dat hijt daer niet en hevet (ST 246) |
|
e. Symoen sach sinen sone Yan, dat hi was goet orloegsman (ST 246) |
De matrixzin bevat net als anders een constituent die afkomstig is uit de ingebedde zin, maar allereerst is opmerkelijk dat de lege positie in die ingebedde zin vervolgens is vervangen door een passend pronomen dat verwijst naar het verplaatste element. We hebben die relatie aangegeven door middel van cursivering. In de meeste voorbeelden is het subject van de bijzin naar de hoofdzin verplaatst, behalve in (57d), waar het om het direct object gaat. Een tweede bijzonderheid is dat de positie waarnaartoe verplaatst is, niet noodzakelijk de TOP-positie is. In (57c-e) staat de omhoog gebrachte constituent rechts van de persoonsvorm, op de objectspositie, ook al lijkt de NP ten opzichte van het matrixwerkwoord niet altijd de rol van direct object te kunnen vervullen: zie opnieuw (57d).
Zeer geliefd is zinsvermenging ook bij een bepaald type beknopte zin dat we nog uitgebreid in hoofdstuk 5 zullen behandelen, de zogenaamde accusativus cum infinitivo (a.c.i.-constructie).
| |
3.5. Topic-drop
In het Middelnederlands komen we vaak hoofdzinnen tegen als de volgende.
(58) |
a. Juwe starke vesten waren beseten met wel groter heercracht ende sijn si alle bleven doot, die de vijfte porte hilden (ST 231) |
|
b. In den bibel staet dat de stede van Betulia was beleyt van Olyfernuse....ende waren die van Betulia in twyffele omme de stede over te ghevene (ST 231) |
| |
| |
Zeventiende-eeuwse voorbeelden zijn:
(59) |
a. Hy [...] besluyt een goedt deel der voorbaarighsten, in hun eighe deuren te doen hangen [...]. Ende was de beul nu gelast om zeeventien stroppen, met ladders van tien, oft twaalf voeten, vaardigh te maaken (ALLE IV, 228) |
|
b. Ey, wendt na Schevening; daer is noch Bergh noch dall
Dat uw gemack verstoor' en uw' Gelasen Kassen
En vindend'er noch Asch, noch Slijck, noch Puijn, noch plassen.
En light 'er sand gestroijt, de Klinckertjens te baet. (ZEE 542-545) |
In al deze gevallen is de (gecursiveerde) persoonsvorm vanuit de basispositie naar de C-positie verplaatst, terwijl de TOP-positie leeg lijkt. Desalniettemin zijn deze zinnen mededelende hoofdzinnen: wij verwachten dus een gevulde TOP-positie.
In hoofdstuk 6 wordt in de paragraaf over Topic-drop beargumenteerd dat de TOP-positie in vergelijkbare gevallen weliswaar leeg is, maar dat daar in de loop van de derivatie een pronominaal element terecht is gekomen, dat na inversie te hebben veroorzaakt gedeleerd is. Die deletie wordt in nauw verband gebracht met de aanwezigheid van ende. Ook hier zal blijken dat deze mogelijkheid nog steeds bestaat in het moderne Nederlands, maar dat er hooguit vroeger een wat ander gebruik van werd gemaakt. We beperken ons er hier toe op het verschijnsel te wijzen.
Het pronominale element dat in (58)-(59) achter ende of en is weggelaten, moet, gezien de interpretatie, adverbiaal van aard zijn. Je moet daarbij denken aan woordjes als dan en toen, die bijwoord zijn, maar hun verwijzend karakter delen met de aanwijzende voornaamwoorden en dus tevens een pronominaal karakter hebben.
|
|