Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdGuillaume d'Orange(Willem van Oringen) is de centrale persoon van vierentwintig chansons de geste die samen de ‘Cycle de Guillaume d'Orange’ vormen. De meeste ervan zijn tijdens de 13e eeuw geschreven. Aan het eind van de 13e en het begin van de 14e eeuw zijn deze chansons door kopiisten samengevoegd in enorme cyclische manu- | |
[pagina 156]
| |
scripten. Dit gebeurde volgens een genealogisch-biografisch principe, dat wil zeggen dat alle chansons die betrekking hebben op familieleden van Guillaume, hierin in chronologische volgorde zijn ondergebracht. Enige late chansons zijn nooit in de verzamelmanuscripten opgenomen en ook het oudste chanson, het Chanson de Guillaume (11e eeuw), is buiten de cyclische overlevering gebleven. De vierentwintig chansons van de ‘Cycle de Guillaume d'Orange’ worden verdeeld in drie groepen: 1. de groep chansons rond Garin de Monglane, de overgrootvader van Guillaume (vroeger stond de ‘Cycle de Guillaume d'Orange’ bekend onder de naam ‘Geste de Garin de Monglane’); 2. de groep chansons rond Aymeri de Narbonne, Guillaumes vader, waaronder »Girart de Vienne, Les Narbonnais en La Mort Aymeri de Narbonne; 3. de groep chansons rond Guillaume d'Orange, waaronder Enfances Guillaume, Couronnement de Louis, Charroi de Nîmes, Chanson de Guillaume, Aliscans, Moniage Guillaume, Enfances Vivien en Chevalerie Vivien (= Covenant Vivien). Het Chanson de Guillaume (de inhoud komt overeen met delen uit de Chevalerie Vivien en Aliscans) gaat over de grote veldslag bij Archamp tussen de Saraceense troepen van koning Deramed en de Franken onder leiding van Tiébaut de Bourges, zijn neef Esturmi en Vivien, de neef van Guillaume. Tiébaut en Esturmi willen de strijd aangaan zonder de hulp van Guillaume (hier Guillaume-met-de-korte-neus genoemd): ze zijn bang dat deze de eer van de overwinning zal opeisen. Bij het zien van de geweldige overmacht van de Saracenen, die met twintigduizend schepen zijn geland, slaan Tiébaut en Esturmi echter met hun leger laf op de vlucht, zodat Vivien alleen achterblijft aan het hoofd van een sterk uitgedund Frankisch leger. Zijn neef Girart, die Tiébaut de wapens afgenomen heeft, voegt zich bij hem. De verliezen zijn groot: slechts twintig man blijven er over tegenover vijfhonderdduizend Saracenen. Vivien hoopt dat Guillaume (hier Guillaume Fierebrace genoemd) hem en zijn makkers te hulp komt. Hij stuurt Girart naar Guillaume om hulp te vragen. Terwijl Girart onderweg is, vecht Vivien tegen de Saracenen. Zij doorboren hem met hun speren, zodat zijn darmen naar buiten puilen. Vivien vecht echter dapper door, totdat zijn hoofd geraakt wordt en zijn hersenen naar buiten komen, zodat hij sterft. Guillaume bevindt zich in Barcelona. Hij aarzelt om aan Girarts smeekbede gehoor te geven, want hij is nog maar net thuis van een veldslag bij Bordeaux. Zijn vrouw Guibourc overtuigt hem ervan dat hij naar Archamp moet gaan. Hij formeert een leger en gaat op weg, vergezeld van Girart en een neef van Guibourc, Guischart, een bekeerde Saraceen. De heidenen doden Girart en verwonden Guischart, die sterft na het christelijk geloof verloochend te hebben. Guillaume blijft alleen over. Hij neemt het lichaam van Guischart voor zich op het zadel en keert terug naar Barcelona, waar Guibourc alweer een nieuw leger heeft gevormd. Guibourc komt haar ontdane en uitgeputte echtgenoot buiten de stad tegemoet. Bij terugkeer in de stad vertelt Guibourc haar ridders - om hen niet te ontmoedigen - dat haar echtgenoot de Saracenen heeft verslagen en dat zij zich gereed moeten maken om naar het slagveld te gaan om de buit te verzamelen. Ze stelt hun een flinke beloning in het vooruitzicht in de vorm van land en mooie, jonge meisjes. De volgende dag vertrekt Guillaume met zijn troepen. Gui, een broer van Vivien, vergezelt hem. De strijd duurt twee dagen; alleen Guillaume en Gui blijven uitgeput en uitgehongerd over en Guillaume staat op het punt om te bezwijken. Gui krijgt echter weer moed en redt hem. Guillaume heeft de slag gewonnen. Bij een beekje ontdekken Guillaume en Gui Vivien, die nog even tot bewustzijn komt en een christelijke dood sterft in de armen van zijn oom. Dan vallen de Saracenen opnieuw aan, nemen Gui gevangen en achtervolgen Guillaume, die het lichaam van Vivien meeneemt naar Orange. | |
[pagina 157]
| |
Bij de poorten van Orange wil Guibourc niet geloven dat Guillaume haar man is; ze denkt dat hij een Saraceen is. Om zijn identiteit vast te kunnen stellen, eist zij dat hij zijn zevenduizend achtervolgers verslaat, hun gevangenen bevrijdt en dat hij haar zijn neus met het litteken (vandaar zijn bijnaam) toont. Zo komt Guillaume Orange binnen, waar hij samen met zijn vrouw huilt om zijn nederlaag en het verlies van zijn neven. De volgende dag vertrekt Guillaume naar Laon om aan koning »Lodewijk hulp te vragen, terwijl Guibourc zich belast met de verdediging van de stad. In Laon wordt hij slecht ontvangen: Lodewijk wil hem eerst geen hulp geven, maar zwicht tenslotte voor de dreigementen van Guillaume en diens verwanten. Men verzamelt een leger van twintigduizend man. In het leger bevindt zich ook de enorm sterke reus Rainouart, een koksjongen, die als wapen een enorme knuppel hanteert. De andere koksmaten voeren hem vaak dronken en treiteren hem. De volgende dag gaat het grote leger op weg naar Archamp. Rainouart speelt een hoofdrol: hij vernielt de schepen van de Saracenen, bevrijdt de gevangenen en geheel alleen doodt hij meer dan drieduizend heidenen. De christenen winnen de slag en keren terug naar Orange. Men viert feest en Guillaume beloont zijn ridders. Rainouart, die men aanvankelijk had vergeten, wordt overladen met geschenken en krijgt Ermintrude als vrouw. Hij blijkt de broer van Guibourc te zijn; als kind is hij geroofd en als slaaf naar Parijs verkocht, waar hij zeven jaar als koksjongen heeft gewerkt.
Het Chanson de Guillaume is in slechts één manuscript overgeleverd. Dit manuscript dateert van ca. 1225, terwijl het chanson zelf uit ca. 1150 stamt. De auteur ervan is onbekend; misschien is hij afkomstig uit Normandië. De hoofdfiguur van de ‘Cycle de Guillaume d'Orange’ is een epische held die men is gaan identificeren met een historische figuur, de heilige Guillaume de Toulouse, graaf van Aquitanië. Deze Guillaume de Toulouse werd in 752 geboren als zoon van graaf Theodoric van Autun en Aude, de dochter van Karel Martel. Guillaume was dus een kleinzoon van Karel Martel en een neef van »Karel de Grote. Omstreeks 790 werd hij als graaf van Toulouse aangesteld. Hij speelde een belangrijke rol: hij moest de Frankische grenzen tegen invallen uit het Saraceense Spanje verdedigen en de dertienjarige Lodewijk met raad en daad bijstaan. Toen de emir Hixem i het zuiden van Frankrijk binnenviel, kwam het bij de rivier de Orbieu tot een treffen. Nadat een deel van zijn troepen op de vlucht was geslagen, moest Guillaume de strijd opgeven. De invallers hadden echter zulke grote verliezen geleden, dat ze hun krijgstocht afbraken en met hun buit naar Spanje terugkeerden. Ter verdediging tegen de Saraceense invallen stichtten de Franken in 795 de Spaanse Mark. Van hieruit ondernamen zij vaak veldtochten in de grensgebieden. Bijvoorbeeld bij de veldtocht in Noord-Spanje (801-803: verovering van Barcelona en Córdoba) speelden Guillaume en zijn familie een belangrijke rol. Na de dood van zijn vrouw kwam Guillaume in 804 in contact met de monnik Benoît (de Westgoot Witiza), de stichter van de benedictijner abdij van Aniane. Onder diens invloed trok Guillaume zich uit de wereld terug en werd hij monnik in Aniane. Enige tijd later stichtte hij zelf een abdij in Gellone, die al spoedig naar hem Saint-Guilhem-le-Désert werd genoemd. Op 28 mei 812 stierf hij. In 1066 werd hij heilig verklaard; zijn feestdag was 28 mei. Zijn leven is door de monniken van Gellone bechreven in de Vita Sancti Wilhelmi. Na Guillaumes dood raakten fictie en realiteit met elkaar verstrikt: men identificeerde de Noordfranse epische held Guillaume d'Orange (de vechtersbaas uit de chansons de geste in wie de heldendaden van zestien verschillende Guillaumes geconcentreerd zijn) met de heilige Guillaume de Toulouse (de historische figuur), die meedeed aan de verovering | |
[pagina 158]
| |
van Catalonië en wiens leven beschreven werd in de genoemde Vita. De oudste drie chansons waarin de aldus samengestelde epische held voorkomt, werden in een verzamelmanuscript samengevoegd met chansons die over andere helden gingen die tegen de Saracenen hadden gestreden: Beuve de Barbastre, Hernaut de Gerone en Garin d'Anseüne. Deze oorlogshelden van andere oudere liederen vormde men om tot zijn familieleden. Een van de vier grootste pelgrimswegen naar Santiago de Compostela was de Via Aegidiana of Via Tolosana. Vanuit Parijs (bij de kerk van Saint-Jacques-du-Haut-Pas bij de huidige rue de la Tombe Issoire, waar de graftombe van Ysoré uit de Moniage Guillaume lag, is in de catacomben nog de inscriptie ‘Tombe Issoire’ op de muur te zien), bereikten de pelgrims de kerk van Brioude, waar het schild van Guillaume en de knots van Rainouart werden bewaard. Vervolgens ging de route over Clermont-Ferrand en Le Puy en leidde de Via Regordane naar Nîmes en Saint-Gilles; hiervandaan kon men via een omweg naar Arles het slagveld van Aliscamps (= Archamp; de Romeinse sarcofagen hield men voor de graftomben van de gesneuvelde helden) en het graf van Guillaume in Gellone bezoeken. Tenslotte voerde de weg naar Narbonne en omgeving en Martres-Tolosane, waar de pelgrims bij het graf van Vivien, Guillaume's neef, terechtkwamen. De belangrijkste heiligdommen langs de route waren de kloosters van Aniane, waar Guillaume monnik werd, en Gellone (= Saint-Guilhem-le-Désert), dat door Guillaume werd gesticht en waar hij in 812 stierf. De jongleurs haalden hier hun verhaalstof vandaan. In de Chronique d'Aniane vonden ze Guillaume's strijd tegen de Saracenen (793), de slag bij Barcelona (801) en de naam van een der echtgenotes van Guillaume, namelijk Guibourc (Witburgis). Er was een zekere wisselwerking tussen de kloosters en het ontstaan van de chansons over Guillaume. Enerzijds vonden de jongleurs de verhaalstof voor de Moniage Guillaume in de kloosters van Aniane en Gellone, anderzijds was voor de gehele verhaalstof rond Guillaume de beïnvloeding net andersom: de monniken gebruikten op een gunstig moment en onder invloed van de kruistochten de verhalen van de dappere vechtersbaas Guillaume voor hun eigen heilige Guillaume om de pelgrims naar hun kloosters te lokkken. Waarschijnlijk bestonden naast elkaar een geestelijke en een ridderlijke verhaaltraditie, die later samengesmolten zijn. In de Moniage Guillaume gaat Guillaume, ‘le marchis au cort nés’, naar Aniane om daar monnik te worden. In de kerk van Saint Julien te Brioude laat hij zijn schild op het altaar achter. In het klooster leidt hij een vroom leven, maar hij is vaak dronken en terroriseert de monniken. Op hun beurt houden zij hem voor de gek. De abt en de monniken beramen een sluw plan om zich van hem te ontdoen: ze zullen hem voor inkopen naar de kust sturen in de hoop dat hij onderweg door struikrovers wordt gedood. Guillaume moet beloven zich niet te verdedigen, behalve als ze zijn onderbroek af willen nemen. Hij doorziet de list en laat een kostbare gordel voor zijn onderbroek maken. Op de terugweg lokt hij rovers naar zich toe en zodra de hoofdman de gordel van zijn onderbroek wil losmaken, slaat Guillaume hem dood. De monniken zien hem terugkomen en worden bang. Terecht, want ze krijgen van Guillaume een flink pak slaag. Ze smeken om genade en verzoenen zich met hem. Een engel zegt dat hij kluizenaar moet worden in het woeste gebied bij Montpellier. De monniken zien hem met veel genoegen vertrekken. Guillaume bouwt een kluis en een kapel. Ondertussen heeft de Saraceense koning Synagon zijn verblijfplaats ontdekt. De grote oorlogen zijn voorbij en op Guillaume na zijn de oude vijanden dood. Synagon weet Guillaume gevangen te laten nemen. Hij wordt naar Palerne in Spanje gebracht. Na zeven jaar ontdekt Landri li Timonier, een neef van Guillaume, bij toeval dat hij bij Synagon gevangen zit. | |
[pagina 159]
| |
Hij verzamelt een groot leger om Guillaume te bevrijden. Er ontstaat een verschrikkelijke strijd. Synagon wordt gedood en de Saracenen slaan op de vlucht. Landri krijgt Palerne als leen en Guillaume gaat weer terug naar zijn kluis. Als koning Lodewijk in Parijs belegerd wordt door een heiden, koning Ysoré de Coninbre, wordt Guillaume te hulp geroepen. In een tweegevecht doodt hij Ysoré. Dan keert hij weer terug naar zijn kluis in de
Kapiteel, ca. 1200, uit de abdij van Saint-Guilhem-le-Désert, thans te New York, The Cloisters (Metropolitan Museum). Aanvankelijk meende men dat het om Daniël in de leeuwenkuil ging, maar momenteel neemt men aan dat het Guillaume d'Orange voorstelt met de leeuw die ook in zijn wapen voorkomt.
woestijn. Nadat hij deze heeft herbouwd, begint hij met de bouw van een brug over de woeste bergstroom in de omgeving van zijn kluis. Maar elke nacht vernielt de duivel wat Guillaume overdag heeft opgebouwd. Guillaume weet de duivel te betrappen en gooit hem in de afgrond, waaruit vanaf die tijd een gedruis te horen is. Veel pelgrims die daar langs komen, horen het. Guillaume voltooit de brug en korte tijd later sterft hij. De episode van het gevecht met de rovers | |
[pagina 160]
| |
en de episode bij Synagon zijn de enige fragmenten die van de Middelnederlandse Willem van Oringen, een bewerking van de Moniage Guillaume door Clays Verbrechten (= Nicolaas Persijn?) uit Haarlem, bewaard zijn gebleven. Zijn bewerking wordt genoemd door Jacob van Maerlant (Spiegel historiael) en Jan van Boendale (Brabantse yeesten). De populariteit van Guillaume blijkt uit een drietal bewerkingen van het Chanson de Guillaume: de Willehalm van Wolfram van Eschenbach uit het begin van de 13e eeuw (14.000 versregels, overgeleverd in dertien manuscripten en 53 fragmenten); een prozaroman Guillaume d'Orange (15e eeuw), die in twee manuscripten overgeleverd is, en een Italiaanse bewerking van Andrea da Barberino, I Nerbonesi, uit het begin van de 15e eeuw. Ook Dante was bekend met de verhaalstof over Guillaume d'Orange (Divina Comedia, Paradiso, Canto xviii). Eind 13e eeuw schreef Ulrich von dem Türlin een voorgeschiedenis van de Willehalm en Ulrich van Türheim schreef een slot op de Willehalm onder de titel Der starke Rennewart van ongeveer 36.000 versregels. Deze drie boeken werden later in een Duitse prozaroman samengevat. In het Middelnederlands zijn naast een fragment van Willem van Oringen fragmenten van Garijn van Montglavie, Gheraert van Viane en Fierabras bewaard gebleven. De Geste de Monglane (= Galien le Restoré) werd tot een prozaroman bewerkt die we uit twee manuscripten kennen. In 1500 verscheen de incunabel L'histoire du vaillant et preux chevalier Galien Rethoré; hiervan zijn ten minste tien drukken uit de 16e en 17e eeuw bekend. Ook in de Nederlanden moet volgens censuurlijsten uit de 17e eeuw een volksboek bestaan hebben, dat helaas verloren is gegaan: De historie van den vromen Galien Rhetore, gedrukt bij Paulus Stroobant te Antwerpen. Deze Nederlandse prozaroman ging misschien terug op de Franse. In Saint-Guilhem-le-Désert staat nog steeds een klooster op de plaats van de kluis van Guillaume. Duizenden pelgrims op weg naar Santiago de Compostela bezochten het vanwege de grote bekendheid van Guillaume (daartoe aangespoord door een Guide du Pèlerin uit de 12e eeuw) om hier een stukje van het H. Kruis te vereren dat Karel de Grote aan Guillaume geschonken had. In het koor staan twee prachtige marmeren sarcofagen. In de eerste (7e eeuw) ligt het gebeente van twee zusters van Guillaume (Alane en Bertrane); in de tweede sarcofaag (ca. 1140) ligt het gebeente van Guillaume, dat in 1138 uit de crypte naar het koor werd overgebracht (de arm van Guillaume zou als reliek in de Saint-Sernin te Toulouse bewaard worden). De meeste sculpturen van dit klooster zijn overgebracht naar ‘The Cloisters’ (Metropolitan Museum of Art) te New York; een ervan stelt waarschijnlijk Guillaume voor. Over de rivier de Hérault ligt een oude brug, ca. 1025 voor de pelgrims gebouwd door de monniken van Aniane en Saint-Guilhem-le-Désert. Deze ‘Pont du Diable’ herinnert aan de brug in de Moniage Guillaume die tijdens de bouw elke nacht weer werd verwoest door een duivel tot Guillaume hem versloeg. In een 17e-eeuwse kroniek van de abten van het klooster in Saint-Guilhem-le-Désert, Chronologica abbatum Sancti Guillelmi de Desertis (1700) door Jean Magnan, is sprake van het heraldische wapenschild van Guillaume waarop een leeuw was afgebeeld. Voordien was het schild van Guillaume te zien op het altaar van de Saint-Julien te Brioude. Ook in de Couronnement de Louis is sprake van Guillaumes schild met de leeuw erop. In Montpellier wordt een 15e-eeuws zegelstempel bewaard met de afbeelding van Guillaume d'Orange als ruiter met jachthoorn en schild. Een nog ouder zegel toont op de ene kant de monnik; op de andere kant staat Guillaume te paard, in de hand een lans met vaantje en zijn jachthoorn op de rug. Deze jachthoorn hoort niet bij een strijdende ridder, maar moet volgens A. Colby Hall een heraldisch attribuut zijn, zoals dat bij de prinsen van Orange voorkomt. De hoorn doet denken aan de bijnaam van Guillaume: al corb | |
[pagina 161]
| |
nes (met de korte neus). Dit zou dan moeten worden: al cor nier (met de zwarte jachthoorn). De bijnaam wordt ook op een andere wijze geïnterpreteerd: in het Chanson de Guillaume moet Guillaume zich aan Guibourc kenbaar maken door haar zijn neus te tonen. Guillaume staat immers bekend om zijn korte neus nadat het puntje ervan door de reus Corsolt in de Couronnement de Louis is afgeslagen (Guillaume al cort nes). In plaats hiervan komt ook wel Guillaume met de kromme neus of haakneus voor (courb nes). Beide bijnamen komen in het Chanson de Guillaume voor. Op een 13e-eeuws fresco in de Tour Ferrande te Pernes-les-Fontaines ten zuiden van Carpentras is de strijd te zien tussen Guillaume en de reus Ysoré onder de muren van Parijs (uit de Moniage Guillaume). Ook hier is het schild met de leeuw afgebeeld. Op een aantal wandtapijten uit de 14e of 15e en uit de 16e eeuw is eveneens het leven van Guillaume d'Orange afgebeeld. In een Nederlands heraldisch boekwerk uit 1911 treffen we tenslotte twee afbeeldingen van Guillaume d'Orange aan. Dit is niet toevallig, want al in de 19e eeuw probeerde men een verband te leggen tussen Guillaume d'Orange en het Nederlandse vorstenhuis, waarvan de grondlegger, Willem de Zwijger, het prinsdom Orange had geërfd. th. broers edities: Kalff 1886; Dunn 1903; Baist 1904-05; Cloetta 1906-11; Rechnitz 1909; Suchier 1911; Tyler 1919; MacMillan 1949-50; Iseley 1961; Wathelet-Willem 1975; Suard 1991. |
|