Natuurlyke historie van Holland. Deel 7
(1808)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde afdeeling.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||
genis Ga naar margenoot+te zien komen, om op den aardbodem te verschijnen, en te leven tot dat einde en in dat bestek, waartoe het door de wijze Voorzienigheid geschikt is. Wij zullen in het beschrijven van de verlossingen der Koeijen, en het geen daartoe betrekking heeft, niet alleen onze eigene opmerkingen, maar ook die van anderen mededeelen, voor zoo verre dezelve bij ons ontwerp te pas komen, en zullen vooral gebruik maken van de Verhandelingen van de Heeren j. gunther eberhard en a. erissman, welke door de Maatschappij ter bevordering der Landbouw, te Amsterdam, zijn uitgegeven: zullende de opmerkingen van hun, als mede die door anderen aan ons zijn medegedeeld, onder, en met onze eigene waarnemingen vermengd, voorkomen; en alleen daar, waar wij ons bij de opmerkingen van die Schrijvers alleen bepaald hebben, en op die weinige plaatsen, waar wij geoordeeld hebben de eigene woorden der Schrijvers in zijn geheel te moeten gebruiken; zijn door ons de plaatsen aangehaald, waar dezelve in hunne werken te vinden zijn. Op Plaat XXX in Figuur 2, is door ons afgebeeld een Kalf, liggende in zijne stille natuurlijke rust, op het punt van gebaard, of eigenlijk, zoo als men van de dieren gemeenlijk zegt, geworpen te worden; en nog eigenaardiger, zoo als het op de Koeijen toepasselijk is, als de Koe zal kalven. Werpen is meer eigen aan honden, katten | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en konijnen, waarvan men zegt, dat zij jongen werpen. Wanneer dan de tijd nadert, dat de Koe zal kalven, neemt het Kalf in de baarmoeder eene geheel andere rigting aan als het voor dien tijd gehad heeft; want de Ga naar margenoot+pooten liggen meest altijd gebogen, en in zonderheid de voorste als geknield, daarenboven ligt het hoofd tegen de borst gebogen: maar wanneer de Koe in de laatste helft van de negende maand harer zwangerheid is en dat dus de barenstijd nadert, zoo voelt men de muil of snoet van het Kalf, (wanneer hetzelve gekeerd en regt tot de geboorte geplaatst is, en men dit onderzoekt als de Koe ligt) door de uiterlijke bekleedselen van het kruis, en onder de kruis-heupbeens-banden, en men ontdekt ook dan, aan de regterzijde der Koe, eene afwisselende zigtbare beweging, welke waarschijnlijk door de linkerschouder en voorpoot van het Kalf veroorzaakt wordt; en dit houden de landlieden doorgaans voor een blijk, dat het Kalf gekeerd is, goed ligt en zich tot een natuurlijke geboorte schikt. De tijd der verlossing nog meerder genadert zijnde, zoo begint het kalfje de voorpooten voorwaards en de achterpooten achterwaards uit te rekken, terwijl het hoofd of eigenlijk de muil of snoet insgelijks vooruit steekt. In die gestalte kromt het Kalf zich van tijd tot tijd naar de mond der baarmoeder; al het welk door de landlieden wel wordt gade geslagen. Daarna begint het hoofd tusschen, en de snoet op de voor- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+pooten zich te vleijen, en in dien stand perst hetzelve tegen de binnenmond der baarmoeder. Buiten en behalven de veranderde ligging en keering van het Kalf, zijn er nog anderen teekenen, waardoor men kan bespeuren Ga naar margenoot+dat de verlossing nadert; dezelve zijn het wegzakken der heupbanden of deelen, welke den uitgang en midden van het bekken aan beiden zijden bedekken; het opzwellen van het uijer; en een slijmachtige uitvloeijing uit de klink: al het welk men omtrent dien tijd begint gewaar te worden, op welke zich het Kalf gewoonlijk keert, dat is, drie weken voor het kalven, en welke teekenen van week tot week zigtbaarder worden. Ga naar margenoot+Wat het laatste dezer genoemde teekenen, namelijk: de slijmachtige uitvloeijing uit de klink, (door de landlieden genoemd: het afschieten der slijm) betreft; men bespeurt het bij alle Koeijen, welker verlossingstijd nadert, doch bij de eene vroeger en sterker dan bij de anderen; gewoonlijk begint het (zoo als gezegd is) drie weken voor het kalven, en is in de laatste week het sterkste, dienende dit slijmachtig vocht voornaamlijk om zoo wel de zachte als harde geboortedeelen glibberig, slap, medegevende en tot de verlossing bekwaam te maken en te houden, inzonderheid het bekken, dewijl een groot deel van hetzelve met rekbare medegevende vliezen en bekleedselen is opgevuld en bedekt; deze worden zoo een geruimen tijd vooraf door dit vocht | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geweekt en zwellen er door op, waardoor dezelve in staat gesteld worden om zonder gevaar, de sterkste uitrekking te kunnen doorstaan. De achterste kruis-heupbeensband heeft deze verzachting het meest noodig, dewijl dezelve dient om het achterste gedeelte van het bekken als toe te ronden en hetzelve eene vaste verbinding te geven, en het ook een aanmerkelijke dikte en stevigheid heeft. Ga naar margenoot+Als een gevolg van deze bevochtiging, kan men het wegzakken der heupbanden aanmerken, en wel dat de banden, zoowel de voorste als de achterste kruis-heupbeensbanden, doch voornamelijk de achterste, veertien dagen voor de verlossing, aan wederzijden van het kruis slap worden en beginnen weg te zakken; waardoor aan beide zijden, bij het begin van den staart, een kuil valt, welker diepte toeneemt, naar mate de tijd der verlossing nadert. De landlieden noemen dit: het verslappen van de kruisbanden, of het ontsluiten der Koeijen, en zien het aan als het teeken eener naderende verlossing. In eenige weinige gevallen zakken een of beide deze banden, slechts weinige uren voor het kalven, geheel weg. Deze banden bekomen hunne gespannenheid en veerkracht, na de verlossing, niet weder, dan na dat de uitvloeijing van deze slijm en van het navuil is opgehouden. De wrongen en fronsels in de hals of krop der baarmoeder en in de schede gaan | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+los; de mond en hals der baarmoeder wordt ook, van bovengenoemden tijd af, allengs uitgerekt, verdund en tot eene gemakkelijke opening bekwaam gemaakt; dit geschiedt gedeeltelijk door den kop en de voorpooten van het gekeerde Kalf, en voor het overige door den toevloed der slijmige vochten in deze deelen, waardoor de taaije slijm, door welke de hals en mond der baarmoeder is toegesloten, verdund en ontbonden, en de mond van de baarmoeder geopend wordt. Ga naar margenoot+Betreffende het opzwellen van het uijer, (de Landlieden zeggen: de Koe uijert, dat is, de uijer wordt dikker:) zoo heeft gewoonlijk plaats, dat, drie weken voor de verlossing, hetzelve uitzet; in de volgende week eenigzins heet, en in de week voor het kalven met melk gevuld wordt. Ga naar margenoot+Het eindelijk de tijd der verlossing wordende, zoo wordt de Koe onrustig, begint eenige buitengewone kwispeling met de staart te maken, ziet dikwijls om, de uitvloeijing der slijm uit de klink vermeerdert, de aars zet op, de klink zwelt en wordt dikker, de achterpooten beginnen wijder te staan, de buik zwelt naar achteren, de heupbanden zakken verder weg, de heupbonken staan knokkig, de dijen slinken, doch de spieren beginnen sterker door te teekenen; in één woord, aan het geheele achterstel van de Koe ziet men de teekenen, dat de barensweeën beginnen, en welke door ligte, kortdurende, in den aanvang | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+langzame, doch daarna korter op elkander volgende zamentrekkingen der baarmoeder veroorzaakt worden. Om dit alles door eene bevattelijke afbeelding voor te stellen, is Plaat XXXIV Figuur 1 geschikt. In deze afbeelding ziet men eene Koe van achteren en eenigzins op zijde, in dien stand, waarin men alrede de teekenen eener op handen zijnde verlossing ziet.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||
Gedurende de eerste ligte weeën, wordt de mond van de baarmoeder zoo verre geopend, dat men door die opening en door die van de nu verkorte hals van de baarmoeder, duidelijk een waterblaas vernemen kan. Vervolgens worden de weeën sterker; bij derzelver komst wordt de Koe genoodzaakt den adem, langer dan anders, in te houden en te persen: in dien stand krommen zich de lendenen der Koe aan het kruis; de achterpooten staan wijd uit achterwaarts; de staart is uitgerekt, de heup- en dijspieren gespannen, de buik voor het kruis, aan de liezen of lanken, ingedrukt: alles in zoodanige houding, als de Koe gewoonlijk bij het waterlozen heeft; somtijds laat zij ook haar mest vallen en haar water loopen, en zulks meermalen dan anders; ook vermeerdert het afloopen der slijmstoffen, en dezelve worden dikker. De mond van de baarmoeder wordt wijder en de vliezen worden zeer uitgerekt, en door dezen meer geopenden mond meer en meer voorwaards geperst: men kan nu de waterblaas buiten dezelve voelen, welke niet alleen de wijdgeopende mond van de baarmoeder geheel opvult, maar ook in de schede, en eindelijk tot buiten de klink uitpuilt. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wij hebben deze stand en houding eener Koe in het doorpersen, als mede de uitpuiling der waterblaas, voorpers of pog, afgebeeld op Plaat XXXIV Figuur 2, ter welker verdere verklaring de volgende aanduidingen Ga naar margenoot+genoegzaam zijn.
Deze, het eerst voorkomende, waterblaas, (welke met de pis van het Kalf ge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||
vuld Ga naar margenoot+is,) is in den beginne slap, maar wordt gedurende de weeën strak en gespannen: ja blijft alzoo, wanneer zij verder in het bekken en tot den uitgang van hetzelve nadert, zoo als in de zoo even verklaarde Figuur 2 op Plaat XXXIV is afgebeeld, en grooter in een volgende Figuur zal afgebeeld worden. Na dat wij de ligging van het Kalf op het laatst der zwangerheid van de Koe, mitsgaders de teekenen der aanstaande baring of kalving, als mede den stand en de houding der Koe, zoo in het begin als in het doorzetten der weeën en doopersen van de vliezen of waterblaas, hebben beschreven, en dien stand en houding hebben afgebeeld; zoo zullen wij nu die doorpersing der vliezen in het bijzonder beschrijven en afbeelden, ten einde dit voor een ieder zoo bevattelijk te maken als zulks mogelijk is, dewijl aan de kennis van deze doorpersing mede veel gelegen ligt. Ga naar margenoot+Men wete dan, dat tegen den tijd der geboorte van het Kalf, de beijen van het beijenvlies beginnen los te laten ter plaatse der eerste persing, dat is, dat de tepeltjes, waarmede dezelve in de gaatjes der trechterkommetjes of holten der baarmoeder zijn vastgehecht, zich uit en van die gaatjes en kommetjes of holten beginnen af te scheiden; want daar in de Koeijen de geheele baarmoeder door de gemelde beijen bezet is, zoo kan het Kalf onmogelijk doorzetten, ten zij de beijen, welke ter plaatse | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 150]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van den aandrang voorkomen, loslaten, en met de spanning der vliezen, bijzonder van het beijenvlies, volgen. De meesten der beijen dan los zijnde, nemen eene verwarde ligging aan, want de ordelijke ligging, zoo als die op Plaat XXIX Figuur 1 in geregelde reijen is afgebeeld, heeft als dan geen plaats meer, maar zij liggen door elkander, naar mate het Kalf keert en in de barensweeën der Koe worstelt of doorperst; en wel meest bij en om het hoofd, (wanneer dit voorkomt,) terwijl de beijen, welke in dezen stand achter den aars van het Kalf liggen, minder gedrukt wordende, nog enkel en in hunnen stand blijven liggen. Wanneer dan de beijen, ter plaatse van den eersten aandrang, los zijn, zoo worden de vliezen, zoo als gezegd is, voorwaarts geperst. In de vliezen, waarin het Kalf ligt, zijn tweederlei vochten: namelijk in het worstvlies (Alantoides) ligt de pis van het Kalf, en in het lamsvlies (Amnios) het lamsvocht besloten. De Landlieden en Koemeesters onderscheiden de persingen en Ga naar margenoot+eerste uitpuilingen der vliezen in een voetpers en hoofdpers, en onderscheiden de vochten, welke in de uitpuilende vliezen voorkomen, bij de namen van Voorwater en Nawater; het welk alles zeer eigenaardig is, zoo als wij nader zullen verklaren; ook wordt bij hun alles ook wel begrepen onder den naam van de Pog of Waterpog, en ook wel onderscheiden door de benaming van Waterpog en Voetpog: ter ver- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||
klaring Ga naar margenoot+van welke bewoordingen men het volgende in aanmerking diene te nemen, namelijk: dat het worstvlies (waarin ook het pisvlies is) de bewaarplaats van de pis van het Kalf is, en met de bogten zijner omkrommingen, welke zich nabij den ingang van de baarmoeder bevinden, het eerst, met het daarover gespannen beijenvlies, in de opening van den mond der baarmoeder Ga naar margenoot+moet intreden: wanneer deze waterblaas ver genoeg en tot buiten de klink is uitgeperst, scheurt dit gedeelte van het worstvlies met het daarover gespannen beijenvlies, of worden door de Koeijenhelper of Koemeester aan stukken genepen of geknipt, waarop dan de daarin zijnde vochten uitvloeijen, en dit is hetgeen de Landlieden en Koemeesters het Voorwater noemen. Ga naar margenoot+Na het doorbreken of scheuren van deze beide vliezen, komt er eene tweede blaas voor, welke men de slijmblaas noemt, en geformeerd wordt door het lamsvlies, waarin het Kalf ligt, en welk vlies door een slijmig vocht, het lamsvocht genaamd, is opgevuld. Deze blaas neemt de ruimte, welke de eerste blaas beslagen heeft, somtijds langzaam, somtijds spoedig, geheel in: in dezelve zijn de vooruitkomende voorpoten, als mede de meer naar achteren op de pooten liggende snuit en kop van het Kalf, zeer duidelijk (en wel veel duidelijker dan in de eerste blaas) te voelen; en deze tweede blaas springt aan stukken door de kracht der weeën, of wordt door den Koehelper | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of Koemeester gescheurd, waarna er de vochten uitvloeijen, en dit is hetgeen door hun het Nawater genoemd wordt. Somtijds gebeurt het, in zeer voorspoedige verlossingen, dat alle de vliezen bijna te gelijken tijd scheuren en het eene water na het ander uitvloeit; maar meestal geschiedt het op de wijze zoo even beschreven. Ga naar margenoot+Intusschen gebeurt het ook wel, dat, na het doorbreken van de eerste waterblaas en voor de slijmblaas, op nieuw een of meer waterblazen, na elkander, schijnen gevormd te worden; dezelve zijn kleiner dan de eerste waterblaas en verdwijnen, aangeraakt wordende, ligtelijk. Dezelve ontstaan, wanneer de, door de breking van het water veroorzaakte, scheur in het beijenvlies van de, te gelijken tijd veroorzaakte scheur in het worstvlies, verschoven is, waardoor (bijzonder in een geboorte met de achterpooten vooruit, of bij verkeerde liggingen van het Kalf, als wanneer de inwendige ingang in het bekken niet door een wiggevormig deel (zoo als de kop met de voorpooten in een natuurlijke geboorte is) wordt opgevuld) dan de overige vochten gelegenheid bekomen om uit de omkrommingen van het worstvlies, toe- en uit te vloeijen. Dit grooter getal van waterblazen komt dus wel voor in sommige geboorten, waarin de kop vooruit komt, maar meer in die met de achterpooten vooruit, en meest in de verkeerde ligging van het Kalf, waarom zij dikwijls een niet gunstig voorteeken zijn, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vooral als dezelve vergezeld gaan van zwakke en krachtelooze weeën. Om de eerste uitpuiling der vliezen weder zoo bevattelijk als mogelijk is, door al beeldingen voor te stellen, hebben wij Plaat XXXV geschikt: op dezelve ziet men in Figuur 1 de eerste uitpersing der vliezen of waterblaas, voorpers of pog, buiten den mond der baarmoeder, zoo als dezelve dan in de schede komt, en in Figuur 2 de uitpuiling dier vlieden of blaas buiten de klink. Ga naar margenoot+Op plaat XXXV Figuur 1 ziet men dan bij a a den mond of de roos der baarmoeder geopend en uitgerekt verbeeld, en uit dezelve perssende of uitpuilende de eerste Ga naar margenoot+bobbel of blaas van de uitspannende vliezen, en wel van het beijenvlies, (waar binnen het worst- en lamsvlies benevens het Kalf besloten ligt,) en in welke uitpuilende vliezen of waterblaas men bij b eenigzins de gedaante der voorpooten, en bij c die van den kop kan onderscheiden, terwijl men bij d d d d d d eenige der, uit de trechterkommetjes of holten van de baarmoeder, losgelaten en op het beijenvlies zittende beijen ziet. Wanneer de uitpuiling der vliezen dus staat, dan betast de Koehelper, de Koemeester of wel de Boerin, de Koe, of, zoo als men het noemt, hij of zij beslaat de Koe, ten einde te voelen of het Kalf wel of kwalijk in de geboorte zit; zij onderscheiden, zoo als gezegd is, deze eerste | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uitpuiling der vliezen, in een voetpers en in een hoofdpers; de voetpers komt, in eene goede ligging van het Kalf, altoos eerst voor, alzoo de voorpooten voor de fnoet vooruit schuiven, en dus den weg voor de snoet en vervolgens voor het hoofd banen, en zoo, wanneer het hoofd over de helft in de geboorte gedrongen is, wordt het de hoofdpers genaamd, zijnde de mond van de baarmoeder als dan dermate verwijderd, dat dezelve en de schede eene gelijke uitzetting bekomen, en dan zegt men: het Kalf schiet in de geboorte; dat is: het dringt aan tegen de schaambeenderen en in het bekken, en nadert de uitwendige schaamdeelen, de klink. Ga naar margenoot+De uitpuiling der vliezen eindelijk tot de klink genaderd zijnde, zoo wordt men in de opening van de klink, welke nu sterk gespannen wordt, die uitpuiling van de vliezen gewaar, welke, van stond tot stond, bij elke persing vergroot, en als een grooten bol aangroeit: het buitenste dezer uitpuilende vliezen het beijenvlies zijnde, zoo ziet men op hetzelve ook eenige der losgelaten beijen: het is alsdan ook blaauwkleurig en helder, somtijds rood en bloedig; doch dit is dan een bewijs van taaiheid, zijnde dit vlies in de eene Koe in der daad veel taaijer dan in de andere, zoo dat het somtijds door den Koehelper of Koemeester moet worden geknipt of genepen, om het door te breken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Op Plaat XXXV Figuur 2 ziet men deze groote zwelling van de vliezen en derzelver uitpuiling uit de klink: bij a a a zijn de wanden van de klink, nu wijd, uitgespannen; bij b de sterk uitpuilende vliezen; Ga naar margenoot+c c c c c zijn eenige der losgelaten beijen op het beijenvlies; bij d is de plaats der voetpers; bij e is de plaats der hoofdpers; bij f is de aars; oordeelende deze afbeelding en aanwijzing genoegzaam ter verklaring van het bedoelde te zijn, zonder dat er verdere deelen van het achterstel der Koe zijn bijgevoegd. Na de verklaring dezer afbeeldingen, vervolgen wij met het beschrijven van den natuurlijken voortgang der geboorte van het Kalf. Ga naar margenoot+Wanneer dan de vliezen gebroken zijn, en de vochten er uitvloeijen, zoo vloeijen dezelve echter niet geheel af; want door de weeën, waardoor de scheuring der vliezen en de uitvloeijing der vochten veroorzaakt wordt, schiet ook het Kalf een groot einde in het bekken voorwaarts, en stuit, door deze opvulling van het bekken, de verdere uitvloeijing dezer vochten. De weeën keeren nu meermalen weder, houden langer aan, en hebben grooter kracht; de Koe werkt, onder de weeën, uit al haar magt mede, is zeer onrustig, steunt, valt somwijlen neder en staat weder op, of blijft somtijds den geheelen tijd staan, en komt genoegzaam niet uit de houding, hier voren op bladz. 149 beschreven en op Plaat | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 156]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+XXXIV Figuur 2 afgebeeld; de weeën komen vervolgens nog korter op elkander; de pooten van het Kalf naderen de onderste opening van het bekken; en de kop nadert de opening achter de achterste kruisheupbeensbanden: Ga naar margenoot+in dezen staat is ééne doorzettende vlaag veeltijds genoegzaam, om het Kalf te doen geboren worden, het welk dan met vooruitstekende voorpooten en snoet, en met achteruitgestrekte achterpooten ten voorschijn komt, en in eens uit en door de geboortedeelen schiet. De navelstreng breekt gemeenlijk van zelve af, of moet door den Koehelper worden afgesneden: dezelve gebroken of afgesneden zijnde, en te veel bloed loozende, zoo dient men dezelve toe te binden; wanneer de Koe kalft, zonder dat er iemand bij is, dan redt de natuur zich in het eerste geval gemeenlijk van zich zelve. Op deze wijze loopt de natuurlijke verlossing veeltijds spoedig af, ja het gebeurt dikwijls bij Koeijen, welke een ruim bekken of veel gekalfd hebben, dat het Kalf te gelijk met de scheuring der vliezen doorglijdt en geboren wordt. Somtijds kalven de Koeijen staande, en in dit geval valt het Kalf op den grond, op het stroo, of, geschiedt het in het veld, op het gras: in deze gevallen behoort men zoo veel mogelijk te zorgen, dat het Kalf niet te hard nedervalle, of, zoo de vliezen ter gelijker mede volgen, niet in dezelve verstikke, en men moet trachten het met de handen te ontvangen, door welke op- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||
lettendheid Ga naar margenoot+vele nadeelige toevallen en gevolgen worden voorgekomen: doch doorgaans kalven de Koeijen, op eene zijde liggende; dewijl dezelve, ingevalle zij staan, zich meestal nedervleijen en gaan liggen, als zij voelen, dat het Kalf doorzet: ook is het opmerkelijk, dat vele Koeijen, als zij in de stallen kalven, veeltijds met de achterpooten in de koes of drekgreppel staan, en alzoo eenen stand aannemen, welke doet vermoeden, dat de Koe, door een natuurlijk gevoel, het afzakken van het Kalf in de buik tegen het kruis, de lendenen en in het bekken wil bevorderen, daar het achterlijf alsdan lager ligt dan het voorlijf: verstandige Koehouders letten hierop, en gedoogen het somtijds bij pozen, doch beletten dien stand, vooral als de pog of uitpuiling der vliezen doorzet, vermits dan het Kalf in den ring van het bekken en dus op weg in de geboorte is, en het uijer eene al te sterke drukking zou ondergaan. Ga naar margenoot+Met de doorschieting van het Kalf vloeit ook het achter hetzelve te rug gehouden gedeelte van het vocht uit het worstvlies en van het lamsvocht af, het welk met een weinig bloed vermengd is, en men ziet een gedeelte van de gescheurde vliezen, waarin het Kalf gelegen heeft, buiten de klink uithangen. De voortgang en het einde van de natuurlijke geboorte der Kalven door ons beschreven zijnde, zoo zullen wij, ter meerdere opheldering, twee afbeeldingen van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den voortgang dier natuurlijke geboorte mededeelen, ten welken einde Plaat XXXVII geschikt is, en waarvan het volgende ter verklaring zal dienen. Op Plaat XXXVII Figuur 1 ziet men Ga naar margenoot+de eerste opening in de gescheurde, buiten de klink uitpuilende, vliezen, en daarin de voorpooten van het Kalf in hunnen waren stand vooruitkomen.
Ga naar margenoot+Op dezelfde Plaat XXXVII Figuur 2 ziet men de verdere opening der gescheurde vliezen, en daarin den kop van het Kalf, zoo als die, in eene natuurlijke verlossing, Ga naar margenoot+op de voorpooten ligt, en daarop doordringt.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het verder gemelde van het ten einde loopen der natuurlijke geboorte behoeft niet door afbeeldingen te worden opgehelderd, alzoo dit zeer wel, zonder afbeeldingen, kan begrepen worden. Ga naar margenoot+Zoo dra het Kalf geboren en de navelstreng is afgebroken of afgesneden, wordt het voor de Koe gelegd en door dezelve gelikt; droog zijnde, buigt het de voorpooten, en tracht op te staan, het steekt het hoofd vooruit en daarop de tong; het begint, zoo dra het wat meer is bijgekomen, te gaan, en nadert waggelend de Moederkoe, om aan de van melk opgezwollen uijer te zuigen, of het wordt door menschelijke hulp bij den uijer der moeder gebragt. De Moederkoe gevoelt en oefent dadelijk alle teederheid, alle zorg en liefde voor haar jonggeboren Kalf; het is een aandoenlijk tafereel voor een gevoelig wijsgeer, te zien, hoe eene Koe, wanneer zij gevoelt, dat zij verlost is, aanstonds het hoofd opligt en reikhalst, om haar Kalf te zien: zij steekt de tong uit om het Kalf te likken en te zuiveren; terstond strekt zij de voorpooten uit, om bij de eerste rijzing van het Kalf ook op te staan; zij ligt de achterpoot, aan de bovenzijde, zachtelijk op, om haar Kalf niet te drukken en het gelegenheid te geven om kunnen zuigen; want | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met de geboorte van het Kalf zijn de uijers vol melk: eindelijk, het dier kreunt van liefde tot haar kind, en schijnt in eens de smerte, welke zij ondergaan heeft, te vergeten, als zij haar jonggeborene mag zien, het welk kort na de geboorte in staat is, om de Moederkoe op den voet te volgen, en hierin ziet men de wijsheid van den aanbiddelijken Schepper van alles, welke geeft, dat de Koeijen, als dieren zijnde, geschikt om in het veld te leven, ons melk en boter te schenken en veelvuldig voort te telen, kort na de verlossing in staat zijn om te kunnen grazen, en het Kalf om de Moederkoe te volgen; want konde het Kalf zulks niet doen, moest het in het veld, zonder eenige bescherming, blijven liggen, dan stond het bloot om door roofdieren verslonden te worden, daar het nu door de Moederkoe wordt beschermd. Na deze kleine uitweiding, waartoe ons onze gevoelige gewaarwording drong, moeten wij nog melden, dat het wel gebeurt dat het Kalf, voor het eerst aan den uijer der Koe komende, of er aan gebragt wordende, door de Koe niet wel ontvangen, ja somtijds wel, bij de eerste aanraking aan den uijer, wordt weggeschopt: dit wordt veroorzaakt, doordien die eerste aanval van het Kalf, om aan den uijer te zuigen, er eenige pijn aan verwekt, bijzonder bij Koeijen, welke voor de eerste maal kalven, en bij die, welke zeer volle of harde spenen hebben. De zoodanige is men wel eens | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+genoodzaakt om, gedurende den tijd dat het Kalf zuigt, vast te houden of de achterpooten vast te binden. Om dit geval voor te komen, worden door sommige Landlieden de pijnlijke harde uijers der Koeijen, eenige dagen voor het kalven, uitgemolken of met gesmolten boter zacht en dikwijls ingewreven, om dezelve daardoor leniger te doen worden. Ga naar margenoot+Thans keeren wij weder tot de gevolgen van de natuurlijke verlossing, en dan staat aan te merken, dat de Koe, wanneer dezelve liggende gekalfd heeft, na het kalven somtijds spoedig weder opstaat, en ingevalle zij dit niet doet dan na verloop van een kwartier uurs, of daaromtrent, op de been moet geholpen worden, ten einde te zorgen, dat de baarmoeder niet uitzakke of afschuive; want daar de weeën, het zij die op het Kalf of op de nageboorte werken, altoos sterker in het liggen, dan in het staan zijn, te meer, daar de Koe door den grond, op welke zij ligt, aan haren buik ondersteund wordt: zoo kan het hierdoor gebeuren, dat, na de geboorte van het Kalf, de weeën te vroege dat is, voor dat de vliezen, of wel de beijen, met hunne tepels van de trechterkommetjes of holten van de baarmoeder geheel zijn afgescheiden, zoo sterk op de nageboorte werken, dat de baarmoeder, met de daarin nog vastzittende beijen en daaraan zijnde vliezen, uitgedreven en het binnenste buiten gekeerd wordt. Dit ongemak wordt door het staan voorgeko- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||
men, Ga naar margenoot+zoo omdat de weeën dan minder sterk als in het liggen werken, als omdat de baarmoeder in dien stand, (namelijk als de Koe staat,) door haar eigen zwaarte, dieper in den buik zakt, en het bekken zijne naar binnen af hellende rigting, welke bij het liggen der Koe in het tegenovergestelde veranderd was, wederom aanneemt. Ga naar margenoot+Na verloop van een half of wel van een geheel uur, of somtijds langer, na de geboorte van het Kalf, krijgt de Koe op nieuw weeën, door welke de, van de baarmoeder losgeworden, nageboorte wordt uitgedreven, en welke nageboorte bestaat uit de drie onderscheidene vliezen, waarin het Kalf gelegen heeft, als het beijenvlies, met de op hetzelve vastzittende moederkoekjes of beijen, het worstvlies en het lamsvlies, benevens de navelstreng. Ga naar margenoot+Na dat de Koe van de nageboorte ontlast is, geeft men haar eenig voedsel, waartoe door velen gebruikt wordt eene goede hoeveelheid oud bier, een weinig laauw gemaakt, ook lijnkoeken of zacht hooi. De buffon meldt, dat men in Vrankrijk aan dezelve zemelen met water geeft, dan het welk bij ons niet in gebruik is, maar wel doen de Rijnlandsche, Delftandsche en Amstellandsche Boeren veel moeite om zoogenaamd borstel te bekomen, het welk eigenlijk het afkooksel of den droesem is van de hop en andere granen, waarvan men bier brouwt, en dat van de bierbrouwerijen wordt afgehaald en aan de Koeijen van veel | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nut is: men kan haar ook een meeldrank en dergelijke ligt voedende middelen geven. De Koe dus op de eene of andere wijze verfrischt, wordt kort daarop, voor het eerst, gemolken en de spenen zacht behandeld. Deze eerste melk is doorgaans dikker en als het ware vettiger dan de gewone melk, ook walgachtig en geilzoet van smaak, en wordt biest genoemd. Sommige Landlieden hebben wel de gewoonte, om van deze eerstgemolken melk aan de gekalfd hebbende Koe te geven; dan, deze gewoonte is niet geheel goed te keuren, vermits men ondervonden heeft, dat de Koeijen, somtijds, hierdoor aangezet worden om haar eigene melk uit te zuigen. Ga naar margenoot+De nageboorte wordt door de Koeijen somtijds opgegeten, wanneer dezelve door haar bereikt kan worden; ja, zij zijn zeer graag naar dezelve; dan, daar het eten er van aan haar een belette spijsvertering en ziekelijkheid, en dus, voor een' langen tijd, een voor den Koehouder nadeelig verlies van melk veroorzaken, en er zelfs voorbeelden zijn, dat zij er van verstikken en er van sterven, zoo wordt door oplettende Koehouders de voorzorg gebruikt, om in de stallen de Kalfkoeijen, als mede die naast haar staan, zoo kort vast te maken, dat de achter haar liggende nageboorte niet door haar bereikt kan worden; en kalven de Koeijen in het veld, dan zorgen zij dat de nageboorte terstond wordt weggenomen en begraven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Gedurende de drie of vier eerste dagen na de verlossing, vloeit er een slijmachtig vocht uit de geboortedeelen der Koe; men noemt dit het navuil, en meestal is de vloed niet zeer sterk, en slechts somtijds zijn er dunne Ga naar margenoot+bloedstreepen onder vermengt: het kan ook somtijds plaats hebben dat die vloed sterker is, ook wel acht of veertien dagen na de verlossing voortduurt; dan, hoe langer dit plaats heeft, hoe meer men kan veronderstellen, dat zulks door een ziekelijk gestel veroorzaakt wordt. Betreffende het uitzakken of afschuiven van de baarmoeder, het afscheiden der nageboorte, wanneer die aan de baarmoeder gehecht blijft, en anderen hiertoe betrekkelijke zaken; hierover zal gehandelt worden na het beschrijven der moeijelijke verlossingen. Nu dan het begin, voortgang en einde van de natuurlijke verlossing der Koeijen, benevens derzelver gevolgen, beschreven zijnde, zoo zullen wij in de volgende Hoofdstukken de moeijelijke verlossingen, benevens de kunstgebruiken der ouden en nieuwere Koemeesters en Verloskundigen, en de door hun gebruikt wordende instrumenten, beschrijven. |
|