| |
3. Nominale flexie
Nu we een overzicht gepresenteerd hebben van de vervoeging van werkwoorden, richten we ons op de verbuiging van naamwoorden. Ook hier zal blijken dat in ouder Nederlands aanzienlijk meer gedaantewisselingen van nomina aan te treffen zijn dan in het moderne Nederlands en alweer geldt dat die Middelnederlandse gedaantewisselingen in het niet vallen bij wat andere talen lieten en laten zien.
In de inleiding hebben we gezien dat de vorm van een pronomen af kan hangen van de syntactische positie die dat pronomen inneemt. We herhalen hier de voorbeelden (2) als (44):
(44) |
a. (Piet vindt dat) ik Henk vertrouw |
|
b. *(Piet vindt dat) mij Henk vertrouw |
|
c. (Piet vindt dat) Henk mij vertrouwt |
|
d. *(Piet vindt dat) Henk ik vertrouwt |
Het pronomen voor de 1e persoon enkelvoud luidt ik als het als subject verschijnt en mij als het als direct object verschijnt. Overigens wordt die laatste vorm ook gebruikt in andere syntactische situaties, zoals blijkt in (45):
(45) |
a. (Piet denkt dat) Henk mij een cadeau geeft |
|
b. dat is van mij |
Meer algemeen gezegd: in het moderne Nederlands bestaan er van pronomina personalia twee gedaanten; de ene wordt gebruikt voor het subject van een finiete zin, de andere in de overige situaties. Ook als we de volle vormen ik en mij vervangen door de zgn. zwakke varianten bestaan er twee gedaanten: 'k en me. Als echter de pronomina vervangen worden door een niet-pronominale NP, bij voorbeeld de jongen, dan treedt er geen gedaantewisseling op:
(46) |
a. (Piet vindt dat) de jongen Henk beledigt |
|
b. (Piet vindt dat) Henk de jongen beledigt |
Straks zal blijken dat er voor het Middelnederlands niet twee, maar wel vier gedaantewisselingen kunnen optreden. Voor de pronomina is er niet alleen een variant die gebruikt wordt voor de subjectsfunctie en de direct-objectsfunctie; in het Middelnederlands is er ook één voor het indirect object (vgl. (45a)) en één voor een situatie die
| |
| |
vergelijkbaar is met (45b). Ook bij niet-pronominale NP's is er sprake van vormvariaties, afhankelijk van de syntactische functie. Men zegt in dit verband wel dat die NP's in verschillende naamvallen kunnen staan. In plaats van ‘naamval’ spreekt men ook wel over ‘casus’. Het moderne Nederlands zou dan bij de pronomina twee naamvallen hebben, terwijl het Middelnederlands er kennelijk vier heeft. Ook hier geldt weer dat op het eerste gezicht best kan worden gezegd dat ook het moderne Nederlands vier naamvallen heeft, maar dat die ‘toevallig’ dezelfde vorm hebben. Zoals gezegd, zullen we hier in paragraaf 4 dieper op ingaan.
We zullen nu eerst eens al de gedaantewisselingen op een rijtje zetten. Daarna zullen we enigszins systematisch bekijken wanneer nu welke naamval wordt gebruikt.
| |
3.1. Paradigmata van pronomina
Zoals we zagen, kent het moderne Nederlands bij de pronomina twee varianten: een subjectsvorm en een vorm die wel samenvattend objectsvorm wordt genoemd. In plaats van de subjectsvorm spreekt men ook wel over de nominatief, in plaats van de objectsvorm ook wel over de accusatief. We hebben die vormen in (47) op een rijtje gezet. Nominatief is afgekort met NOM, accusatief met ACC; verder zijn tussen haakjes steeds de zwakke varianten opgenomen (waarover we verder zullen spreken in hoofdstuk 4).
(47) Modern Nederlandse pronomina
|
Enkelvoud: |
1e pers. |
2e pers. |
3e pers.mnl. |
3e pers.vrl. |
3e pers.onz. |
|
NOM |
ik ('k) |
jij (je) |
hij (-ie) |
zij (ze) |
het ('t) |
ACC |
mij (me) |
jou (je) |
hem ('m) |
haar (d'r, 'r) |
het ('t) |
|
Meervoud: |
1e pers. |
2e pers. |
3e pers. |
|
NOM |
wij (we) |
jullie |
zij (ze) |
|
ACC |
ons |
jullie |
hen/hun (ze) |
|
Er is vrijwel steeds voor NOM en ACC een aparter vorm, behalve bij de 3e persoon onzijdig en de 2e persoon meervoud, waar er nog maar één vorm over is. Verdere reductie naar één vorm wordt soms ook bij de 3e persoon meervoud aangetroffen, waar steeds vaker ‘hun’ als subject voorkomt:
In het oudere Nederlands bestaan ook de twee varianten nominatief en accusatief. Daarnaast is er een aparte vorm voor de situatie die vergelijkbaar is met (45b). In plaats van de daar gebruikte vorm kon men in het Middelnederlands zeggen:
Deze vorm heet genitief. Soms is er bovendien nog een aparte vorm mogelijk voor de situatie in (45a): het indirect object wordt dan uitgedrukt door middel van een datiefvorm. We onderscheiden dus de volgende naamvallen, die soms ook wel genummerd worden:
| |
| |
(50) |
a. Nominatief of eerste naamval |
|
b. Genitief of tweede naamval |
|
c. Datief of derde naamval |
|
d. Accusatief of vierde naamval |
Vergelijk nu met (47) de Middelnederlandse pronomina in (51); omdat we de clitische vormen later uitvoeriger zullen bespreken, zullen we hier niet steeds alle varianten vermelden:
(51) Middelnederlandse pronomina
|
Enkelvoud: |
1e pers. |
2e pers. |
3e pers.mnl. |
3e pers.vrl. |
3e pers.onz. |
|
NOM |
ic (i-) |
du (-tu) |
hi (-i) |
si/so(e) (-se) |
het (-(e)t/t-) |
GEN |
mijns |
dijns |
sijns (-(e)s) |
haer (-ere) |
sijns (-(e)s) |
DAT |
mi |
di |
hem (-em/-en) |
haer (-ere) |
hem |
ACC |
mi |
di |
hem (-(e)ne) |
haer (-se) |
het (-(e)t) |
|
Meervoud: |
1e pers. |
2e pers. |
3e pers. |
|
|
NOM |
wi |
ghi(-i) |
si (-se) |
|
GEN |
onser(e) |
uwer(e) |
haer (-ere) |
|
DAT |
ons |
u |
hem/hen (-en) |
|
ACC |
ons |
u |
hem/hen (-en, -se) |
|
Er zijn een paar tamelijk oppervlakkige verschillen tussen (47) en (51). Dat in (51) ic voorkomt en in (47) ik is louter een kwestie van spelling. Dat de diftong ij uit het standaard Nederlands in het Middelnederlands wordt uitgesproken als een lange [i] kan verder heel wat verschillen tussen (47) en (51) verklaren.
Eigenlijk zijn er twee fundamentele verschillen met het standaard-Nederlands. Zoals opgemaakt kan worden uit (51) is bij deze pronomina de datief in nagenoeg alle gevallen gelijk aan de accusatief; daar zit dus geen fundamenteel verschil. Dat geldt wel voor de genitief, die behalve bij de vrouwelijke pronomina nog steeds onderscheidend is. Een tweede fundamenteel verschil geldt de tweede persoon: de pronomina du en ghi lijken niet fonologisch gerelateerd aan jij en jullie. Hier zijn dus twee nieuwe pronomina ingevoerd. Merk op dat we bij de werkwoordelijke flexie ook al constateerden dat er bij de tweede persoon een fundamenteel verschil tussen het moderne Nederlands en het Middelnederlands bestaat. Dat zal wel niet toevallig zijn; maar we laten het nu even aan de lezer over om hierover verder te speculeren.
Met de bijzonderheden rond de tweede persoon hangt samen dat voor de moderne lezer deze persoon nogal eens interpretatieve problemen lijkt te veroorzaken. Dat komt doordat ghi als objectsvorm u heeft, terwijl de objectsvorm van du di is. Als deze pronomina versmelten met een linkerwoord, kunnen vormen ontstaan als dattu, wildi enzovoort. Eerst moet dus worden vastgesteld of het betreffende pronomen een subject of een object is. Als dat gedaan is, is bekend of het gaat om ghi (subject; ‘gij’), u (object; ‘u’), du (subject; ‘jij’) of di (object; ‘jou’). De subjectsvorm ghi mag overigens in het modern Nederlands met ‘u’ worden weergegeven.
| |
| |
In deze paragraaf hebben we ons beperkt tot de persoonlijke voornaamwoorden ofwel de pronomina personalia. De reden is dat we daar ook in het moderne Nederlands nog naamvalsverschijnselen kunnen waarnemen. In de volgende paragraaf stappen we van de pronominale over op de niet-pronominale NP's.
| |
3.2. Paradigmata van volle NP's
De niet-pronominale NP's worden soms ook wel ‘volle NP's’ genoemd omdat ze, in tegenstelling tot de pronomina, uit meer woorden dan alleen maar een hoofd (of kern) kunnen of zelfs moeten bestaan. Zo valt in (52) te zien dat meisje tenminste voorafgegaan moet worden door een lidwoord, en daarnaast eventueel ook voorafgegaan kan worden door een adjectief.
(52) |
a. *Meisje houdt van taalkunde |
|
b. Het meisje houdt van taalkunde |
|
c. Het slimme meisje houdt van taalkunde |
Bedenk bovendien dat het lidwoord, het adjectief en de kern van de NP op elkaar zijn afgestemd. Is het zelfstandig naamwoord onzijdig dan is het bepaalde lidwoord het; is het lidwoord onbepaald en het zelfstandig naamwoord onzijdig, dan krijgt het adjectief geen -e uitgang:
(53) |
a. *de/het meisje |
|
b. een aardig/*aardige meisje |
Deze onderlinge afstemming van kern, adjectief en lidwoord zullen we straks ook zien bij de casuskenmerken. In de paradigmata van de volle NP's in het Middelnederlands nemen we daarom ook maar direct de lidwoorden en de adjectieven op.
Zoals al is opgemerkt, valt er in het moderne Nederlands qua naamvallen bij volle NP's niet zoveel te zien. Op z'n best kunnen we zeggen dat alle naamvallen er ‘toevallig’ hetzelfde uitzien. We belanden hier bij een behoorlijk ingrijpend verschil tussen het moderne en het oudere Nederlands. Kijk maar eens naar (54):
(54) |
ENKELVOUD |
|
|
mannelijk |
|
I (sterk) |
II (zwak) |
|
|
NOM die (de/d-/t-) |
goede |
worm |
cnape |
|
GEN dies (des/-s) |
goets |
worm(e)s |
cnapen |
|
DAT dien (den/-ten) |
goeden |
worm(e) |
cnape(n) |
|
ACC dien (den/-ten) |
goeden |
worm |
cnape |
|
vrouwelijk |
|
|
|
NOM die |
goede |
gift |
siele |
|
GEN dier (der/-ter) |
goeder(e) |
gift(e) |
siele(n) |
|
DAT dier (der/-ter) |
goeder(e) |
gift(e) |
siele(n) |
|
ACC die |
goede |
gift |
siele |
| |
| |
onzijdig |
|
|
|
NOM dat (t-/d-) |
goede |
broot |
beelde |
|
GEN dies (des/-s) |
goets |
bro(o)d(e)s |
beelden |
|
DAT dien (den/-ten) |
goeden |
bro(o)d(e) |
beelde(n) |
|
ACC dat (t-/d-) |
goede |
broot |
beelde |
|
MEERVOUD |
|
|
|
NOM die (de/d-/t-) |
goede |
worme |
cnapen |
|
GEN dier (der/-ter) |
goeder(e) |
worme |
cnapen |
|
DAT dien (den/-ten) |
goeden |
wormen |
cnapen |
|
ACC die (de/d-/t-) |
goede |
worme |
cnapen |
Het schema verdient wel wat nader commentaar. In de eerste plaats blijkt dat het Middelnederlands niet twee geslachten onderscheidt, zoals het moderne (standaard-) Nederlands, maar drie. In de loop van de geschiedenis zijn het zogenaamde mannelijk en vrouwelijk samengevoegd. Net zoals nu in het moderne Nederlands was er voor het meervoud maar één geslacht (hoewel we natuurlijk ook zouden kunnen beweren dat er drie geslachten zijn met dezelfde vormeigenschappen). In totaal kunnen we in het Middelnederlands dus vier groepen onderscheiden: mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud.
In de tweede plaats blijkt dat er twee groepen substantieven worden onderscheiden: een sterke en een zwakke groep. Het verschil is dat de sterke eindigt op een consonant, terwijl de zwakke eindigt op een schwa. Nu is inmiddels al enkele malen aan de orde geweest dat in het Middelnederlands een regel produktief was die de schwa op woordeinde kon deleren. Dat betekent dat het onderscheid tussen de twee groepen eigenlijk vooral een oudere situatie weerspiegelt die in het Middelnederlands al lang niet altijd meer opgaat.
Nu een paar opmerkingen over het casussysteem dat getoond wordt in (54). Het loont de moeite om dat systeem goed te bekijken en juist het systematische ervan tot zich door te laten dringen. Er zijn een aantal opvallende generalisaties.
In de eerste plaats valt het op dat de uitgangen van de lidwoorden overeenkomen met die van de adjectieven. Vanuit het perspectief van het casussysteem zijn dat kennelijk dezelfde soort dingen. Het valt ook op dat er van uitgangen op de hoofden zelf in het Middelnederlands nog maar weinig over is. Voor zover er nog wat is, kan ook hier geconstateerd worden dat die uitgang lijkt op die van de lidwoorden en adjectieven.
In de tweede plaats is opmerkelijk dat de vorm die we uiteindelijk in het moderne Nederlands hebben overgehouden overeenkomt met de nominatief.
In de derde plaats valt het op dat er eigenlijk in geen enkele groep vier verschillende vormen bestaan: het maximum is drie. Dat betekent dat er dus een overlap moet zijn en die overlap valt bij de verschillende groepen anders uit, maar gehoorzaamt wel aan bepaalde regels. Zo blijkt dat nominatief en accusatief in drie van de vier groepen hetzelfde zijn: alleen bij de categorie mannelijk is er een verschil. Berust de overeenkomst tussen nominatief en accusatief op toeval of verraadt deze een diepere samenhang? Geconstateerd kan worden dat de overeenkomst zich in andere talen ook regelmatig voordoet. Het lijkt er daarom op dat nominatief en accusatief een natuurlijk paar vormen dat eventueel bereid is één vorm te delen. De twee naamvallen die resteren,
| |
| |
verschillen in drie groepen van elkaar. Interessant is dat de vrouwelijke groep, die als enige twee vormen heeft, naast een overlap tussen nominatief en accusatief er ook eentje heeft tussen genitief en datief. Alweer geldt dat we dat in andere talen ook kunnen constateren. Dat suggereert dat naast de groep nominatief en accusatief ook genitief en datief een natuurlijk paar vormen.
Maar deze zojuist gesuggereerde paarindeling wordt tegengesproken door de mannelijke groep. Ook in deze groep zijn er maar drie vormen, maar hier is er nu juist overlapping tussen de datief en de accusatief. Men zou kunnen zeggen dat dit dan wel toeval zal zijn, maar het opvallende is dat we dit patroon (drie vormen met overlap tussen datief en accusatief) ook gevonden hebben bij de pronomina in (51). Voor het gemak zwijgen we maar over het geheim dat hierachter verborgen moet zitten.
Na deze opmerkingen kunnen we, enigszins simplificerend, het paradigma in (54) terugbrengen tot het volgende schema van uitgangen:
(55) |
|
mannelijk: |
vrouwelijk: |
onzijdig: |
meervoud: |
|
NOM |
- |
- |
- |
- |
|
GEN |
-s |
-r |
-s |
-r |
|
DAT |
-n |
-r |
-n |
-n |
|
ACC |
-n |
- |
- |
- |
Ditzelfde stramien is zichtbaar bij woordsoorten die we tot nu toe niet hebben besproken: het onbepaalde lidwoord, het bezittelijk voornaamwoord, het aanwijzend voornaamwoord, het vragend voornaamwoord, het betrekkelijk voornaamwoord, het onbepaald voornaamwoord en het telwoord.
Nu is de vraag aan de orde in welke syntactische situatie welke naamval wordt gebruikt. We hebben gezien dat naamvallen worden toegekend aan NP's en we moeten ons dus afvragen waar NP's voor kunnen komen en wat voor naamval ze in dat geval hebben. We gaan ervan uit dat de lezer de eerste vraag zelf wel al kan beantwoorden, maar voor de zekerheid helpen we hem nog even in (56) en de daarmee parallelle voorbeelden in (57):
(56) |
Waar staan NP's? |
|
a. NP's komen voor als zinsdelen in de woordgroep waar het werkwoord het hoofd is (de zin) |
|
b. NP's komen voor als constituenten in de woordgroep waar een nomen het hoofd is (een nominale constituent, ofwel NP) |
|
c. NP's komen voor als constituenten in de woordgroep waar een voorzetsel het hoofd is (een voorzetselconstituent, ofwel PP) |
|
d. NP's komen voor als constituenten in de woordgroep waar een adjectief het hoofd is (een adjectivische constituent, ofwel AP) |
|
(57) |
a. (Ik denk dat) [np zijn moeder] misschien [np die dag] toch [np jouw vader] alsnog [np een cadeau] [v geeft] |
|
b. (Hij ziet) [np [np Jans] [n boek]] |
|
c. (Hij staat) [pp [p in] [np de tuin]] |
|
d. (Hij is) [ap [np het gezeur] [a beu]] |
| |
| |
Naamvalstoekenning aan NP's blijkt afhankelijk te zijn van de aard van het hoofd van de woordgroep waar de NP in voorkomt. We zullen de situaties in (56) dan ook achtereenvolgens apart behandelen.
| |
3.3. Naamvalstoekenning in groepen met V als hoofd
We nemen zin (57a), hier herhaald als (58), als uitgangspunt:
(58) |
(Ik denk dat) [np zijn moeder] misschien [np die dag] toch [np jouw vader] alsnog [np een cadeau] [v geeft] |
We hebben in de vorige paragraaf gezien dat het Middelnederlands vier naamvallen kent; uit (58) kan worden opgemaakt dat NP's in een zin vier verschillende functies kunnen hebben. Het zal nu wellicht geen verbazing wekken dat die vier verschillende functies in het oudere Nederlands corresponderen met die vier naamvallen. Zo zou het subject zijn moeder in de nominatief staan, het direct object een cadeau in de accusatief, het indirect object jouw vader in de datief en de bijwoordelijke bepaling die dag in de genitief. Kortom, het patroon ziet er als volgt uit:
(59) Het algemeen patroon bij V
|
|
a. Subject in de nominatief |
|
b. Direct object in de accusatief |
|
c. Indirect object in de datief |
|
d. Bijwoordelijke bepaling in de genitief |
Er zijn bij dit patroon een aantal opmerkingen te maken. Niet in de laatste plaats omdat er wel een paar afwijkingen zijn van dit ongemarkeerde algemene patroon. We noemen alvast twee gemarkeerdheden in (60):
(60) Gemarkeerdheden bij V
|
|
b.' Direct object in de genitief |
|
d.' Bijwoordelijke bepaling in de datief of de accusatief |
We zullen in de bespreking de volgorde van (59) hanteren.
Allereerst (59a). Daarbij moet nadrukkelijk worden vermeld dat het gaat om subjecten in finiete zinnen. Straks zullen we zien dat subjecten van infiniete zinnen, voor zover lexicaal aanwezig, juist niet in de nominatief staan. In (61) wordt geïllustreerd dat het subject van een finiete zin in de nominatief staat.
(61) |
a. Die knape quam tote in die zele/gereden (FERG 586) |
|
b. Uut wat lande bestu (-u=du) geboren? (FERG 594) |
|
c. Dese ioffrouwe en was niet sonder/Der minnen (BEA 37-38) |
|
d. Die eghel (...) cramp al te samen, datmen niet sien en mochte dan doornen (CYR II, ca. 21) |
|
e. Ghi wart te borsten op die stede (FERG 662) |
Ook het naamwoordelijk deel van het gezegde kan in de nominatief staan zoals de zinnen (62) laten zien.
| |
| |
(62) |
a. Jan es sijn name (LUIK 10) |
|
b. eist een kerselsteen (‘is het een kersepit’) (CYRU 118) |
Het is niet zo vreemd dat ook dit naamwoordelijk deel een nominatief vertoont, omdat beide NP's door het werkwoord aan elkaar zijn gekoppeld. We zouden dus kunnen zeggen dat de naamval van het naamwoordelijk deel van het gezegde congrueert met de naamval van het subject en dat is nu eenmaal de nominatief. We hebben in schema (54) gezien dat ook adjectieven congrueren met de naamval toegekend aan een NP waar ze deel van uitmaken. Het is dan ook geen verrassing dat we de nominatief zien opduiken als een adjectivische constituent het naamwoordelijk gezegde vormt:
(63) |
a. die iageren waren blide (GYS 2, I, 377, 64) |
|
b. Plato die gelovet des,
Dat die ziele onstervelic es (...) (SPI I, 127) |
Het is nu ook geen verrassing dat het naamwoordelijk deel van het gezegde niet in de nominatief staat als het gezegde niet gelijkgeschakeld is aan het subject, maar eerder gebruikt wordt om bijv. een bezitsrelatie uit te drukken. In zo'n geval kan het naamwoordelijk deel in de genitief staan:
(64) |
a. Al dat sijns is (ST 106) |
|
b. Wies es dat kind dat daer leit (ST 106) |
Waarom nu juist de genitief hier op z'n plaats is, zal in de volgende paragraaf duidelijk worden.
Het opvallende is dat we de nominatief bij de andere hoofden, dat wil zeggen, bij N, P en A, zoals samengevat in (56), niet meer tegen zullen komen. Speciale restricties die gelden voor andere naamvallen, lijken voor de nominatief te ontbreken. Gevoegd bij het feit dat gezien de vorm de nominatief overblijft in het Nederlands als de andere naamvallen verdwijnen, wijst dit er op dat de nominatief de rol heeft van een vangnet: als er geen andere naamval tevoorschijn wil komen, dan kan altijd nog de nominatief gebruikt worden. Anders gezegd: het is de ongemarkeerde vorm. Vandaar ook dat we de nominatief aantreffen bij NP's die buiten het zinsverband staan, zoals in (65) bij de aangesproken persoon.
(65) |
a. Ende sprac: ‘Sidi in huus, Reynaert?’ (REIN 524) |
|
b. ‘Soete Tybeert, wat secht di? (...)’ (REIN 1122) |
Gaan we nu over naar (59b). De zinnen in (66) illustreren dat het direct object in de accusatief kan staan:
(66) |
a. Den inghel heeft hi gheset
Inden hemel, bouen al (DIDO 6-7) |
|
b. Ghedenckt het Godlyck ampt (VDVE par. 123 opm.) |
|
c. het waer quaet gedaen,
Wildine hier vore ons allen slaen (FERG 579-580) |
|
d. Den berrenden dorst, dien du nu dreechs, en bluschste (=bluschs du) niet, droncstu den Rijn (MNW II, 409) |
| |
| |
Er zijn ook NP's die in de accusatief staan en o.a. daardoor weliswaar trekken van een direct object vertonen, maar tegelijkertijd ook de rol van een subject hebben in een ingebedde infinitiefconstructie. In de bespreking van de nominatief kondigden we dit geval al aan. Men spreekt over de accusativus cum infinitivo (of a.c.i.)-constructie. Een modern Nederlands voorbeeld staat in (67). In (68) staan een paar Middelnederlandse voorbeelden.
(67) |
Ik zie hem nog niet dat stuk afmaken. |
|
(68) |
a. Die coninghinne hevet vernomen haren here den coninc comen (ST 136) |
|
b. Si vinden di te wesen een haven des vreden (ST 137) |
Men probeert de accusatiefcasus voor de subjecten van de ingebedde infinitieven in (68) wel te verklaren door te laten zien dat deze subjecten in de syntactische structuur ten opzichte van het werkwoord uit de matrixzin op een positie staan die vergelijkbaar is met een gewoon direct object. Er zou hier dus geen sprake zijn van een of andere onregelmatige accusatief. In hoofdstuk 5 zullen we verder ingaan op a.c.i.-constructies.
Er is één belangrijke afwijking van het patroon dat direct objecten de accusatief krijgen. Een werkwoord kan een speciale naamval selecteren voor zijn direct object. Die speciale naamval is dan de genitief. De directe objecten worden in dit geval wel genitiefobjecten genoemd. Voorbeelden staan in (69):
(69) |
a. Si moghen openbare haers goets ghebruken (ST 108) |
|
b. Doe de tyt was comen, dat Elisabet bliven (=bevallen) soude, so bleef se ens soens (MNW I, 1306) |
Eigenlijk hebben we in het moderne Nederlands een vergelijkbare constructie. Immers, ook een modern Nederlands werkwoord kan een speciale vorm selecteren voor een direct object. In dat geval neemt dat de gedaante aan van een voorzetselvoorwerp:
(70) |
a. Ik denk dat hij op zijn vader wacht |
|
b. Ik denk dat hij van eieren houdt |
|
c. Ik denk dat hij over zijn moeder droomt |
Het zal dus wel geen toeval zijn dat bij de vertaling van een genitiefobject vaak een voorzetselvoorwerp de juiste weergave is.
In aparte, gemarkeerde omstandigheden krijgt een direct object dus een genitief. Dat de nominatief hier dan niet gekozen wordt, klopt met wat we hierboven over de nominatief hebben beweerd: die is juist bij uitstek ongemarkeerd. Nu zou de vraag gesteld kunnen worden waarom de datief niet even makkelijk ook als een gemarkeerde casus voor het direct object gebruikt zou kunnen worden. Een reden zou kunnen zijn dat de datief in het patroon bij V al gebruikt wordt voor een ander object, nl. het indirect object. Weliswaar wordt de genitief volgens (59) ook gebruikt voor een NP die de functie heeft van een bijwoordelijke bepaling, maar die onderscheidt zich makkelijker van de beide objecten dan de beide objecten zich van elkaar onderscheiden.
We bespreken nu (59c). Het indirect object verschijnt in de datief. Middelnederlandse voorbeelden staan in (71):
(71) |
a. des mochte hi al Reynaerde dancken (REIN 876) |
| |
| |
|
b. Tote Toletten (‘Toledo’), in waren saken,
Was een clerc, een subdiaken,
Die van kinde diende met trouwen
Onsen Here ende onser Vrouwen (SPI I, 372) |
|
c. Die heeft hem die naen verbonden (RMM 1038) |
|
d. Ick wil den Edelman de bootschap garen doen (VDVE 78) |
Indirecte objecten zijn er in soorten en maten. Die in (71) kunnen meewerkend voorwerp worden genoemd. Ook de gecursiveerde NP's in de volgende zinnen worden wel als indirect object bestempeld.
(72) |
a. Den coninc stac men doghen uut (ST 126) |
|
b. Die buuc scuerde den keytif (ST 126) |
|
c. Neder hingen hem die oren (WAL 1369) |
Zulke datieven worden wel possessieve datief genoemd: de datief geeft (behalve de zinsdeelfunctie) de bezitter aan van datgene wat elders in de zin als subject of als object voorkomt. Zo is in (72a) het indirect object Den coninc (‘de koning’) de bezitter van datgene waarnaar de objects-NP doghen (‘de ogen’) verwijst.
Tot slot (59d). NP's in de functie van bijwoordelijke bepalingen vertonen de genitief. In (73) staan er een aantal:
(73) |
des eersts dages |
eens nachts |
|
wintertijts |
des woensdages |
|
eenre werven |
savonts |
|
elx jaers |
diesmaels |
Ook bijwoordelijke bepalingen zijn er in soorten en maten. Die in (73) zijn bijwoordelijke bepalingen van tijd. We stellen hier nog twee soorten bijwoordelijke bepalingen afzonderlijk aan de orde. In (74) drukt de genitief-NP een omstandigheid of gesteldheid uit:
(74) |
a. Doe hi al naect ghinc spelen baersbiens (‘met blote benen’) (MNW I, 519) |
|
b. Die pape stont al bloeter huut (REIN 1258) |
|
c. Als si gan drincken in ghelaghe ende si goedsmoets willen teren (MNW II, 2051) |
De volgende voorbeelden tenslotte, bevatten een bijwoordelijke bepaling die een beperking aangeeft.
(75) |
a. Honorius hilts hem an Gode ende dede gerne sine gebode (ST 112) |
|
b. Voert hildix mi van diere ure al ane die Heileghe Scrifture (ST 112) |
|
c. Hi was sijns lijfs een dorper man (ST 112) |
In de vertaling kunnen we gebruik maken van het bijzinnetje ‘wat betreft x’; bij voorbeeld voor (75a): ‘Horatius hield zich wat dit betreft aan God en volgde graag zijn geboden op’.
Net zoals bij het direct object treffen we een afwijking aan van het ongemarkeerde patroon uit (59), waar de genitief gekoppeld is aan de bijwoordelijke bepaling. Soms
| |
| |
wordt ook de datief gebruikt voor een bijwoordelijke bepaling. In (76) staan een aantal bepalingen van plaats en van tijd:
(76) |
witdonresdage (HOR 18) |
‘op witte donderdag’ |
|
allenthalven (ST 129) |
‘van alle kanten’ |
|
wide ende siden (ST 129) |
‘wijd en zijd’ |
|
Europen (ST 129) |
‘in Europa’ |
|
andren werven (ST 129) |
‘een andere keer’ |
|
den derden daghen (HOR 18) |
‘op de derde dag’ |
|
somwilen (ST 129) |
‘soms’ |
|
langen stonden (ST 129) |
‘lange tijd’ |
Soms ook wordt niet uitgeweken naar de datief, maar naar de accusatief. Het gaat dan vooral om bepalingen die een tijdsduur aangeven:
(77) |
a. Die strijt die swaer was enen corten tijt (ST 134) |
|
b. Si vochten ene lange pose (ST 133) |
Als het waar is dat de nominatief ongemarkeerd is, is het opnieuw de verwachting dat deze vorm niet wordt gekozen.
| |
3.4. Naamvalstoekenning in groepen met N als hoofd
We hebben nu gezien dat NP's kunnen voorkomen als zinsdelen in de constituent waarvan V het hoofd is en welke naamvallen ze in dat geval krijgen. Er is een opvallend verschil met de NP's die voorkomen bij een ander hoofd. Bij V kunnen vier NP's met verschillende functies worden onderscheiden. Bij de overige hoofden wordt steeds maar één functie onderscheiden. Er is daarom ook maar één (ongemarkeerde) naamval per hoofd. Omdat alle vier de naamvallen gebruikt worden voor de NP's bij V, kan het niet anders of we zullen in het vervolg dezelfde naamvallen tegenkomen.
Ook in NP's kunnen NP's voorkomen en de vraag is nu aan de orde welke naamval die NP's in NP's dan krijgen in het oudere Nederlands. Om te beginnen herhalen we hier het voorbeeld (57b) als (78):
(78) |
(Hij ziet) [np [np Jans] [n boek]] |
We moeten eerst opmerken dat de vetgedrukte NP in (78) in het moderne Nederlands een uitgang heeft: -s. Kennelijk heeft het moderne Nederlands ook hier nog een naamval. Als nog even een blik geworpen wordt op schema (55), lijkt het erop dat die -s wijst op een genitief. Overigens verschilt die genitief behoorlijk van wat in het oudere Nederlands verschijnt. Ook hier geldt weer de algemene observatie dat het gebruik van de flexie in het moderne Nederlands beperkter is. Eén zo'n opvallend verschil is dat deze genitief in het moderne Nederlands alleen in NP's voorkomt. Bij de opdrachten komen we hier nog op terug.
We kunnen het voorbeeld ook gebruiken om te laten zien hoe de genitief eventueel vervangen kan worden. In plaats van (78) kunnen we immers ook zeggen:
(79) |
(Hij ziet) [np het [n boek] [pp van Jan]] |
| |
| |
Een genitief kan met andere woorden vervangen worden door een voorzetselconstituent waarvan van het hoofd is. Die voorzetselconstituent moet wel aan de andere kant van het hoofd van N verschijnen: ongrammaticaal is (het) van Jan boek. Omgekeerd kunnen we nu zeggen dat deze van-PP's in het oudere Nederlands door een genitief zouden zijn uitgedrukt.
Het algemene patroon staat in (80); een set van Middelnederlandse voorbeelden staat in (81)-(82):
(80) Het algemene patroon bij N
|
|
Bijvoeglijke bepaling in de genitief |
|
(81) |
a. des sceepers scape (EX 73) |
|
b. Na die lants sede (ST par. 162) |
|
c. Int boecs beghin (ST par 162) |
|
(82) |
a. Den heeten loop der woeste Fransche muyters (VDVE 65) |
|
b. 't drayen des Fortuyns (VDVE 65) |
|
c. Derste der werelt (ST 102) |
In (81) gaan de genitieven vooraf aan het hoofd van de NP, terwijl die in (82) er op volgen.
In (83) staat een groep van genitieven die doorgaans niet met een van-PP vertaald worden: ze drukken een relatie uit tussen deel en geheel. We vinden deze genitieven bij woorden die een hoeveelheid aangeven.
(83) |
a. Enter inglen een groot deel (=hoeveelheid) (ENG 131) |
|
b. Een groot hoop viers (ENG 131) |
|
c. een mudde tarwen (ST par. 160) |
|
d. een vat biers (ST par. 160) |
Op grond van semantische kenmerken worden de genitieven onderverdeeld in een flink aantal groepen. Zo wordt de genitief in (83) wel partitieve genitief genoemd. Wij laten deze semantische indeling verder voor wat zij is.
Waarom zou bij N de genitief voorkomen en niet de datief of de accusatief? Wat in ieder geval opvalt, is dat de genitief in NP's in het moderne Nederlands een parallel vindt in een PP en dat ook de genitiefobjecten die we in de vorige paragraaf tegenkwamen, in het moderne Nederlands meestal corresponderen met een PP. Denk ook weer even aan de genitief die soms voorkomt in naamwoordelijke gezegdes (vgl. (64)). Ook die wordt door een PP weergegeven in het moderne Nederlands. Misschien zijn de genitief-naamval en de PP in de systematiek van taal wel vergelijkbare grootheden.
| |
3.5. Naamvalstoekenning in groepen met P als hoofd
Ons uitgangspunt is zin (57c), hier herhaald als (84):
(84) |
(Hij staat) [pp [p in] [np de tuin]] |
| |
| |
Wat voor casus krijgt de NP die in het oudere Nederlands in een voorzetselconstituent staat? Op basis van het voorafgaande kunnen we er met enige waarschijnlijkheid al twee van de vier uitsluiten. In de eerste plaats de nominatief omdat die nu juist op de ongemarkeerde situatie duidt. Als het waar is dat de genitief een soort PP aanduidt, dan ligt het ook niet voor de hand dat die verschijnt: in het moderne Nederlands verschijnt er na een voorzetsel een NP en niet een PP. Blijven dus over datief en accusatief, en die komen inderdaad alletwee voor. Er is daarbij wel een taakverdeling:
(85) Het algemene patroon bij P
|
|
a. Statische toestand: datief |
|
b. Dynamische toestand: accusatief |
Wordt er een tijd of plaats aangeduid (‘iets bevindt zich in de tuin’, ‘iets ligt op de tafel’) dan staat de NP in deze PP in de datief; wordt er daarentegen een richting aangeduid (‘iemand loopt naar Utrecht’) dan wordt er een accusatief gebruikt. Zie de volgende Middelnederlandse voorbeelden:
(86) |
a. Bruun die lach in der ryvieren (REIN 850) |
|
b. So quam Brune in die riviere (REIN 843) |
Het patroon wordt echter doorbroken door voorzetsels die uitsluitend met ofwel de datief ofwel de accusatief samengaan. Dit doet denken aan de genitiefobjecten, waar ook voor aparte werkwoorden gestipuleerd moet worden dat ze een genitief regeren. Bij de voorzetsels lijkt te gelden dat bi, met, te, ute en van de datief regeren, terwijl onder, an (in de betekenis van ‘zonder’) en over voor de accusatief kiezen. In (87) staan een paar voorbeelden:
(87) |
a. Allen kerstenen menschen ... gruetic metter gratiën van onsen Here (MNW IV, 1504) |
|
b. God die over die werelt gebiet (MNW V, 2063) |
| |
3.6. Naamvalstoekenning in groepen met A als hoofd
Kijken we tot slot naar NP's die afhankelijk zijn van A. Uitgangspunt is (57d), hier herhaald als (88):
(88) |
(Hij is) [ap [np het gezeur] [a beu]] |
Traditioneel wordt zo'n NP wel geanalyseerd als het object van het naamwoordelijk gezegde en spreekt men over ‘oorzakelijk voorwerp’. Nog een paar modern Nederlandse voorbeelden staan in (89):
(89) |
a. Hij is het spoor bijster |
|
b. Wij zijn het geleuter zat |
|
c. Hij is het Frans machtig |
In het moderne Nederlands doen deze constructies vaak enigszins idiomatisch aan.
Meestal wordt voor deze NP's in het oudere Nederlands de genitief gebruikt:
| |
| |
(90) |
Het algemene patroon bij A |
Het complement staat in de genitief
Een aantal voorbeelden staan in (91):
(91) |
a. Nochtan was hi onweger (‘onverschillig’) sijns lijfs (ST par. 174) |
|
b. Siere slaghe was hi milde (ST par. 174) |
|
c. Hi was sere vrec (‘gierig’) sijns gelts (ST par. 174) |
|
d. Herodes des harde toornich was, (...) dat Godes sone gheboren was, hi en conde des niet gheliden (MNW VIII, 589) |
Waarom is het patroon in (90) zoals het is? De nominatief kunnen we om inmiddels bekende redenen wegstrepen. Maar waarom wordt de genitief en niet de datief of de accusatief gekozen? De situatie doet denken aan wat we hierboven in paragraaf 3.4 bij N als naamvaltoekenner hebben gezien: ook daar werd voor NP's de genitief gebruikt. Zo bezien vormen N en A een paar.
Het lijkt erop dat A net zoals N eigenlijk in het moderne Nederlands geen NP's als complement kan hebben. Dat verklaart het wat idiomatische karakter van (89). We hebben bij N gezien dat in zo'n geval het moderne Nederlands zijn toevlucht neemt tot PP's. En inderdaad is dat ook te zien bij A's:
(92) |
a. beu van het gezeur |
|
b. zat van het geleuter |
|
c. trots op zijn dochter |
|
d. gek van verdriet |
We zagen al eerder dat de genitief in de taalsystematiek wel een met PP vergelijkbare grootheid lijkt. Dat brengt ons misschien dichter bij een antwoord op de vraag waarom naast N ook A een genitief regeert in het oudere Nederlands.
|
|