Natuurlyke historie van Holland. Deel 7
(1808)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
Vierde afdeeling.
| |||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Alvorens echter hier toe te komen, moeten wij vooraf aanmerken, dat de verlossing van eene Koe, langer tijd dan gewoonlijk vereischende, zeer wel een trage, en de zoodanige, waarin eene Koe niet anders Ga naar margenoot+dan door de handen, het zij met of zonder instrumenten, te gebruiken, kan verlost worden, met regt eene moeijelijke, en heeft de Koe daarbij veel te lijden, eene zware verlossing kan genaamd worden; als mede dat de moeijelijke en zware, zoo wel als de trage verlossingen, veroorzaakt worden door die bijzondere omstandigheid, wanneer de juiste evenredigheid tusschen de geboortedeelen der Koe en de deelen van het Kalf, zoo in rigting als afmeting, geen plaats heeft, of dat het Kalf niet natuurlijk ligt; dat is: dat de deelen van het Kalf, al is deszelfs ligging natuurlijk, te groot zijn, in vergelijking en evenredigheid der wijdte van het bekken en de andere geboortedeelen der Koe, of dat de ligging van het Kalf, ter verlossing, zoodanig is, dat dezelve zeer aanmerkelijk van de natuurlijke ligging verschilt; als mede door eene krachteloosheid van de Koe, of eene neiging van derzelver ligchaam en baarmoeder tot kramp. Ga naar margenoot+Wanneer men alle de voorteekenen der aanstaande verlossing van eene Koe gewaar wordt, en dezelve echter langer dan gewoonlijk vertraagt, zoo moet men de oorzaak der vertraging, zoo dra mogelijk, trachten te ontdekken, het welk niet beter dan door het betasten of onderslaan, of (volgens | |||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de spreekwijs der Landlieden) het beslaan der Koe geschieden kan, en welk betasten, onderslaan of beslaan gefchiedt door eene warme hand, met olij besmeerd, voorzigtig in de geboortedeelen der Koe in te brengen en daarmede te trachten gewaar te worden, in welke omstandigheid zich de mond der baatmoeder bevindt; indien dezelve reeds zoo ver geopend is, dat de vliezen of waterblaas reeds uit dezelve zijn naar voren geperst of uitgedreven, moet men door het gevoel trachten te ontdekken welke deelen van het Kalf voorliggen of zich ter geboorte aanbieden, als mede derzelver strekking en evenredigheid tot het bekken der Koe, en vooral moet men dit onderslaan of beslaan der Koe, nog nader in het werk stellen, zoo dra de vliezen, het zij in of buiten de geboortedeelen, gebroken zijn, en de beide soorten van water (in het vorig Hoofdstuk, op bladz. 151 tot 153, beschreven) wegvloeit, zonder dat spoedig de kop en voorpooten, in eene natuurlijke, of de achterpooten, in een behoorlijke ligging en rigting uitkomen, alzoo men de ligging en strekking van het Kalf dan veel duidelijker kan gewaar worden, en de lenigheid, uitgezetheid en glibberigheid van de klink en schede, als mede van de mond der baarmoeder, dit beslaan dan zeer gemakkelijk maakt: echter moet het inbrengen der warme, met olie Ga naar margenoot+bestreken, hand nimmer anders geschieden dan op die manier, dat de vingers uitgestrekt, doch digt tegen en op elkander | |||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gehouden worden, zoo dat zij van derzelver punten tot het gewricht boven de hand, eene ronde, van voren puntig toeloopende wigge vertoonen, liggende dan de duim tot halverwege in dezelve; de nagels moeten kort en glad afgeknipt zijn; de klink der Koe moet door twee vingers, van de andere hand, van elkander worden gehouden, en daarop de te zamen gelegde en met olie bestreken warme hand zacht, langzaam en met kleine draaijingen, in de schede en vervolgens tot aan, en, zoo het noodig is, tot in en door den mond der baarmoeder in dezelve gebragt worden; want gebruikt men niet genoeg voorzigtigheid en geduld, maar wil men te schielijk en als met geweld indringen, dan kan men in deze zeer gevoelige deelen hevige pijn, bezering, verscheuring en ontsteking, met derzelver gevolgen veroorzaken; het te rug halen der hand uit de baarmoeder en schede, moet mede voorzigtig, langzaam en zacht geschieden. Ga naar margenoot+Indien, integendeel, de mond der baarmoeder nog zoo verre niet geopend is, of geopend geweest zijnde, weder is zamengetrokken, en men er dus met de hand niet kan inkomen, dan moet men met groote voorzigtigheid en geduld te werk gaan, en trachten een vinger in den mond der baarmoeder langzaam in te brengen, die in dezelve rond te draaijen en alzoo de mond der baarmoeder te verwijden; vervolgens moet men den tweeden vinger trachten in te | |||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+brengen, en met beiden de opening trachten grooter te maken; voorts moet men met de overige vingers eveneens handelen, en eindelijk met alle de te zamengevoegde vingeren, langzaam en zacht voortgaan en door kleine bewegingen of ronddraaijingen, als boorende, de mond der baarmoeder verwijden, en er zich op deze wijze eene ingang in trachten te banen. Wanneer men door een behoorlijk onderzoek bevind dat er geen onevenredigheid tusschen de grootte der deelen van het Kalf en de wijdte van het bekken der Koe, en ook geen tegennatuurlijke ligging van het Kalf plaats heeft, en dat dit dus niet als oorzaken van de trage verlossing is aan te merken, zoo heeft men grond te veronderstellen, dat krachteloosheid van de Koe, of eene neiging tot kramp de oorzaken der vertragende verlossing zijn: gebeurdt het derhalve dat men, na lang gewerkt te hebben om (op de reeds beschrevene wijze) zich met de vingers eenen weg in de baarmoeder te banen, en men den mond derzelve slechts weinig kan verwijden, wanneer de weeën zwak en kort zijn, vooral wanneer dit plaats heeft bij een oud beest, of bij een dat door slecht voeder of door kortvoorafgegane ziekte verzwakt is, zoo is het zeer waarschijnlijk, dat de oorzaak der vertragende verlossing in de krachteloosheid van het geheele ligchaam der Koe, en dus ook van derzelver baarmoeder, te zoeken zij; terwijl echter deze oorzaak der ver- | |||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tragende verlossing bij de Koeijen niet zeer gemeen is. Indien integendeel de vertragende verlossing door de kramp wordt veroorzaakt, dan moet deze als eene, aan dit ligchaam en deszelfs zenuwen op dien tijd eigene, geneigdheid worden beschouwd; hoewel dikwijls scherpe en onzuivere stoffen, in de naastgelegene darmen, de eerste oorzaak tot kramp in de baarmoeder zijn, en buitendien eene bijzondere gevoeligheid der zenuwen of geneigdheid van het ligchaam tot krampachtige zamentrekkingen het hare er toe bijdragen, en dit een en Ga naar margenoot+ander dus die gesteldheid in de baarmoeder veroorzaakt, dat er in plaats van ware weeën, krampachtige of valsche weeën ontstaan. Ga naar margenoot+Indien zich de zoo even genoemde kenteekenen van krachteloosheid bij een beest duidelijk genoeg mogten openbaren, dan kan men ter bevordering der verlossing, (volgens eberhard), zonder nadeel, hartsterkende, of, zoo als dezelve anders genaamd worden, drijvende middelen ingeven, en hiertoe kan men (volgens denzelfden Schrijver) nemen: Theriac, Angelicawortel, Gentiaan-wortel, bast van Waterwilligen, Wijnruitbladeren, Laurierbladeren en Kaneel, om van ieder op zich zelven, of wel eenige daarvan, in behoorlijke evenredigheid onder elkander vermengd, door de Koe te laten gebruiken. Van de Theriac geeft men, volgens zijn voorschrift, slechts een half lood op één keer | |||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in; van de Kaneel mede een half lood; van ieder der overige, wanneer een van die middelen in plaats van allen zal dienen, laat men het beest twee lood gebruiken, het welk men in een afkooksel met bier, wijn of water, of tot een mengsel met honing maakt: men geeft het als een poeder, onder een half of heel pond goede wijn geroerd, aan hetzelve inGa naar voetnoot(*). Ook kan men, (volgens denzelfden Schrijver), zoo men zich liever van een zamengesteld middel wil bedienen, waarop men aan kan, en dat in alle Apotheken toebereid te bekomen is, daartoe gebruiken: Een once Elix. Vitriol. Mynsicht., om er alle twee tot drie uren honderd droppels, in genoegzaam vocht, aan de Koe van in te gevenGa naar voetnoot(†). Ga naar margenoot+Nog oordeelt dezelfde Schrijver, dat andere middelen, welke van sommige Veedoctors, ja zelfs in eenige uitgekomene schriften, worden aangeprezen, onnut of schadelijk zijn; als: eenig ajuin in de keel te schuiven, of het inspuiten van wijn in de neusgaten, en het digt houden der neusgaten enz.; of ook gevaarlijk door het onbepaalde | |||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in het voorschrift, wanneer men zegt, dat men eenige Vitriool-olie onder het drinken der Koeijen mengen moet, zonder de hoeveelheid er van te bepalenGa naar voetnoot(*). Maar is men in het onzekere of het vertragen Ga naar margenoot+der verlossing door krachteloosheid van de Koe of door kramp veroorzaakt wordt, zoo zal men (volgens eberhard) best doen, om het, ten minste in den beginne, te laten berusten bij het een of ander klisteer van Kamillen, Wijnruitbladeren, Valeriaan-wortel en Zemelen, met eene genoegzame hoeveelheid sijroop of honing aangezetGa naar voetnoot(†). Want (volgens hem) zijn de klisteren, welke bestaan uit een afkooksel van velerhande en tot bijzondere bijeinden uitgekozen kruiden, welke de beesten, door eene bijzondere daartoe gemaakte spuit, van achteren in de darmen, eenigzins warm, worden ingespoten, voortreffelijke middelen, niet alleen om kramppijnen, welke de verlossing tegenhouden, te stillen, maar hij oordeelt ook, dat in meer andere gevallen daardoor aan de baarmoeder meer leven en werkzaamheid tot nieuwe en sterkere zamentrekkingen wordt medegedeeldGa naar voetnoot(§). Ga naar margenoot+Om de weeën wel te onderscheiden, moet men weten, dat die niet altoos van dezelfde soort zijn, en men doorgaans spreekt | |||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van valsche, van ware en van gemengde weeën, welke laatste uit ware en valsche weeën, zijn zamengesteld. De ware weeën zijn de zoodanige, welke zacht en gemakkelijk beginnen, voorts van tijd tot tijd in sterkte en duurzaamheid toenemen, en oogenschijnlijk met kracht werken, maar echter aan de Koe minder onrustigheid, verzwakking en pijn veroorzaken, dan de valsche weeën, en nogtans de verlossing bevorderen; wordende, door elke wee of vlaag, de mond der baarmoeder meer en meer verwijd, en het Kalf verder in de geboorte gebragt. Integendeel werken de krampachtige of valsche weeën het tegendeel uit; want men zal, wanneer men de Koe, gedurende de valsche weeën, onderslaat, bevinden, dat aan den mond der baarmoeder eene ongewone zamentrekking plaats heeft, en dat dezelve weder geheel digt gesloten wordt, al is die door voorafgegane ware weeën verwijderd geweest; de Koe wordt ook door de valsche weeën veel harder aangetast, dan door de ware weeën, en wordt eindelijk door de pijn geheel krachteloos; waarbij komt, dat de verlossing, gedurende de valsche weeën, niet volgen kan, en dat dus zoodanige toestand niet geheel zonder gevaar is. De gemengde weeën zijn meer voor ware, dan voor valsche weeën te houden, en zijn van de valsche weeën daarin onderscheiden, dat hun begin natuurlijk is, maar dat zij terstond pijnlijk worden, en dan onmiddellijk op | |||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+houden, waarom men dezelve ook wel afgebroken weeën zou kunnen noemen. Dezelven ontstaan door eene of ander verhindering, welke zich tegen den voortgang der verlossing en de volgende weeën opdoet, en hebben veeltijds plaats, wanneer het Kalf eene verkeerde ligging heeft, en het eenigen tegenstand van belang in de verlossing ontmoet; de gemengde of afgebrokene weeën bevorderen de verlossing ook slechts zeer langzaam, en dikwijls wordt de natuur onder dezelve geheel afgemat. Wanneer de gemengde of afgebroken weeën door verhinderingen ontstaan, welke door de natuur te overwinnen zijn, moet men (volgens eberhard) dezelve geduldig afwachten, of de natuur meer met hartsterkende en voedende, dan met andere middelen te hulp komen; maar als de weeën hoe langer hoe meer mogten verslappen, of dat dezelve reeds eenen geruimen tijd hadden opgehouden, dan moet men (volgens hem) niet langer wachten, maar ten spoedigste zijn best doen, om de Koe door de kunst te verlossen Ga naar voetnoot(*). Doch tegen de valsche weeën moet menGa naar margenoot+ (volgens dien Schrijver) zonder tijdverzuim, de krachtigste middelen in het werk stellen, als, in de eerste plaats, twee tot drie ponden bloed, naar mate de krachten der Koe zijn, aftappen, en terstond daarop | |||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+moet haar eene toereikende hoeveelheid van het hier boven beschreven afkookselGa naar voetnoot(*) in een klisteer gezet worden; terwijl men de kruiden, tot het klisteer benoodigd, niet bij de hand hebbende, (volgens hem) des noods, zou kunnen volstaan met het volgende huis-klisteer daartoe te gebruiken, namelijk: twee tot drie handen vol Garst, of eene hand vol Lijnzaad: de garst moet in genoegzaam water zoo lang gekookt worden, tot dat ze barst, doch het lijnzaad niet langer, dan tot dat het water slijmig of smerig genoeg is; het vocht moet men door een doek laten loopen, en bij anderhalf pint van hetzelve, twee lepels Zout en acht lepels Lijn- of Raap-olie, of vijf lepels Honing doen. Of: Men neemt even zoo veel warm gemaakte Melk, waarbij men eenige van bovengemelde zaken doet, en het de Koe, bloedwarm, als een klisteer zet; terwijl men, buiten dat middel, (volgens zijn voorschrift), haar alle uren twintig droppels Laud. Liquid Sydenh., onder wat vocht met meel vermengd, moet ingieten, en deze gifte zoo lang herhalen, tot dat de krampweeën ophouden, en in ware veranderenGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ten aanzien van de keuze in het gebruiken der handen in de kunstbewerkingen, moeten wij melden, dat het niet onverschillig is, welke hand men gebruikt; dat men de zoodanige moet gebruiken, welke Ga naar margenoot+ten aanzien van de deelen van het Kalf, die zich ter geboorte aanbieden of opgezocht moeten worden, het geschiktste is, en men dus, wanneer de kop en linker voorpoot zich aanbieden, maar de regter voorpoot nog moet worden opgezocht, daartoe de regterhand gebruikt; en moet in zulk een geval de linker voorpoot worden opgezocht, de linkerhand moet bezigen; zijnde het met dergelijke gevallen aan de achterpooten eveneens gelegen; terwijl, ingevalle bij eene zijdelingsche ligging van het Kalf, zich eene achterpoot aanbiedt, en daarvan de hiel naar de regter zijde gekeerd is, men de linkerhand moet gebruiken tot het opzoeken van de andere, nog verborgen liggende, achterpoot, en dat, wanneer de hiel der voorkomende achterpoot, in zulk een geval, naar de linkerzijde gekeerd is, men de regterhand moet gebruiken tot het opzoeken der andere achterpoot, en men zich in alle andere gevallen in de keuze der te gebruiken hand, naar bevind van zaken, moet bepalen. Ga naar margenoot+Voorts moet men zorgen, dat het vlakke der hand, of anders gezegd deszelfs binnenzijde, nimmer tegen de zijde der baarmoeder, maar altoos tegen het Kalf en deszelfs deelen gekeerd zij: ook moet men | |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van de zich aanbiedende deelen, altoos de hand regtuit tot de achterliggende deelen uitstrekken, en nimmer met de hand het ligchaam van het Kalf overkruisen, en ook geene deelen van hetzelve op die wijze aanvatten, om die in de geboorte te brengen, maar dezelve, het zij het de kop, of de voor- of achterpooten zijn, moeten in eene regte lijn met het ligchaam gebragt en naar buiten gehaald worden. Wanneer dus het Kalf goed, dat is met den rug naar boven gekeerd, ligt, en de voorpooten regtuit liggende voorkomen, dan is hunne binnen- of naar achteren staande zijde, welke in dit geval naar onderen gekeerd is, de weg, welke door de hand moet gevolgd worden, om in de baarmoeder te komen; komen integendeel de achterpooten dusdanig voor, dan ligt hunne binnen- of naar voren staande zijde naar onderen, en langs deze moet men de hand inbrengen; komt eindelijk de kop alleen voor, dan moet men de hand langs de onderkaken en hals naar de borst uitstrekken, om de voorpooten te zoeken: ook moet men zorgen, de navelstreng niet te drukken of aan te vatten, en ligt dezelve in den weg, welke door de hand moet gevolgd worden, dan moet men die van de navelstreng verwijderen, of er met de hand onder heen zoeken te komen, alzoo zij op de hand liggende, aan dezelve die drukking niet veroorzaakt, welke zij zelve te wachten heeft, wanneer zij onder de hand ligt. | |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer een Kalf zich altoos, in eene naar boven gekeerde ligging, (dat is, met de rug naar boven gekeerd,) ter geboorte aanbood en de pooten vooruit kwamen, dan zou men zeker kunnen weten, welke Ga naar margenoot+pooten te voorschijn kwamen, zoo dra men de klaauwen konde zien, of er slechts met de hand bij konde komen; alzoo de zolen der klaauwen naar beneden gekeerd zijnde, men daaraan zoude weten, dat het de voor pooten waren; en zoo ook uit eene ligging van de zolen der klaauwen naar boven, dat men de achterpooten voorhad; dan, daar er afwijkingen in de ligging van het Kalf kunnen voorkomen, bij voorbeeld: dat hetzelve het onderste boven kan liggen, zoo is dit kenteeken van de zolen der klaauwen niet genoegzaam, om te weten welke pooten voorkomen en hoedanig de ligging van het Kalf is: men moet, te dien einde, met de hand, ten minste tot de buiging van de knie of van de hak gaan, om uit de rigting van derzelver geleding zeker te weten, welke pooten voorkomen, en of het Kalf met de rug naar boven of met de rug naar onderen ligt: wanneer dan de zool der klaauw naar onderen en de knie naar boven ligt, dan is het een voorpoot, en het Kalf ligt met de rug naar boven; is de zool der klaauw, als mede de hiel of hak, beiden naar boven gekeerd, dan is het een achterpoot, en het Kalf ligt mede met de rug naar boven; terwijl het tegengestelde van dit beschrevene plaats heeft, wanneer | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het Kalf met de rug naar beneden, dat is, het onderste boven ligt: ook zullen deze opgegeven kenteekenen genoegzaam zijn, om bij eene zijdelingsche ligging van het Kalf, met vooruitkomende pooten, te onderscheiden, welke pooten het zijn. In andere liggingen van het Kalf, kan men door verder onderzoek, (wanneer zich de pooten niet aanbieden, of alle te gelijk voorkomen, zoo als in eene dwarsligging, met de pooten naar voren gekeerd, kan plaats hebben,) altoos gewaar worden, welke pooten men aanvat, wanneer men slechts op de rigting der knie of hiel, met betrekking tot de rigting van de zool der klaauw, naauwkeurig acht geeft. Ga naar margenoot+Om met de hand in de baarmoeder te komen, moet men altoos den tusschentijd van eene der weeën tot eene volgende waarnemen, en gebeurt het, dat er eene der weeën komt, gedurende dat de hand in de schede of in de baarmoeder is, dan moet men dezelve zoo lang laten stil liggen, ter plaatse daar zij is, tot dat de wee of vlaag Ga naar margenoot+over is. In tegennatuurlijke liggingen van het Kalf moet men altoos, indien zulks mogelijk is, er meer op werken, om den kop en de voorpooten, als om de achterpooten naar voren en in de geboorte te brengen: gebeurt het dus, dat, in zulk een geval, de kop naderbij ligt dan het achterste gedeelte van het Kalf, dan moet men, door keering, vooral de kop met de voorpooten in de geboorte trachten te brengen: ligt in- | |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tegendeel het achterste gedeelte van het Kalf naderbij dan de kop, dan moeten altoos de achterpooten ontwikkeld en in de geboorte gebragt worden: ligt het Kalf volkomen dwars, dan moet men mede werken om de achterpooten in de geboorte te krijgen; want hoe zeer, in dit laatste geval, de kop en het achterste gedeelte van het Kalf even ver van de mond der baarmoeder verwijderd zijn, zoo moet dit op gezegde wijze behandeld worden, omdat, bij zulke omstandigheden, de geboorte met de achterpooten gemakkelijker te bewerken is, dan die met de kop. Ga naar margenoot+Nog kunnen wij niet nalaten van behandelingen te spreken, welke door den Heer eberhard als nuttig in het verlossingswerk worden voorgedragen, en waarvan eene bewerking eene zekere overeenkomst met de keering heeft, maar door hem, om verwarring voor te komen, de omwenteling genaamd wordt, omdat het gansche ligchaam van het Kalf om zijn eigen as gewenteld, en hierdoor iedere verkeerde ligging van den kop, die de geboorte zou hebben kunnen verhinderen, op eens veranderd en verbeterd wordtGa naar voetnoot(*). Doch om deze behandeling te doen gelukken, zoo wordt (volgens dien Schrijver) vereischt, dat de waters niet reeds | |||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor lang zijn afgeloopen, de deelen nog niet droog geworden zijn, en zij zich niet reeds te sterk om het Kalf hebben zamengetrokken. De wenteling kan dus (naar zijn oordeel) het best, zekerst en spoedigst, bij het begin der geboorte, kort na het waterbreken, geschieden; terwijl hij tevens zegt, dat het geoorloofd, ja zelfs aan te raden is, dezelve bij langdurige en vertragende verlossingen, (de ligging van het Kalf het noodzakelijk makende,) na behoorlijke voorbereiding, nog te beproeven, te welken einde hij eene daartoe dienstige handgreep beschrijftGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Deze handgreep komt (volgens genoemden Schrijver) somwijlen bij vertragende verlossingen, bij welke de waters reeds voor langen tijd zijn afgeloopen, te passe, doordien zich de baarmoeder dan veeltijds dermate sterk en naauw om het Kalf zamentrekt, dat het den Koehelper bijna onmogelijk schijnt, om met de hand in dezelve te komen. In dergelijke gevallen geeft hij als den besten en zekersten raad, dat men die plaats der baarmoeder, tot welke men met moeite heeft kunnen komen, met den rug van zijne hand zoo lang zacht strijke, tot dat zij zich meer en meer verwijd, en ruimte geeft om met de hand verder te komen; en welk werk hij zegt dat zoo dikwijls herhaald moet worden, als het voor | |||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de naauwe ruimte, en voor het, door de drukking van de baarmoeder, doof geworden gevoel der hand noodig is. Daar men aan deze behandeling, (volgens zijn oordeel), de gelukkige en voorspoedige uitkomst van zeer vele zware en vertraagde verlossingen te danken heeft, zoo verdient dit eenvoudig en gezegend middel gewis eene algemeene aanprijzing. En om deze reden wenscht hij, dat onze Koehelpers, met de eerste gronden van hunne kunst, zich tevens met deze handgreep bekend, en dezelve zich ten nutte maaktenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+Daar de verwijding der baarmoeder, door het zacht strijken, en ook wel door nat en glibberig makende inspuitingen bevorderd wordt, zoo moet het, zekerheidshalve, in alle die gevallen voorafgaan, waarin men onderneemt, onder dergelijke omstandigheden, het een of ander deel, of de geheele, te verre naar voren gedrongen, vrucht op te werken, of een verborgen deel naar voren te trekken. Maar verwaarloost men dezen regel, zoo zal men (zegt hij) in de bereiking van zijn oogmerk, niet alleen meer zwarigheid ontmoeten, maar ook, door meer geweld te doen, de baarmoeder in gevaar stellen van te scheurenGa naar voetnoot(†). Hoe zeer (zegt hij verder) de invallende | |||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+weeën aan de onderzoekende en in de baarmoeder werkende hand zeer hinderlijk zijn, en deze deswegens dikwijls moet rusten; zoo zijn dezelve toch zeer voordeelig, en het werk bevorderende, als het op het uittrekken der vrucht aankomt, en dus moet men, in het uittrekken, in geval er nog weeën zijn, nimmer anders dan met dezelven te gelijk werken, en ophouden, zoo dra zij voorbij zijn; terwijl het van zelfs spreekt, dat, als de weeën reeds voor een geruimen tijd hebben opgehouden, men niet op de wederkeering van dezelve met zijn werk wachten moer, hoe zeer het dikwijls gebeurt, dat, door de verbetering van eene, tot de geboorte ongunstige, ligging, dezelve weder opgewakkerd, en zelfs afgebroken weeën daardoor in aanhoudende, krachtige of doorzettende weeën veranderd wordenGa naar voetnoot(*). Na het beschrijven van deze behandelingen, laat de Heer eberhard nog de volgende regelen voor den Koehelper of Koemeester volgen. Namelijk: dat de Koehelper niet slechts zijne armen ontbloten, en met olie besmeren moet, maar ook voor zijn persoon den bekwaamsten stand tot de bewerking moet kiezenGa naar voetnoot(†). Bij zoodanige Koeijen, welke niet anders | |||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dan staande wallen kalven, moet de Koehelper zich ook dienvolgens bekwamelijk plaatsen: hij moet dan insgelijks staan, en het been van die zijde naar voren zetten, van welke hij den arm of de hand in de Ga naar margenoot+geboortedeelen der Koe gebragt heeft, en dan ook dezelfde zijde in het geheel meer naderenGa naar voetnoot(*). Ga naar margenoot+De werktuigen moeten niet vroeger gebruikt worden, dan wanneer men overtuigend ziet, dat de verlossing door de hand alleen niet kan volvoerd wordenGa naar voetnoot(†). Men moet met de werktuigen zoodanig werken, dat zij niet alleen de verlossing bevorderen, en aan de vrucht den uitgang uit de baarmoeder bezorgen, maar ook de baarmoeder noch het Kalf daardoor beleedigd of gewond worde, zoo dat het dadelijk onder het werk, of eenigen tijd daarna, het leven daarbij inschieteGa naar voetnoot(§). Dat derhalve, bij het verlossen der Koeijen, alle snijdende en ontledende instrumenten, die onder Koehelpers van de geringe klasse maar al te gewoon zijn, zeer zijn af te keurenGa naar voetnoot(ⵜ); maar dat men echter deze stelling niet zonder eenige uitzondering moet opvatten; alzoo er gevallen kunnen voorkomen, welke door de bekwaamste behandeling, of door een verstandig gebruik van | |||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de zoogenoemde stompe en niet beleedigende instrumenten niet ten einde gebragt kunnen worden, en waarin men dus die instrumenten, waarmede men de vrucht ontleed of verkleind, en welke men doorgaans de scherpe noemt, niet geheel kan missen, terwijl het echter eene pligt is, het gebruik van die soort van werktuigen altoos binnen derzelver behoorlijke grenzen te bepalenGa naar voetnoot(*). Omtrent het gebruik der instrumenten moet men in acht nemen, dat dezelve, wanneer zij in de baarmoeder gebragt worden, altoos door de hand verzeld moeten zijn: ten minste dat tot op zekeren afstand van de plaats, waar het instrument werken zal, van den beginne af, eene besturende hand moet tegenwoordig zijn(Ga naar voetnoot(†)). De instrumenten, welke men in de baarmoeder wil brengen, moeten niet koud zijn, maar vooraf in warm water of olie gelegd worden: hierdoor verkrijgen zij, bij het inbrengen, de vereischte gladdigheid. Ook moeten de linten, welke men daarbij gebruiken wil, te voren met olie doortrokken zijnGa naar voetnoot(§). Bij deze, door den Heer eberhard beschrevene behandelingen, moeten wij nog voegen de beschrijving, welke de Heer erissman mededeelt van een algemeen mid- | |||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||
del, Ga naar margenoot+dat in meest alle gevallen van beklemming of spanning te pas komt, geen het minste nadeel kan doen, altijd den arbeid der Koe kan verligten, zeer eenvoudig is, en slechts bestaat in een werk met de vingeren; te weten. Ga naar margenoot+Wanneer men ziet, dat, bij het uitkomen van het Kalf door de klink, de klinkspieren in eene zoodanige spanning geraken, dat de voortgang zeer moeijelijk wordt, of, onder het aanhoudend persen der Koe, geheel ophoudt, dan moet men voorzigtig de, met olie glibberig gemaakte, warme vingers (de nagels kort en glad afgeknipt zijnde) onder de uitkomende vliezen tusschen het Kalf en de klinkspieren insteken, en zacht rondom langs het Kalf strijken, om aldus de klinkspieren meer en meer te verwijden. Voorts moet men gelijktijdig, de mede uitkomende vliezen gestadig over de klink henen liggenGa naar voetnoot(*). Na alle deze voorbereidende aanmerkingen zullen wij thans overgaan tot het beschrijven van eenige moeijelijke verlossingen der Koeijen. Ga naar margenoot+Vele moeijelijkheden ontstaan er door de beklemmingen van het hoofd en andere deelen van het Kalf; dezelve worden veroorzaakt door eene onevenredigheid tusschen | |||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de ruimte van het bekken der Koe en de grootte van het Kalf; dat is: het bekken van de Koe is te naauw, hoe zeer het welgeschapen is en deszelfs deelen in eene goede evenredigheid staan tot het geheele ligchaam der Koe; of het Kalf is te groot in evenredigheid der Koe, alzoo het wel gebeurt, dat eene kleine Koe een zeer groot en zwaar Kalf draagtGa naar voetnoot(*). Hier, derhalve, zullen wij kortelijk opgeven, waar de beklemmingen doorgaans plaats hebben. Ga naar margenoot+Wanneer het Kalf met den kop en de voorpooten vooruit, in eene natuurlijke ligging, voorkomt, dat is, de rug van het Kalf tegen de rug van de Koe, dan zijn er twee plaatsen aan het Kalf, waaraan de beklemming doorgaans kan plaats hebben, of plaats heeft; namelijk: aan de kruin van het hoofd met de voorste pooten onder de kaken en vervolgens aan de schouders; zijnde dan in de Koe ook op twee plaatsen beklemming of spanning in den doorgang, namelijk, in het bekken onder het heiligbeen van bo- | |||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||
ven, Ga naar margenoot+en op het schaambeen (omtrent de gewrichten der heupbeenderen van onderen, wanneer de kaken met de voorpooten er op zijn gekomen; voorts aan de sluit spieren der klink, want als de kruin van den kop onder het heiligbeen en de onderkaken met de voorpooten er onder op het schaambeen komen, dan is er spanning of beklemming in den doorgang, bijzonder wanneer het Kalf groot en grof van gebeente is; wanneer vervolgens de kop door de klinkspieren moet gaan, is ook daar weder eenige spanning of beklemming, en te zelfden tijde, dat er beklemming van den kop in de klinkspieren plaats heeft, zijn ook de schouders aan of in het bekken gekomen, waar dan de doorgang van het Kalf den meesten tegenstand ontmoet; want daar de hoogte van de borst van het Kalf, volgens eberhard, 8, en de breedte 7 duim Amsterdamsche maat isGa naar voetnoot(*), zoo kan men begrijpen, wanneer men de meting van het bekken, hier voren opgegevenGa naar voetnoot(†), in aanmerking neemt, dat omtrent de borst van het Kalf, zoo min als omtrent het bekken der Koe, aanmerkelijke afwijkingen in de natuurlijke maten moeten voorkomen, of er zullen beklemmingen plaats hebben, en de verlossing aan vele zwarigheden on- | |||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||
derhevig Ga naar margenoot+zijn: waarbij men ook in aanmerking moet nemen, dat het Kalf tegen eene schuinsche hoogte op moet, en dat het uit eene laagte over het breede schaambeen, als over een brug, schuins opwaarts geperst of geheven moet worden, waarom dit been door de Landlieden te regt de brug of het bruggetje genaamd wordt. Wanneer integendeel het Kalf met de achterpooten vooruit, in behoorlijke ligging, dat is, de rug van het Kalf tegen de rug der Koe, geboren wordt, dan zijn er wederom twee plaatsen aan het Kalf en in de Koe, waar beklemming plaats heeft of kan hebben; namelijk, aan de heupen of het kruis van het Kalf, en vervolgens aan de schouders en den kop, zijnde de klemming in de Koe dan op dezelfde plaatsen, als reeds, bij de ligging van den kop en de voorpooten vooruit, is opgegeven: want als de heupen van het Kalf, in deze behoorlijke ligging, door het bekken moeten gaan, dan kan er zware klemming en dus grooten tegenstand onder het heiligbeen plaats hebben, vooral als het Kalf groot en grof van gebeente is, het welk men zeer gemakkelijk zal begrijpen, wanneer men met eberhard stelt, dat de grootste hoogte der achterdeelen van het Kalf, wanneer de achterpooten regt vooruit komen, is 8 en de breedte 7 duim Amsterdamsche maatGa naar voetnoot(*), en men daarmede de reeds aan- | |||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||
gehaalde Ga naar margenoot+maat van het bekken vergelijkt, dan zal men begrijpen, dat hier al mede geene groote afwijkingen in de maat van het een of ander moet plaats hebben, of de verlossing zal zeer moeijelijk zijn. Ook heeft er, in dit geval, klemming of spanning aan de klinkfpieren plaats, wanneer de heupen door dezelve moeten passeren. Wanneer vervolgens de schouders in het bekken gekomen zijn, heeft er wederom eenige beklemming onder het heiligbeen plaats; doch deze is dan zoo groot niet, vermits de weg dan meer, door het reeds doorgeschoten achterdeel van het Kalf, gebaand is; wanneer de schouders in de klink komen, en de kruin van den kop onder het heiligbeen doorgaat, zoo is, om dezelfde reden, de beklemming, te dezer laatstgemelde plaats, minder. Ga naar margenoot+Tegen deze moeijelijkheden heeft men ook weder voordeelen, welke in de natuur, bij de Koe en bij het Kalf, ter bevordering der verlossing, plaats hebben; die, welke bij de Koe de verlossing bevorderen en de hinderpalen verminderen, zijn reeds door ons hier voren op bladz. 144 en 145 opgegeven, bij het beschrijven van de voorafgaande teekenen der aanstaande verlossing. Omtrent die, welke bij het Kalf plaats hebben, moet men in aanmerking nemen de vochten, welke ich in de vliezen, inzonderheid in het lamsvlies, bevinden, waarin het Kalf ligt, en dat zeer geschikt is, om het harig Kalf met eene glibberige slijm te | |||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+overdekken en dus zeer glad te maken: ook dienen de dunne slijmige vliezen al mede om het Kalf glad en glibberig te maken en gedurende de geboorte te houden; waarbij eindelijk nog komt, dat het geheele beendergestel van het Kalf meer of min week, en in alle de gewrichten meêgevende is, het welk vooral van groot nut is wanneer het Kalf zeer groot is, en dus kop, schouders en heupen grooter zijn dan de grootste opening van het bekken, en dan zeer dienstig, om er die werktuigen om en onder te krijgen, waarmede de kunstverlossingen moeten worden verrigt. Ga naar margenoot+Wanneer er dan beklemming van het Kalfshoofd plaats heeft, zoo dat het met den kruin aan de klinkspieren in de klem zit, maar de voorpooten en de snuit echter zoo verre zijn doorgeschoten, dat beide kunnen worden gevat, zoo wordt de Koe door de Landlieden en Koehelpers gemeenlijk op de volgende wijze het best geholpen, namelijk: de Koe eenigzins op eene zijde liggende, zoo vat een Boer of Boerin met beide handen de wanden der klink, om het uitzakken of uitpersen van het lijf, zoo als zij het noemen, te verhoeden; terwijl een tweede persoon, of wel de Koehelper de muil van het Kalf vat, en met de hand het hoofd zachtjes heen en weder wringt, tot het uit de klem komt, terwijl hij met de andere hand de reeds geboren voorpooten vat, of wel een touw of touwband, welke er is omgeslagen, vasthoudt, ten ein- | |||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+het te rug trekken der pooten voor te komen: wanneer er echter meer volk bij de hand is, dan wordt dit vasthouden der pooten of van het touw gewoonlijk door een derden persoon verrigt; wanneer dan het hoofd genoeg uit de klem is, trekt men aan de pooten, tot het hoofd verder door komt, en het Kalf volgt; doch ervaren Landlieden gedoogen het doldriftig trekken aan de pooten niet, maar slaan, zoo dra het hoofd er door is en de schouders voorkomen, de handen over het schouderblad, en wringen dit met heen en weder wiggelen door, waarna zij het trekken aan de pooten sterker in het werk stellen. Zij geven voor, dat dit, op deze wijze te bewerkstelligen, zeer noodig is, doordien men, met in den beginne met geweld alleen aan de pooten te trekken, terwijl de schouders nog in de klem zijn, dezelve en de voorschoft veeltijds als verlamd, en het Kalf als dan zoo spoedig niet rijzen kan. Wij kunnen niet nalaten, bij het beschrijven dezer behandeling te voegen, dat het ons voorkomt van veel nut te kunnen zijn, wanneer door den persoon, welke de wanden der klink vasthoudt, tevens die wrijving tusschen het Kalf en de klinkspieren verrigt wordt, welke door de Heer erissman als een algemeen middel wordt opgegeven en aangeraden, en dat door ons hier voren op bladz. 187, uit deszelfs werk, is overgenomen en medegedeeld. | |||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wij zullen het een en ander door ons hier voorgestelde door eene afbeelding trachten duidelijk te maken. Men zie dan op Plaat XXXVI eene Koe, zoo als die doorgaans op de beste en gemakkelijkste Ga naar margenoot+wijze door de Landlieden in het kalven geholpen wordt.
| |||||||||||||||||
[pagina t.o. 194]
| |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Gebeurt het dat de voetpers door is, maar het hoofd zoo ver niet volgen wil dat de kin kan worden aangevat, om er aan te wrikken en te wiggelen, dan hebben onze Landlieden en Boeren Koemeesters de Ga naar margenoot+gewoonte om een luts of strik om de kin van het Kalf en achter de tanden te leggen, dat zeer wel geschieden kan, alzoo een Kalf de tanden reeds heeft als het geboren wordt: te dien einde neemt hij een sterk touwtje, niet dikker als een pijpesteel, Ga naar margenoot+waaraan een strik is, houdt de strik tusschen de vingers en duim van de eene hand, gaat daarmede binnen de klink, en legt de strik, met de duim, achter de tan den en onder de kin, waarna hij met de andere hand de strik toehaalt. Wij zullen dit door eene afbeelding weder bevattelijk trachten voor te stellen. Ga naar margenoot+Men zie dan Plaat XXXVII Figuur 3, waar men weder het achterstel van eene Koe ziet afgebeeld, met de Bewerking, om een strik achter de tanden en om de kin te leggen, ten einde het geklemde hoofd door te trekken.
| |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
De strik aldus gelegd zijnde, blijft de Koehelper de snuit en het hoofd besturen, benevens het touw, terwijl een Boerenknecht zachtjes en te gelijk aantrekt, om het hoofd door te halen. Onder de verbeteringen door nieuwere Verloskundigen, ook omtrent deze behandeling aan de hand gegeven, is onder anderen die van den Heer a. erissmanGa naar voetnoot(*), welke aanbeveelt om een stukje hout tusschen de strik en de kin te leggen, ten einde de muil niet te beschadigen, en de inknijping der kinnebakken voor te komen, bij het sterk trekken aan het toegehaalde Ga naar margenoot+touw. De afbeelding van dit kinhoutje vindt men op de Plaat in het werk van genoemden erissman: wij hebben die afbeelding in ons werk overgenomen, en dezelve geplaatst bij de afbeelding der overige verloskundige werktuigen. Ga naar margenoot+Men zie dus op Plaat XXXX Figuur 17 eene afbeelding van dit kinhoutje: het bestaat in een latje of vierkant stukje hout, met geronde kanten, het welk 4 duim | |||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+lang, 2 duim breed, en een halven duim, Rijnlandsche maat, moet dik zijn. Ook is het best dat men, alvorens de strik om de kin te leggen, eert om de beide voorpooten, als dezelve genoegzaam buiten de klink zijn, een touw of touwband legt, en dat door een' ander strak laat houden, ten einde het Kalf de pooten niet te rug zou kunnen trekken, en dat men, dit en de strik om de kin in order zijnde, te gelijk en met gelijke kracht aan beide touwen trekt. Ga naar margenoot+Gebeurt het, dat het hoofd als nog geklemd blijft en telkens te rug schiet, als dan neemt de Koehelper een grooter strik over de vingeren van de eene hand, en schuift dezelve met de duim onder de kin: vervolgens schuift hij het touw allengs op langs het hoofd, tot hij het over de kruin geschoven heeft: dit verrigt zijnde, werkt hij de ooren door den strik, en trekt vervolgens met de andere hand de strikluts toe, en tracht dan, door zijne medehelpers geholpen, het hoofd door te halen, wel oplettende om de snuit, in eene goede rigting, op de reeds uitgekomene voorpooten te houden. Ga naar margenoot+Men zie deze bewerking op Plaat XXXVII in Figuur 4 afgebeeld.
| |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Nog is er eene andere manier bekend, welke men de manier van jan louwen noemt. Deze jan louwen heeft te Warmond gewoond, en was aldaar en in geheel Rijnland als een kundig Koehelper bekend. Hij had een werktuig, om het hoofd door te halen, voor zich uitgevonden, bestaande in een marlingtouw van twee en een half el lang, waarvan ieder einde liep door een glad, langwerpig, ovaal klosje of houtje, waar in het midden een gat was, dat door een knoop in het touw belet Ga naar margenoot+werd af te schuiven. Op Plaat XXXXI Figuur 2 is dit stel omtrent levensgrootte afgebeeld.
Wanneer nu de pooten door waren, maar het Kalfshoofd geklemd was, vouwde hij de bogt van het touw bijeen, en maakte een luts: deze bragt hij met de vlakke hand over de kruin van het Kalfshoofd, terwijl hij in de andere hand de klosjes hield en de luts toehaalde, waarna hij, de hand te- | |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
gen Ga naar margenoot+de klosjes houdende, het hoofd doortrok. Deze bewerking is op Plaat XXXVII Figuur 5 afgebeeld.
Ga naar margenoot+Door deze dubbele touwen werd de knelling minder; maar hij verrigtte deze bewer king nog op eene andere manier, welke wij ook voor beter houden, te weten: hij bragt het touw enkel om het Kalfshoofd, dit gedaan zijnde, voegde hij het touw van onder den hals tot aan de klosjes te zamen, en draaide de touwen, door middel der zamengevoegde klosjes, in een, tot zoo verre dat het Kalfshoofd er in en op de pooten Ga naar margenoot+lag, zoo als men het hoofd er in op Plaat XXXXI Figuur 3 ziet afgebeeld, aldaar is:
Deze manier is ontegenzeggelijk beter, dan die met de dubbele luts, omdat men, | |||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+door deze touwen los te draaijen, het Kalf dadelijk lucht kan geven en, bij het doortrekken, in elke hand een klosje nemende, gelijk tegen de kruin kan aantrekken, het welk men met de strik zoo gemakkelijk niet kan doen. Die genen evenwel, welke als nog met het striktouw gelieven te werken, en de klostouwtjes van jan louwen en deze laatst beschreven manier niet kennen, geven wel acht, dat zij het striktouw zoo leggen, dat zij op het centrum van het achterhoofd werken. Ga naar margenoot+Deze kloshoutjes en touwen diende aan hem nog tot een ander gebruik, namelijk: ingevalle de voorpooten te rug schoven of niet gemakkelijk wilden volgen, dan sloeg hij een der klosjes, met het touw om de reeds geboren en buiten de klink zijnde Ga naar margenoot+voorpoor of voorpooten, zoo als dit op Plaat XXXXI Fig. 4 is afgebeeld, zijnde:
De hand dan in de bogt van het touw slaande, dat verder om het Kalfshoofd was, en tevens de poot of pooten vattende, en in de andere hand het andere klosje nemende, trok hij, op deze wijze, met hetzelfde touw, aan de kop en de pooten te gelijk. | |||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer het trekken met de strik of het touw om de kop al mede niet helpt, dan hebben de Landlieden en Koehelpers nog eene andere manier om het hoofd door te halen, en stellen dit zelve wel in het werk Ga naar margenoot+alvorens tot het gebruik van de strik over te gaan, namelijk: zij hebben aan een touw van omtrent twee en een half el lengte, een ijzer haakje, waaraan een stompe omgebogen punt is; aan den onderkant van het stift is een toegesmeden ring, waaraan een touw met een splitsweefsel is vastgehecht, alzoo knopen te veel zouden knellen: men ziet de grootste soort van dit Ga naar margenoot+haakje op Plaat XXXXI Figuur 5, en de kleinste in Figuur 6, beide op hun natuurlijke grootte afgebeeld; in Figuur 5 is:
Ten aanzien van Figuur 6 dienen dezelfde aanwijzingen. Ga naar margenoot+Zulk een haakje nu neemt de Koehelper in zijne hand, en vleit de voorste vinger langs hetzelve, terwijl hij de overige vingers toewringt, en daarin het achterstift van het haakje en het touw vasthoudt, zoo dat de hand eenen spitsen, langwerpigen stand bekomt; voorts dringt hij de duim tegen het onderste gedeelte van het haakje aan, tot dat de voorste vinger de stompe | |||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+punt in den hoek van de oogkas, aan de traanklieren, kan indrukken, doch hierin moet men zoo omzigtig zijn, dat men de haken niet zoo dom en ruuw insla, dat men er de oogen mede uithale, maar dat men wel oplette, om dezelve onder de oogen te plaatsen, alwaar zij boven het jukbeen niet kunnen schaden, en welk jukbeen zeer veel kan uithouden; met de andere hand trekt hij het touw aan: het haakje in den hoek der oogkas gevat zijnde, zoo laat de Koehelper de hand, waarin hij het haakje gehad heeft, los, en gebruikt die om de snuit te besturen, volgens de lijn van het touwtje; is die eene haak niet genoegzaam om het hoofd door te halen, dan slaat hij ook een haakje in den hoek der andere oogkas, en trekt met twee touwen, en zoo er tevens een striktouwtje om de kin geslagen is, met drie touwen, altoos de snuit van het Kalf, volgens de rigting der touwen, en op de voorpooten liggende, besturende. Ga naar margenoot+De bewerking, om een haakje in den hoek der oogkas te slaan, is, overeenkomstig de vorenstaande beschrijving, afgebeeld op Plaat XXXVII Figuur 6, aldaar verbeeldt:
| |||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||
In deze Figuur, als mede in Figuur 4 en 5 op dezelfde Plaat XXXVII zijn alleen afgebeeld het hoofd van het Kalf, zonder eenige deelen der Koe er bij af te beelden, omdat de afbeelding van het Kalfshoofd alleen genoegzaam was, om die bewerkingen af te beelden en te begrijpen. Bij de nieuwere Verloskundigen, inzonderheid bij de Heer a. erissman, worden de haken tot dit en andere einden, als langer zijnde, voorgesteld, en op de Plaat, in deszelfs werk geplaatst, afgebeeld: deze haken moeten, volgens deszelfs beschrijving, met de stelen er bij gerekend, 18 a 19 duimen (Rijnlandsche voetmaat) lang, zijn, terwijl eenige duimen meerder lengte Ga naar margenoot+niet schaden kan. Wij hebben de afbeelding van deze haken overgenomen, en, in dit ons werk, op Plaat XXXX geplaatst, alwaar men dezelve bij Figuur 15 ziet afgebeeld. Er zijn Landlieden en oude Koehelpers, welke ook wel een haak in de kin inslaan; dan deze gewoonte is ten hoogste af te keuren, alzoo men daarmede groot gevaar | |||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+loopt, want komt de haak los- en door te scheuren, dan kan de schede gekwetst en daardoor ontsteking veroorzaakt worden, welke zoodanige gevolgen kunnen hebben, dat de Koe er aan kan sterven. Men werkt ook met het striktouwtje om de kin en achter de tanden veel veiliger. Volgens het oordeel van den Heer a. erissman moet men de haken niet dan in den uitersten nood gebruiken, en dan moet nog altoos eerst het Kalf en deszelfs pooten in derzelver natuurlijke ligging gebragt zijn; zijnde door dien Verloskundigen twee spatels uitgedacht, om een bovenmate grof en geklemd zijnde Kalf uit te halen: het gebruik van dezelve zullen wij, in het volgende Hoofdstuk, bij de verdere verloskundige bewerkingen, mededeelen; maar zullen, ten dienste onzer Lezers, hier eerst nog eene korte aanwijzing, wegens de achter dit Hoofdstuk geplaatste Plaat XXXVII, invoegen.
Plaat XXXVII Figuur 1 is eene afbeelding van de eerste doortogt en opening of sleuf van de gescheurde vliezen, met de voetpers, waarin de voorpooten eerst voorkomen: deze afbeelding is beschreven in het vorige Hoofdstuk op bladz. 159. Figuur 2 is eene afbeelding van de verder doorgebroken vliezen of hoofdpers, waarin het hoofd van het Kalf zigtbaar is, zoo als het in de natuurlijke verlossing voorkomt, op de voorpooten rustende en | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 204]
| |||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op de voetpers volgende of doordringende: kunnende men de verdere beschrijving dezer afbeelding vinden in het vorige Hoofdstuk op bladz. 159 en 160. Figuur 3 is de afbeelding van een geklemd Kalfshoofd, met de bewerking, om achter de onderste tanden en de kin een strik te brengen, om het hoofd door te trekken. Zie de verdere beschrijving dezer afbeelding in dit Hoofdstuk op bladz. 195 en 196. Figuur 4 vertoont de bewerking om de strik over den nok van het Kalfshoofd te schuiven: de beschrijving dezer afbeelding vindt men in dit Hoofdstuk op bladz. 197 en 198. Figuur 5 duidt de bewerking aan met de dubbele strik, waaraan de houten klosjes van jan louwen: vindende men de beschrijving dezer afbeelding in dit Hoofdstuk op bladz. 198 en 199. Figuur 6 verbeeldt de behandeling der Koemeesters, om in de hoeken der oogkas haakjes te werken. Zie de verdere beschrijving dezer afbeelding in dit Hoofdstuk op bladz. 202 en 203. |
|