derlands] geen gewetenskwestie [maken]’. Niemand zal er dan ook een punt van maken als een Middelnederlandse tekst ‘op z'n modern Nederlands’ voorgelezen wordt. Hoogstens volgt het commentaar dat de ij in woorden als bijt en lijf niet moet worden uitgesproken als ei, maar als ie. Toch is het interessant om te lezen hoe Van Haeringen redeneert om erachter te komen hoe het Middelnederlands geklonken kan hebben. Hij weet een aantal duidelijke richtlijnen te geven voor de uitspraak, al zullen we waarschijnlijk nooit precies weten hoe dicht we daarmee de oorspronkelijke klankvorm benaderen. Er zijn te veel voetangels en klemmen om op dit moment volledige zekerheid over de uitspraak van het Middelnederlands te kunnen verschaffen.
Gewend als we zijn aan onze ‘modern Nederlandse’ uitspraak van het Middelnederlands, kan het opvolgen van Van Haeringens aanwijzingen in het begin een beetje lijken op het beklimmen van een ladder, waarbij voor elke sport wordt overwogen welk been we moeten optillen. In deze paragraaf geven we de voornaamste richtlijnen van Van Haeringen weer, te beginnen met de medeklinkers.
De sch in een modern Nederlands woord als schoen werd in het Middelnederlands op twee manieren gespeld: als sc en sch. In beide gevallen kunnen we sk of sch laten klinken. We moeten dan wel consequent een van de twee aanhouden. Voorbeelden zijn scoone en schiere, maar ook tusscen, valschen en visch.
De ng(h) in woorden als lange, vangen en sanghe werd uitgesproken als de ng in het Engelse finger, dus met een stemhebbende explosief ([g]). Dat lijkt althans heel aannemelijk gezien de spelling van woorden als lanc, vanc en sanc, die allemaal een [k] op het woordeinde hebben, de stemloze tegenhanger van de [g].
Aangenomen wordt dat in het vroege Middelnederlands de dd in padde en wedde langer klonk dan de d in pade en goede, een verschil dat we nu niet meer kennen.
Over de Middelnederlandse klinkers valt wat meer te zeggen. De oe in woorden als goede, bloeme en droefheit werd lang uitgesproken, zoals de modern Nederlandse oe van boer, ploert en dergelijke. De oe en de o(o) kunnen zowel staan voor een lange oe als voor een oo-achtige klank. Het beste kan hier het moderne Nederlands te hulp geroepen worden: lees een oo in groet, ‘groot’ en een lange oe in groten, ‘groeten’.
Ook de uu werd lang uitgesproken (zoals de uu van het modern Nederlandse huur): huus, huse, mure, gebruken.
Denk verder om het onderscheid tussen de ie-klanken in niet en wijf. De ie moet lang uitgesproken worden, zoals in het modern Nederlandse bier. De ij was in het Middelnederlands misschien al licht diftongisch: ië, maar dan met een minder nadrukkelijke schwa dan in België. De Middelnederlandse ij behoort niet uitgesproken te worden als ei.
Tenslotte nog iets over de uitspraak van de klinker in enkele ‘losse’ woordjes. Aangenomen mag worden dat het lidwoord een (eene, eere, eenen) nog met een volle vocaal werd uitgesproken (zoals de ee van het modern Nederlandse been). Dat geldt misschien ook voor de klinker in het bijwoord des, ‘dus’. De vocaal van des (als tweede naamval van het aanwijzend voornaamwoord) was vermoedelijk ook vol (zoals de e van het modern Nederlandse pet). Voor de volgende Middelnederlandse vormen gaan we er echter van uit dat ze een schwa hadden: de verbogen vormen van het bepaalde lidwoord, des, der, den, het onbepaald voornaamwoord men en het negatiepartikel en/ne.