Natuurlyke historie van Holland. Deel 5
(1805)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||
Tweede afdeeling.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+fijne dezer zenuwkennis min bedreven, gereedelijk tot eene vatbare kennis zullen worden toegelicht. In de vorige Figuren en verklaringen van Plaat VIII. is zoo na mogelijk het herssengestel in het hoofd verklaart, hier nu volgt noodzakelijk de verklaring van deszelfs verlenging door de inwendige holligheden der wervelen, en de uitwendige verspreiding der zenuwen door het gansche ligchaam. In de afbeelding en beschrijving van het geraamte is naauwkeurig het getal, onderscheid en beloop van de ruggegraat en derzelver wervelen verklaart, maar daar de kleinheid van die afbeelding niet toeliet, om daar in de juiste aanwijzing van de zenuw- en bloedsprugtels te voegen, zoo dienen de volgende afbeeldingen in eene grootere proportie ter nadere opheldering, zijnde dezelve op een vierde verkleind, naar de wervelen van eer Mestkalf van 4 a 5 weken geteekend, en wel voornamelijk de wervelen die aan den nek tegen het hoofd liggende, aldaar het verlengend merg omhelzen, en alzoo in verschillende standen, van voren, van achteren, op zijde en dwars doorgezaagd, afgeteekend met de openingen der beenderen ter doorlating der zenuwen. De wervelen op Plaat IX. Fig. 1, 2, 3, 4, 5 en 6 algebeeld, zijn geheel en al afgescheiden van derzelver kraakbeenige tusschenvoegsels, mitsgaders van de aanhechtingen der banden en spiervezelen; zoo dat deze wervelen, in verschillen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+stand, in haren waren omtrek zijn geteekend, ten einde des te duidelijker te kunnen worden aangewezen, zoo als hier volgt. De eerste Figuur dan is de eerste halswervel, die men den Atlas noemt, om datGa naar margenoot+ dezelve het Hoofd draagt; de Boeren noemen het in de Koeijen het nekbeen, den hoofdspil, waarop het hoofd draait; zij kennen dit gewricht zeer wel, en weten, dat aan derzelver ontwrichting of kwetsing het leven der dieren hangt, waarvan het zoogenaamd nekslaan, nekomdraaijen, aan Konijnen, Katten, Honden enz. een bewijs is. Dit gebeente is ook van zulk een maaksel, dat het zoo juist en vast tegen den achterhoofdschedel sluit, dat het niet dan met forsch geweld daar van kan worden afgescheiden: het bestaat alleen uit een rondachtig gevleugeld been, 't welk uit drie kraakbeenige tusschenvoegsels in jonge kalveren kan gescheiden worden, als een onder aan in 't midden bij a, en twee zijdelingsche bij bb: dit been heeft wel geen uitstekende graat zoo als de volgende en alle wervelen, maar niet te min een knobbelige uitstek boven aan bij c: voorts ziet men bij dd wederzijdsche vleugels van binnen holachtig uitgeschelpt; zoo ook beneden dezelve wederzijds nog bij ff grooter holle wanden, waar aan de banden zijn ingelijfd, die dit been aan het hoofd hechten. Maar daar het hier zoo zeer niet aankomt om alle de bijzondere formen en fi- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+guren van dit en de volgende wervelen aan te duiden, als zijnde dit bij het beschrijven van het geraamte reeds gedaan, maar voornamelijk dient ter verklaring van het beloop des lendenmergs en zenuwgestel, zoo toont dan deze Fig. I. in de holten g g de wanden van het gewelfrond, waarin de eigenlijke koker h is, waarin het verlengdmerg (medulla oblongata) in Plaat VIII. vertoont, met het vlies in den ruggegraat invlecht, door de ringwijze holligheid h, terwijl de onderruimte in dezelve bij i vervuld wordt door de vliezen, spiertjes en bloedvaten, die uit het hoofd naast en om het merg omwonden zijn, en aldaar in dier voege liggen, dat een en ander den geheelen ring beslaan, en alzoo de geheele ruggegraat langs. Buiten dat zijn aanmerkelijke openingen aan dit achterbeen, waar door zeer aanmerkelijke zenuwrakken zijlings uit het merg spruiten, doch dit is hier niet zigtbaar, om dat dit been niet omgekeerd verbeeld is, maar straks bij Fig. 2. zal dit worden aangewezen. Ga naar margenoot+Achter dit Atlasbeen volgt nu de tweede halswervel bij Fig. 2, 3, 4, 5, in verschillende standen verbeeld, waar van Fig. 2. Ga naar margenoot+dezelve vlak van voren, de derde dezelve van achteren, de vierde dezelve op zijde, en de vijfde dezelve doorgezaagd vertoont, zijnde allen in hun waren omtrek geschetst: deze wervel is verschillend in stand vertoont, om daar door het waar beloop van den mergkoker, mitsgaders derzelver zenuwgaten, te kunnen bevatten: in de tweede Figuur | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+regtstandig van voren, ziet men bij a de tandvormige spil of liever knobbelachtige tandswijze graat-uitstek op den top des wervels; bij b is eene holte, waarin de Atlaswervel sluit; cc zijn de bovenste beenachtige uitstekken, waar aan de nekspieren gehecht zijn: dd zijn de verschillende gewricht-uitwassen; ee de eerste beenige uitwassen, die veel meer verwijderd zijn, dan de bovenste, en al mede dienen tot inlijving der wervelspieren, om die achter den anderen te verbinden, waarom men dezelve te regt wervelbanden noemt. Voorts is bij ff het wervelgebeente met twee wederzijdsche inhollingen die tegen den Atlas aandringen; eindelijk is bij g een ovaal rond gebeente, 't welk hier regtstandig verbeeld is, en dus is de ring of buis van den mergkoker niet zigtbaar, dan alleen bij h, dat een gedeelte dier opening is, en waarvan de openingen bij ii wederzijds den doortogt van het tweede paar zenuwen aan deze zijde van dezen wervel aanduiden. Maar nu vindt men in Fig. 3. dit zelfdeGa naar margenoot+ wervelbeen omgekeerd afgebeeld, zoo als het zich wederom aan den volgenden wervel sluit, en zoo ook even dezelfde beenderen andersom aangewezen: a het tandvormig uitstek, b een ovaalronde holligheid, waar in het bolronde gedeelte in Fig. 2. g. sluit; cc de boven uitstekende beenderen in het verkort te zien: dd de onderste uitstekende beenderen; ee aanmerkelijke holten tusschen de uitstekken, waar in de groote rug- of | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nekspieren zijn ingelijfd, die ook alzoo in alle volgende wervelen aan derzelver zamenvoeging de gewrichten besturen; voorts is hier bij f de ring van het ruggemerg meerder zigtbaar, om dat de wervel in dezen stand dezelve meer vertoont, gelijk ook de gaten der zenuwen bij gg hooger staan, en daar door aantoonen dat aldaar de zenuwen, in eene schuine rigting, door dezenGa naar margenoot+ wervel loopen, hetwelk door de vierde Figuur duidelijker wordt aangewezen, doordien dezelve wervel regtstandig afgebeeld, deze zenuwwegen op zijde duidelijk te kennen zijn, en tevens alle de opgenoemde uitstekken der wervelbeenderen, zich in een anderen stand vertoonen: dus is bij a het doornig of graatachtig uitstek, hier tusschen de twee uistekken bb, ingezonken, en lager te zien, gelijk ook de uitstekken, die in Fig. 2 en 3. bij dd zijn aangeduid, zich hier bij c rond vertoonen, en bij d het onderste uitstek, weder scharp stomp, maar het geen in deze zijlingsche Figuur vooral dient opgemerkt te worden, zijn de twee ronde beendervlakten, die elk door eene juiste ineensluiting, van wervel tot wervel, op elkander passen, zoo dat het bolrondachtige gedeelte bij e, juist beantwoord aan een dergelijk in den voorsten wervel, en daarentegen het vlakke ovaal bij f, beantwoord aan een dergelijken in den derden wervel, en alzoo de opgemelde openingen bij gg, de schuine doortogt der zenuwen zijlings vertoonen, waar toe ter nadere begrip, de gemelde wer- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||
vel Ga naar margenoot+voor de vierde maal, in haar inwendig maaksel, op zijde doorgezaagt, is afgebeeld. Bij Fig. 5 is hier bij a het doornig uitstek bij b het rond van den wervel: c de holligheid, waar in de naastvolgende wervel sluit: d het uitstek dat op de plaat der Atlas sluit: e het doorgezaagd ondergedeelte van den wervel: f het midden sponsachtig deel van het wervelbeen: g het ondersponsig beenstof: h het hol of den boezem, waar door het ruggemerg loopt: i de weg der zijtakken van het merg. Uit deze schetsen meen ik kortelijk de kennis van eene der voornaamste en eerste wervelen, met opzigt tot de zenuwkunde, te hebben verklaart, maar om dit stuk nu nog nader op te helderen, dient de 6. Figuur,Ga naar margenoot+ waarin een viertal halswervelen aan den anderen sluitende, in hunnen waren stand verbeeld zijn, en hier in verschillende van den stand der eerste, tweede, derde, vierde en vijfde Figuur, die, ter nadere verklaring, regtstandig, en niet schuins liggende, zoo als zij natuurlijk in de ruggegraat liggen, zijn geschetst, zoo dat het diametraal of de middellijn, daar in regtstandig is, daar dezelve in deze Fig. 6. overhellende, eene schuine rigting bekomen, zoo als dezelve in de natuur liggen, en in een sluiten. Alle deze wervelen zijn doorgezaagd, zoo dat het gansche Mergstel geheel en al aan de eene zijde ontbloot, in de holte of koker zigtbaar is, en te gelijk de daar uit spruitende zenuwen, duidelijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+kunnen verklaard worden, en wel zoo, dat zelfs een onervaren in de Ontleedkunde het begrijpen kan, hetwelk ook in de daad mijn oogmerk is, want anders had ik zeer wel alle deze afbeeldingen en aanduidingen kunnen achterlaten. Om dan aan dit oogmerk te voldoen, behoeft een Landman of Vleesslagter, of wien het lust, slechts het halsstuk van een Kalf of Koe, van het hooft tot aan den Nokwervel af te scheiden, zoo dat de hoofdwervel, de Atlas, Fig. 1. aan den tweeden, en drie volgende verbonden blijft, te zamen vier wervelen, of zoo men wil meerder daar aan volgende, dezelve gezamenlijk aan een verbonden, opkoken, om, na dat het bekoelt is, het vleesch en overtollige daar van af te scheiden, en aldus dit gedeelte ter beschouwing te bereiden, op gelijke wijze, als hier in Figuur 6. tot een vierde verkleind, naar het leven naauwkeurig is afgebeeld. Men ziet dan in deze Figuur bij aaaa, alle vier de eerste halswervelen, aan de graatwijze, bulten en uitstrekken, in den juisten natuurlijken stand, zoo als dezelven langs den gehelen ruggegraat, tot aan het uiterste van den staart, achter elkander volgen en aan een sluiten, zoo als ook de onderste deelen, en de basis der wervelen, onder aan bij bbbb, doorgezaagt, insgelijks op elkander sluiten, en allen bij cccc los, en alleen door kraakbeen middelschoten gescheiden zijn, zoo dat men moet vooronderstellen, dat deze wervelen, alle vier, zonder eenige banden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of spieren, los aan een verbeeld zijnde, alleenlijk door de lenden-mergbuis, die bij het doorzagen, omzigtig in deszelfs stand bewaard is, aan een verbonden schijnen, om des te beter het beloop des lenden-mergs, mitsgaders deszelfs takken te kunnen nagaan: dus is bij d de afscheiding van het verlengd merg, ter plaatse daar het door den eersten Atlaswervel inloopt, en bij e wederom afgesneden, daar hetzelve van den vierden tot aan den vijfden wervel is afgescheiden. Maar nu ziet men bij ffff vier zijlingsche Takken, met hunne verwijderde spruchtels, zoo als dezelve elk door de zijdelingsche tusschenruimtens der wervelen, en verondersteld dat de wervel niet doorgezaagt waren, als dan ook tusschen de aangewezen openingen, in de wervelbeenderen Fig. 3 en 4. bij gg aangewezen, doorloopen, in dier voegen, dat men moet begrijpen, dat gelijk in deze Fig. 6. deze zenuwtakken ontbloot liggen, dat dezelve ook even zoo aan de andere zijde der wervelen, hier niet zichtbaar, liggen, maar nogtans als twee-takkig moeten begrepen worden, ter welker verklaring de volgdende Fig. 7. en 8. zullen dienen. Doch eer ik tot deze verklaring over ga, dient nog vooraf aangemerkt te worden, dat in deze vier wervelen, de doorzaging, ook de inwendige zoogenaamde beenderschelfers van gagliardi, duideliljk te erkennen zijn, zoo als wij dit bij de inwendige aangroeijing der beenstoffen hebben opgemerkt, en in deze wervel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+figuren, zoo in deszelfs boven- als ondergedeelten, gggg boven, en hhhh onder, duidelijk van den verharden beenrand te erkennen zijn. Eindelijk, dat dit voorbeeld van deze vier eerste wervelen der ruggegraat, moet begrepen worden alzoo van wervel tot wervel te vervolgen in het geheel beloop der ruggegraat, met dit onderscheid, dat de graatachtige uitstekken, op den nek en de schoft langer worden, en vervolgens wederom verkorten aan den kruin, al hetwelk in het Beendergeraamte op Plaat VI. duidelijk is verbeeld. Tot dus verre het beloop van het ruggemerg door de wervelen der ruggegraat betoogt zijnde, zoo als hetzelve nog in zijne vliezen besloten is, zoo is er voorzeker nog een nader opheldering benoodigd, om het inwendig gestel te kennen, waar door men het ware begrip van het wonderbaarlijk weefsel en verbreiding der zenuwtakken kan begrijpen, want daar het gantsche hersengestel en de hoofdschedel door een algemeen hersenvlies, pia Mater genaamd, omringd wordt, zoo volgt dit vlies, ook aan een verbonden, aan het gansche merg- en zenuwstel, onder de naam van Membrana Meninges, zoo dat, als men het inwendig merg wil kennen, men ook dit vlies moet doorsnijden, en om dit te doen zien, dient Fig. 7 en 8. Ga naar margenoot+In Fig. 7. vertoont zich een stukje merg, iets grooter in zijn doorgesneden vlies, natuurlijk liggende. Bij aaaa is het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doorgesneden vlies kennelijk: bij bb is het merg nog in zijn geheel kennelijk, zijnde de streep e, die perpendiculair doortekent de afscheiding van wederzijde, terwijl onder aan bij d, het merg doorgesneden, en de innerlijke openingen, waar door de bloedvaten midden doorlopen, worden aangeduid, maar dat hier het voornaamste dient opgemerkt, is de uitspruiting der zenuwspruchtels, uit het merg zelve: deze ziet men bij ee, ter wederzijde uit de mergbuis uitvloeijende, binnen door het omgeslagen vlies, als tot een waaijerachtige samenloop vereenigt, doordringen, tot daar zij wederom buiten hetzelve vlies, als 't ware, in eenen ring of knoop ff, omvangen, andermaal zig wederom door de naastaanliggende deelen verspreiden. maar daar nu deze Figuur slechts de mergbuis vereenigd vertoond, is er nog eene nadere afbeelding noodig, om de scheiding van het merg zelve te bevatten, want schoon dit lendenmerg zich uiterlijk als een ronde pees of spier vertoond, en alzoo doorgaans oppervlakkig beschouwd wordt, zoo is zij zulks in de daad niet, maar wel degelijk tweeledig, zoo dat zij duidelijk in het midden door eene bijzonder afscheiding, waar door de bloedvaten loopen, gescheiden wordt, en tevens eene ontspruiting daar van, uit een waaijerachtig weefsel, wederzijds in elke afdeeling loopen, welke spruchtels dan wederom, bij wijze van kussing, (anastomosis) met dergelijke tegenoverliggende spruchtels vereenigende, wederom op eene tegengestel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de wijze, door het vlies dringende, eindelijk buiten hetzelve, zich wederom in het oneindige verspreiden, zoo als in Fig. 6. bij f f f f is aangetoond. Daar nu de gemelde Fig. 7. eene nadere opheldering van de vlechting (Plexus) der oorspronkelijke zenuwvezels uit het merg Ga naar margenoot+aanduidt, is, bij Fig. 8. een stukje van het mergvlies (membrana meninges) geheel glad en vlak uitgespreid, en van al het merg ontbloot, afgebeeld, zoo dat alle de fijne waaijerachtige vezelen in hunne afwijkende en weder zamenloopende spruchtels duidelijk zigtbaar zijn, en men de zoogenaamde kussing (Anastomosis) der vaatjes en spruchtels duidelijk op het vlakke vlies ziet zamenloopen. Dus is bij a a a a de vier hoeken van het vlies; bij b b de middelste mergbuis; c c de wederzijdsche buizen; d de middelste uitspruiting of vlechting; e e de waaijerachtige kussing der vezelen wederzijds; f f de tweede zamenloop wederzijds; g g g g verscheidene fijne zenuwtakjes. Gaarne had ik deze Figuur levensgroote medegedeeld, om dat dezelve zeer veel tot de kennis van het geheel toebrengt, doch om de kosten te vermijden, heb ik dit gelaten. Ondertusschen is niets gemakkelijker, zelfs voor min ervarenen, dan dit, volgens het leven, na te gaan: men behoeft slechts aan een Vleeschhouwer een stuk van de lendenspier te verzoeken, die zeer gereedelijk bij het doorhakken der ruggegraat kan worden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uitgeligt: deze spier snijdt men overlangs door, en spreidt dezelve, op een plankje uitgerekt en met spelden vastgestoken, uit, en besproeit voorts het merg met water, en wascht het met een spons, doekje of liever met een penseel af, tot dat al het merg er af gezuiverd is, als dan zal men na een weinig droogens de vlechting der zenuwen en vaatjes duidelijk kunnen zien. Daar nu alle deze Figuren van 1 tot 8 ingesloten, het maaksel der wervelen en ruggegraat, benevens de plaatsing des ruggemergs hebben verklaard, en deze voorbeelden tot het vervolg van de geheele lengte der ruggegraat betrekkelijk zijn, alzoo dezelve allen eveneens zijn, en alleen dar in verschillen, dat, hoe meerder de wervelen in het achterstel, in het heiligbeen en in den staart verkleinen, alzoo ook de holtens van den mergkoker en de dikte van het merg verkleind, eindelijk in de staart verdwijnen. Om ook dit wel te vatten, had ik bevorens eene afbeelding uit willis overgenomen; dan, daar dezelve mij niet duidelijk genoeg scheen, en ook andere kundigen dit nuttig oordeelden, zoo heb ik met zeer veel moeite, gemerkt de kleinheid der proportie, hier toe eene geheel nieuwe afbeelding vervaardigd, waarin het gansche beloop van het merg, van het hoofd af tot aan het uiterste van den staart, ontbloot vertoond wordt, met alle deszelfs zenuw-mergspruchtels, na wederzijds op het omgeslagen mergvlies uitgebreid, en na dat dezelve als vereenigt door | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hetzelve vlies doordringen, juist zoo als die van gedeelte tot gedeelte aan het voor- midden- en achterstel in takjes en spruchtels zich verwijderen, afgebeeld, en wel zoo, dat dezelve telkens, naar mate, dat zij van de afzonderlijke gedeelten van den romp en ingewanden verwijderen, ook meer of min schuins of regtstandig uitloopen; al hetwelk Ga naar margenoot+dan ook in deze Figuur 9. is aangeduid. Eindelijk worden alle de zenuwen, die, tot 32 ingesloten, duidelijk zijn afgeteekend, door bijzondere letteren, op zijde en langs het gansche merg - en zenuwgestel aangewezen, op de volgende wijzer:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||
Alle deze zenuwen zouden voornamelijk op 36 à 38 paren kunnen berekend worden, maar om dat de zenuwvezels tevens met de staartwervelen meestal in vezelen verdwijnen, zoo worden dezelve ook zoo zeer afzonderlijk niet onderscheiden, doch niet te min door ons bij n n n n zoo na mogelijk aangewezen. En hier mede is deze Figuur genoeg verklaard; alleen is de doorboring der zenuwtakjes, binnen het vlies afgebeeld, zoo als dezelven uit den rand van het ontbloote merg boogswijze uit een gespreid zijn; hoedanig dezelve zich eindelijk tot een bundel en ring vereenigen, is in Fig. 7 en 8 vertoond en opgehelderd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dus van deze onze eigene geheel, vernieuwde figuren afstappende, is hier ter volmaking van dezelve wederom bijgevoegd het zeer fraai en naauwkeurig geheel zenuwgestel in de Herkaauwende Dieren, uit den beroemden thomas willis, de Anima Buclerum, overgenomen, en zoo naauwkeurig doenlijk in eene kleinere proportie gebragt, als hetzelve bij ons reerste ontwerp geteekend was; wij vermeenen dit, tot gemak der Onderzoekers, zoo klaar en duidelijk te hebben voorgesteld, als immer naar den aard van het onderwerp konde geschieden. Ik twijfel ook daarom niet, hoedanig men dit ook, als aloud bekend zijnde, moge beoordeelen, of men zal mij toestaan, dat er voor de vatbaarheid van den Landman, van Veekenners en Koemeesters als nog geen beter is, dat zoo duidelijk het beloop der zenuwen en tevens de bloedvaten aantoont, en vooral in het inwendige der ingewanden, wier hoofdzakelijke deelen hier zoo juist zijn aangeduid, dat men zelfs gedeeltelijk en bijna geheel ook den omloop des bloeds daar uit kan navorschen, waarom ik dan ook de andere hier toe betrekkelijke afbeeldingen van willis heb achter gelaten, berustende bij de volgende verklaring. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Verklaring van het gansche zenuwgestel in zijn geheel, benevens het beloop van het merg en deszelfs vezelen.Ga naar margenoot+Even gelijk wij bij de verklaringen van het geraamte en der uitwendige spieren, de vatbare verdeelingen in het voorstel, middenstel en achterstel hebben in acht genoden, zoo zijn wij in deze afbeelding van de manier van verklaring van Dr. willis afgeweken, en hebben de voornoemde afdeelingen wederom in acht genomen, en die zelfs naar den aard van het ontwerp nog al klaarder trachten voor te stellen, in dier voege, dat een Landman, Veehoeder, Koeijen - Doctor of Vleeschhouwer, zonder zelfs ontleedkundige te zijn, met een opslag de plaatsing der zenuwen en bloedvaten in deze Figuren op eene Koe kan toepassen, het geen eigenlijk ons oogmerk is, om, gelijk wij meermalen gezegd hebben, niet zoo zeer alleen voor de fijne en schrandere vernuften, maar ook voor het gezond verstand van den Boer te schrijven: ten dien einde zijn de verdeelingen, die bij de plaatsing van het rif en de spieren regtstandig gelezen worden, hier integendeel zijlings geschikt, om reden, dat men dient te veronderstellen, dat deze geheele afbeelding uit eene Koe genomen is, die, als op den rug liggende, van den top des hoofds tot aan den staart, in zijn zenuwen vatengestel regtstandig en met wederzijd- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||
sche Ga naar margenoot+takken en spruchtels ontleed, voorkomt, daar wij in de vorige afbeeldingen niet dan zijlings onze Koe hebben kunnen afteekenen; buiten dit, zoo geeft deze afteekening gelegenheid, om de deelen, die in het eigenlijk voorstel uitwendig beperkt voorkwamen, hier in eene naauwere onderdeeling te brengen; want daar zoo wel in het rif als spiergestel, het hoofd, den hals, de strot enz. afzonderlijk behandeld wierden, zoo loopen hier de deelen meer in één, en het hart, de longen enz., die naar hunne inwendige ligging eigenlijk tot het middenstel behooren, dat is, tot het gedeelte van den nok tot het kruis, liggen hier boven het middenrif; hierom gelieve den naspeurenden Lezer het een en ander met onderscheiding gade te slaan. De voornaamste inwendige deelen, die boven het middenrif liggen, zijn: het hoofd en de herssen- zenuwen- en bloedvatende; de hals of nek, met den gorgel, het strottenhoofd en longpijp; het hart en de longaderen enz. Die in het middenstel en onder het middenrif (Diaphragma) liggen, zijn: de maag, de lever, de milt en de nieren, met hunne zenuwen en bloedvaten. Eindelijk zijn in het achterstel de kruisvaten, de teeldeelen, zaad - bloedvaten en zenuwen, tot aan de stuit of staart. Om echter de kortheid te betrachten, en al wederom niet in het ingewikkelde van het zenuwgestel, met betrekking tot den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Mensch, te treden, zullen wij in deze overgenomen Figuur 10. slechts dat geene aanwijzen, 't welk eigenlijk tot het zenuwgestel der Koeijen behoort; en de verklaring, zoo veel mogelijk, vatbaar trachten te maken voor den oplettenden Boer en weetgierigen Landzaat; derhalven zullen wij eerst de algemeen bekende deelen met groote Kapitale Letters, en de kleinere met cursijve letters en nommers aanwijzen, te meer daarom, om dat een ongestudeerde of min ervarene, aan dergelijke Plaatverklaringen ongewoon, het des te gemakkelijker zou kunnen bevatten In de verklaring der voorige Plaat is reeds genoeg melding gemaakt van het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, tot het tiende paar zenuwen: hier zal dit gestel nader begrepen worden, als men begrijpt, zoo als deze Figuur aanwijst, dat elke zenuw, uit zijn oorsprong, links en regts zijn takken uitspreid, zoo dat zij bij paren telkens ter linker en ter regterzijden afwijken van het middenpunt van het hoofd, en zoo voorts langs de gansche ruggegraat en lendenen, tot dat zij eerst in de voorpooten, daar na in de heupen, het bekken, tot de sluit, in de achterpooten eindigen. Om dit nu regt te bevatten, zie men in Plaat IX. Fig. 10. vooreerst: de aanwijzing der voorname deelen met Kapitale Letters, om dezelve, naar mate der voorgestelde verdeelingen, van de kleine Curcijve Letters en hommers te onderscheiden, en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dus vertoonen de volgende deelen zich aldus:
De ligging dezer aderen en zenuwen, is den boeren en slachters wel bekend, zij weten, dat dezelve aan de linkerzijde lager ligt, en betastende Koeijen daarom veel onder de oxelen, om te ontdekken of in dezelve ook spatten zijn, gelijk in de paarden: zij kennen hier ter plaatse insgelijks den polsslag en de zenuwen, en letten of hier ook zenuwknopen leggen. De vetwijders, als zij magere beesten koopen, zijn ongeloofelijk ervaren, om uit het gestel der vaten en zenuwen, onder de oxelen der Koeijen, de gezondheid en de voorspelling van welgedijen te kennen; ook kennen zij zeer wel de lagerligging der bloedvaten aan de linkerzijde, en het is hierom niet te vergeefsch, dat wij bij ons het gemeen spreekwoord hebben: de linkerhand is het naast aan het hart. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||
Deze voorname deelen met Kapitale Letters aangewezen zijnde, vervolgen wijnu met het Curcijf Alphabeth, om ordelijk het gestel der zenuwen te verklaren, doch hebben vooraf onzen Landman te onderrigten, dat alhoewel de bloedvaten hier telkens genoemd worden, dit noodzakelijk is, om dat het gantsche zenuwstel, in alle deszelfs takken en spruchtels, juist altijd naast aan, om en in het beloop der bloedvaten volgt, zoo dat er geen allerfijnst bloedvaatje is, of er is ook een zenuwspruchtel naast aan: om dit duidelijker te verklaren, volgt hier de nadere aanduiding met Cursive letters en nommers, en wel: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+A. Het voorstel of verklaring van de Afdeelingen in het voorstel, van het hoofd tot aan het middenrif.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||
Hier op volgen de verdere aanwijzingen der zenuwen van den buik, volgens nommerletters, om de verwarring met de alphabetische te vermijden.
Door alle de voorgemelde aanwijzingen tot dus verre, de zenuwen van het voor - en bo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||
venstel, Ga naar margenoot+die tot het hart, de borst, de longen, het middenrif en de armen of voorpooten betrekking hebben, zijnde voorgesteld, volgen hier de vervolgen der zenuwen in den buik en de ingewanden, maag, lever, milt, nieren, en zoo vervolgens, die wij, alschoon dezelven in eene afzonderlijke Plaat bij anderen zijn uitgebeeld, hier als vereenigd voordragen, om dat den min ervarene hier door een gemakkelijker denkbeeld van het geheel bekomen kan, gelijk wij ook voorbedachtelijk hier al de subtiliteiten, die op dit gedeelte kunnen voorkomen, overflaan. | |||||||||||||||||||||||||
B. Het middenstel.Deze Afdeeling dan verbeeldt, als vervolg op de aaneenschakeling der zenuwen van het boven borstgestel, tot aan en om het bekken onder aan het buik- of middenstel, voornamelijk de takschieting der dwaalzenuw of liever de algemeene zenuwen.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
C. Het achterstel.De overige kleiner zenuwen, en die zoo op het onderste gedeelte van den buik, als op het geheel achterstel betrekking hebbende, volgen hier wederom op de vorige met nummers.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||
Hier mede de vlechtingen der zenuwen zoo beknopt mogelijk voorgesteld hebbende, zoo als dezelve door het hoofd, het voorstel, middenstel, buik en achterstel, in derzelver vakken elkander onderling ontmoeten, en daar tevens voornamelijk de tusschenribbige zenuwen, zijdelings verspreid, vertoond worden, zoo zijn daar mede de Figuren, op deze negende Plaat voorkomen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||
de, Ga naar margenoot+duidelijk aangewezen, en behoeft hier geene verdere verklaring. Ten besluire dan van al het geene wegens de zenuwen gezegd is, dient hier met een woord nog gezegd, dat, wat belangt eene nog nadere kunde, in overbrenging en afleiding van het zenuwgestel der Runderen van en op den Mensch, zoo als wij telkens, daar het te pas komt, in acht nemen, dit heeft in dit geval geene plaats kunnen hebben, uit hoofde van het groot verschil in het geraamte en de ligging der teeldeelen. Wie er lust toe heeft, kan ten aanzien der Menschelijke zenuwen, in de werken van eu tachius, vezalius en anderen, het bijzondere van de voornaamste zintuigelijke paren zenuwen naargaan, volgens de verdeeling der ontleedkundigen, en zoo als die bij opgemelde beroemde Mannen, langs het beloop van een geheel beendergestel, verbeeld worden: hetwelk ook door sommige Dierkundigen, ten aanzien van eenige viervoetige Dieren, is naargevolgd, als door saunier en bourgelat van de Paarden, en door blazius van de Honden, elders van andere Dieren, in welke afbeeldingen dan zulk een Paard of ander viervoetig Dier op den rug gelegd, met de voor- en achterpooten uitgerekt, verbeeld was, met alle de takken der zenuwen en bloedvaten, even als de takken en spruchtels van eenen ongebladerden boom, maar om dat zulk soort van afbeeldingen niet alleen aan ontelbare misteekening onderhevig zijn, maar ook | |||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 194]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tot eene uitgebreider behandeling behooren, en mij zeer zeker buiten min bestek zouden verwijderen, heb ik soortgelijke afbeelding vermijd, en een beknopt en zelfs voor minkundigen begrijpbaar samenstel mede gedeeld, waar mede ik dan vertrouw tot dus verre te kunnen volstaan, te meer, daar ik die onderwerp met nieuwe afbeeldingen en verbeterde verklaringen, naar den aard der zaken, heb opgehelderd, en volkomen aan een' iegelijk de beoordeeling daar van overgelaten, in die verwachting, dat mijne Lezers, overtuigd van mijnen ijver, geregelde ondervinding en geduldigen arbeid, in de volgende Verhandelingen, over de zintuigelijke deelen, niet minder nuttige en tevens vermakelijke zakelijkheden en nieuwigheden zullen vinden. |
|