Natuurlyke historie van Holland. Deel 4
(1769-1805)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste afdeeling.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+als een afzonderlijk hoofdstuk te behandelen, en tevens uitvoerig te betoogen, meer dan vijftig teekeningen, en zoo vele berekeningen, hoe vatbaar anders voor ervaren stel- en rekenkundigen, zijn er verworpen, om er slechts éénen te kunnen uitvinden, die voor den Landman en gemeenen Burger verstaanbaar ware. Immers kan men aan eenen eenvoudigen, die slechts de eerste beginselen der Rekenkunde, of zijn Boerenkrijtje verstaat, niet vergen, om de Algebraïsche applicatie of de Arithmetische progressien ordelijk te bevatten; terwijl daarentegen de natuurlijke vatbaarheid geschikter is voor de zaak zelve. Ik sta geredelijk toe, dat het voor ervaren Rekenkundigen niet moeijelijk valt om in cijfer zoodanige tafelen op te stellen, en dat men dienvolgens daar mede zoude kunnen voldoen; dan, daar ik mij toeleg om vooral voor den Landman nuttig en tevens verstaanbaar en vermakelijk te zijn, en men daarenboven over het algemeen op dergelijke afbeeldingen van geslacht-tafelen, aanwijzingen van deelen, gebreken enz. bij en aan het dier zelve, gesteld is; zoo heb ik deze wijze van geslacht-telling gevolgd, in denzelfden smaak als ik die in het III. Deel der Natuurlijke Historie van Holland, op de beruchte Zoetermeersche Geslacht-tafel van dirck jonge jan en commertje jansz, heb geplaatst, bij gelegenheid van het beschrijven der Nationale vermenigvuldiging als Mensch, en hier mede vertrouw ik aan de tegenwerping, die sommigen zouden willen maken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+beantwoord te hebbenGa naar voetnoot(*). Dit dan, heeft ons eene ongeloofelijke moeite gekost, om, gelijk wij in ons geheele werk bedoeld hebben, de ontzagchelijke vermeerdering van het geslacht der Koeijen, bijzonder in ons Gewest, aan te toonen, en ten dien einde nog eene Tafel te teekenen, waarin men met een opslag, zonder zelfs een groote berekenaar te zijn, de progressie der voortteling zien kan, bijzonder, hoe veel Kalven en successivelijk Runderen in tien jaren tijds ééne éénige Koe kan voortbrengen, hetwelk wij nu vooraf gaan verklaren, als hier best passende. Ga naar margenoot+Een Boer of Veehoeder dan, stellen wij, heeft een jonge Vaars voortgefokt, die op de zestien, of op zijn jongst, op de vijftien maanden, (wil men iets vroeger of later stellen, 't is ook goed,) kan besprongen worden, en dus bevrucht zijnde, op negen maanden dragt gerekend, op 24 à 25 maanden ouderdom, eene maand onder of over, kan Kalven; zoo dat men, om de moeijelijkheid van de gebroken rekeningen te vermijden, na genoeg, zoo niet zeker, stellen kan, dat een Kalf, in April of Mei geboren, twee jaren daar na in April of Mei wederom een Kalf kan voortbrengen, en zoo achtereenvolgende, van Kalf tot Kalf, hetwelk dan, voorondersteld, dat de eerste Koe en het laatste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kalf gezond blijven, en de Kuis-Kalven vooral niet geslagt worden, in tien jaren tijds, tot een honderd drie- en veertig stuks kan voorttelen. Om dit wel te bevatten, zoude veelligt bij eenige onervarenen misstellingen kunnen Ga naar margenoot+voorkomen, die wij vooraf dienen op te helderen; namelijk, ten aanzien der Sexe tusschen een Stierkalf of een Kuiskalf, om dat een Stierkalf niet eigenlijk baart of kalft. Het is den Geslachtrekenkundigen overbekend, welk eene onbegrijpelijke evenredigheid door de Voorzienigheid onderhouden wordt in de Mannelijke en Vrouwelijke Sexe der Dieren. - Ten aanzien van den Mensch is dit, als bovengemeld, door de niet genoeg te roemen susmilch doorslaande betoogt; ten aanzien van Holland hebben wij het onze toegebragt in de Natuurlijke Historie van Holland, en inzonderheid dit in de Geslachtboom van commertje jansz en dirck jonge jan te Zoetermeer, bij die verbazende gelijkheid van Knechtjes en Meisjes, in Zonen en Dochteren aangetoond. Dat er nu in de Koeijen iets dergelijks plaats heeft, is boven reeds aangeteekendGa naar voetnoot(*), en dit zullen wij wederom aantoonen; doch, ofschoon het onmogelijk is, om de geboortelijsten der Dieren tot dien trap van naauwkeurigheid te brengen, als die van den Mensch, zoo is evenwel ons plan van evenredigheid nagenoeg hetzelfde, om dat de kruissing der Sexe ook nagenoeg in deze Dieren hetzelfde is, name- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk, Ga naar margenoot+eene Koe en Stier beurteling regelmatig voorttelende, zoo zoude het getal van Stieren en van Koeijen, of zoo men zegt, Kuis- of Stierkalven, na zeker verloop van jaren evenredig zijn, indien zij bleven leven; maar het zij dat dit al of niet te berekenen zij, zoo is het echter onbetwistbaar zeker, dat elk Kalf, hetwelk eene Koe jaarlijks voortbrengen kan, een Stierkalf of een Kuiskalf is: en dienvolgens kan, volgens het beloop der Natuur, en de schikking der onbegrijpelijke Voorzienigheid, in twee jaren tijds een Kuiskalf dragen en kalven, en een Stierkalf eene Vaars bevruchten, hetwelk dan voorondersteld, nagenoeg de berekening op een uitkomt: te weten, dat eene Koe het eene jaar een Kuis- en het ander jaar een Stierkalf voortbrengt, en dus in tien jaar vijf Kuis- en vijf Stierkalven; welke dan beiden voorttelende met hun geslachtaard, ook volstrekt na twee jaren elk jaar een Kalf kunnen voortbrengen, en hier op is onze teekening en berekening gegrond, namelijk, dat elk Kalf, het zij Stier of Kuis, Vaars of Bul zijnde, jaarlijks kan voorttelen, waarvan de Tafel straks volgen zal. Ondertusschen kunnen wij, noch niemand ontkennen, dat in dit soort van berekeningen verborgendheden, ja onmogelijkheden zijn, die ons menschelijk vernuft beletten, om dit alles zoo juist te bepalen, dat er geene misrekening op is; dit is Gode alleen bekend: de grootste berekenaars stuiten hier altijd; en waarom? om dat wij, volgens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Gods woord, tot den einde toe, den Almagtigen niet kennen mogen! en ten anderen, om dat onze leeftijd en vernuft niet in staat is, om onze menschelijke evenredigheid, en dus veel minder die der Dieren vol maakt te kunnen berekenen; zoo dat ons beperkt vernuft ook nooit verder mag of kan redeneren, dan tot die verrukkende bespiegelingen van Gods Majesteit en de bewondering Zijner wijze Werken, waar toe hij ons Menschelijk Geslacht verordineerd heeft. Hij toch heeft alles met wijsheid gemaakt en de aarde is vol van Zijne goedheid. In dit opzigt, is dan ook onze vooronderstelling aan te nemen, te weten, die van eene Koe in tien jaren op eene gelijkheid van beiderlei Sexe, het geen echter over het geheel van meerder Vee moet berekend worden, om dat, even als in den Mensch, somtijds een man bij eene vrouw, niet dan zonen, een ander niet dan dochteren voortbrengt, dit ook met de Runderen plaats heeft: derhalven moet onze opgave niet anders als eene opgave van het geheele evenredige naastmogelijke aangenomen worden, waar van aanstonds nader. Dus denkende, is er dan bij gevolg, bij ons niets overig, dan om te berusten in het geene boven ons verstand gaat, en voor te dragen, het geen voor ons vatbaar zij. Ga naar margenoot+Ten aanzien der Koeijen dan, komen er even zoo vele zwarigheden voor, in het berekenen der kruissing van de Sexe en het Ras, als in den Mensch, en zeer zeker eene vrij onoverkomelijker zwarigheid, hier in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+bestaande, dat het Geslacht van het Rundvee, van de geboorte af aan, tot den bloei der jaren toe, geschikt is voor den bijl en den slagtbank, om tot voedsel der Menschen te strekken, en het dus den aanbiddelijken Schepper behaagt heeft, de ontelbare vermenigvuldiging der dierelijke Wezens over het geheel, en dat der Runderen in het bijzonder, zeker perk van leven, vermenigvuldiging en sterven te bepalen, het geen zij niet zullen overtreden. Intusschen is het voor een Natuurkenner, en ook voor mij, onmogelijk de natuurlijke leeftijd van eene Koe of van eenen Stier te bepalen, alzoo men weinig daar van weet, en het kenmerk der hoornkrappen met de tien jaren ophoudt. Van de Hartebeesten weet men dat zij zeer oud worden, om dat men er gevonden heeft met halsbanden van onheugelijke jaargetallen. Hoe het zij, hun natuurlijk levensperk zullen zij niet overtreden, hetwelk men zeer zeker ten aanzien der Menschen mede niet kan lochenen, zoo dat, ik voor mij zelven althans, geloove dat zelfs de tijden van Oorlogen, de bezoekingen van Pestilentien, Sterfjaren, door de wijsheid van God zoodanig geleid worden, dat zij, naar zijnen wil alleen, die onbegrijpelijke en standvastige evenredigheid van het Heelal bewaren; waar bij wij Menschen, hoe mild deze of gene met een wijsgeerig of diepzinnig vernuft mogt begaaft zijn, altoos zullen stuiten; waarom wij, wat ons betreft, in deze verborgenheden hier niet die- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per Ga naar margenoot+kunnen noch willen inzien; en dus alleen het geene wij met vatbaarheid kunnen voordragen, hier zullen vervolgen. Op dezen grond, meenen wij, ten betere verstande, hier eenige nadere oplossing te Ga naar margenoot+moeten doen van beredeneringen, die er veelligt zouden kunnen ontstaan uit de verschillende voorttelingen der Koeijen; bij voorbeeld: eene Koe kan, 't welk meermalen gebeurt, tweelingen en meer voortbrengen; eene Koe kan meest Kuiskalveren; eene andere wederom meest Stierkalveren baren; dus dan, zoude veelligt een vitter ons tegenwerpen, dat er geene evenredigheid kan bepaald worden; dit zoude bij den eersten opslag eenen eenvoudigen kunnen voorinnemen, maar dezulke gelieve aan te merken, dat men de berekeningen der Sexen en Geslachten, door malkander moet stellen, dat is: de eene Stier tegen den anderen; en nog naauwkeuriger, de eene Koe tegen de andere, want gelijk eene Koe tweelingen, ja 't geen zeer zeldzaam is, meerder Kalveren te gelijk kan baren: zoo zijn er weder anderen die het Kalf vergooijen of miskramen deze zijn geene ongewone gevallen, en staan weer gelijk. Zoo is het ook ten aanzien der Stierkalveren: als men rekent, dat er zoo vele Mestkalven geslagt, of tot Ossen gelubt worden, dan moet men ook stellen dat een Stier voor een drift Koeijen genoeg is, en dus het gebrek van zijne Sexe vervuld. De bescheidenheid laat niet toe om hier den Mensch in vergelijking te brengen. Onze Boeren weten hier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wel op te schertzen, als er een vreemde Stier in de weide is. Dit overgeslagen, komt er in dit opzigt eene aanmerking voor, die wij niet voorbij mogen gaan, te weten, hoe de natuurstaat der Runderen, buiten het gebruik dat er de Mensch van maakt, is, als de Koeijen en Stieren in het wilde voorttelen. Ga naar margenoot+Bevorens is alrede uitvoerig verhandeld, dat voorheen ook natuurlijk in het wilde hier te Lande de Runderen voortfokten; maar de reden, waarom ik dit in het voorbijgaan wederom herhalen, is eigenlijk hier de vraag. - Nademaal de Stierkalveren in het wild even zoo voortgroeijen als de Kuiskalveren, en het getal der Sexe dus evenrediger schijnt, dan wanneer zij onder het bestuur der Menschen zijn, die de Stierkalveren slagten of tot Ossen lubben, tot vetweiden of de ploeg schikken, zoude dan een Stier en eene Koe ook bestendig gepaard zijn? dit is moeijelijk te beslissen, nademaal de Koeijen en Stieren bij benden in het wild samenscholen: ondertusschen is het zeker, dat de wilde Stieren, vooral in den springtijd, elkander dikwerf tot den dood toe bevechten om eene tochtige Vaars. Dan, men zij hier omtrent in het zekere of onzekere, het blijft altijd eene op de ondervinding gegronde waarheid, dat eene Koe in haren gezonden staat jaarlijks een Kalf voortbrengt, of natuurlijk kan voortbrengen, en het zij dan een Kuis- of een Stierkalf, deze op zijn beurt weder een Kalf van een van beide Sexe; het- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welk Ga naar margenoot+dan alwederom tot een grondslag van onze berekening gesteld zijnde, de volgende optelling zal uitleveren, zoo als die in de nevensstaande Kunstplaat is uitgebeeld. Wij stellen dan dat de roode Stier in den Ga naar margenoot+grooten cirkel van deze Plaat, in het Basiment afgebeeld, in het jaar 1700 besprongen heeft de Moederkoe, mede in den naastaanstaanden cirkel geteekend, en ligt roodbond gevlekt, als zijnde de naast natuurlijke kleur der Hollandsche Koeijen, misschien wel om dat de natuurlijke Koeijen altijd ros-rood zijn; dezen Stier en Koe stellen wij dus voor, als de twee eerste Stam-ouders van een geslacht van tien jaren achter den anderen, dus dan, ingevolge onze stelling, brengt de Moederkoe gedurende tien jaren, van Maart tot Maart, of, om den meesten Kalftijd in Holland in het oog te houden, van April tot April, alle jaren, voort een Kalf, tot tien toe, welke allen in de opklimmende rondten zijn afgebeeld, en met Kapitale Letters aangeduid, te weten: Ga naar margenoot+In het Jaar
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Nu brengt het Kalf A. dat op Ao. 1701. in April geboren is, Ao. 1703. wederom in April een Kalf voort, letter A 1. na twee jaren oud te zijn, terwijl de Moederkoe jaarlijks vervolgd met te Kalven, waar door het dan toekomt, dat het derde Kalf C van de Moederkoe, op denzelfden tijd geboren wordt, dat het eerste Kalf A, deszelfs eerste Kalf A 1 voortbrengt, zoo dat, om het vatbaar bij vergelijking voor te stellen, het Kalf A 1 neef of nicht wordt, op een en denzelfden geboortestond, van zijner moeder tweede zuster of broeder, en zijner grootmoeder derde dochter of zoon; zoo dat dan, vervolgens van jaar tot jaar voorttelende, de over-klein-kleinkinderen, te gelijk geboren worden met hare grootmoeders, overgrootmoeders en bed-overgrootmoeders kinderen, gedurende het beloop van tien jaren agter den anderen. Om dit nu met een opslag van het oog te kunnen nagaan, hebben wij de genoemde Plaat 2. op die wijze ingerigt, dat in elk cirkelrond, het zij klein of groot, (om de proportie op een Plaatbestek te vinden) het jaartal waar in elk geboren is, is geteekend, waar uit men zien kan, hoe veel Kalven, Kuis of Stier, elk jaar geboren worden, en om zoo veel mogelijk deze anders stroeve ingespannenheid te vervrolijken, en nog spoediger de gelijktijdigheid te vinden, hebben wij de tien jaren door tien verschillende kleuren onderscheiden, als: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buiten dit, hebben wij, mede ten nutte en vermaak, in de Ovalen A tot K, de afbeelding der Kalven of Vaarzen, (die verondersteld worden uit de Moederkoe te zijn voortgekomen) geplaatst, en met tien onderscheiden soorten van Bonten en ander Haar der Koeijen getekend, en welke Bonten nader zullen worden verklaard. Terwijl onder ieder dezer tien afbeeldingen, op een gerold Lindje, de naam van het Bont door Bijschriften zijn aangeduid; en wijders ieder Lindje gekleurd na de kleuren van het jaartal, zoo even opgegeven, en voorts de trap van verwantschap op de Linten, (waar op de kleine cirkelronde zijn geplaatst) vermeld, welke Linten mede volgens de jaren zijn gekleurd. Ook hebben wij ter betere bevatting van deze Familieplaat der Koeijen, deze volgende onderscheidingen van Letteren in elken trap van verwantschap gesteld, als: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en derhalve kan men tot in het vijfde Geslacht, deze onderscheidene Familien, zoo men wil, zelfs tot Ooms, Tantes, Nigtjes, Neefjes enz. overbrengen. Wijders hebben wij nog ter meerdere versiering dezer Plaat, in de twee bovenste groote cirkels, eenen vetten Os en eene vette Koe geplaatst, zoo als dezelven voorheen, en nu nog op sommige plaatsen, met kransen en bloemen versierd, worden rond geleid. Ons Plan dan nu volkomen gereed zijnde, vervolgen wij met de naauwkeurige verklaring. De Moederkoe brengt dan van Ao 1701. in April tot 1710, ingesloten, 10 Kalven voort: elk dezer 10 Kalven, twee jaren oud zijnde, brengt wederom zijne Kalven voort, en deze wederom op twee jaren ouderdom de zijne, en zoo voorts van 1701. tot 1710. ingesloten, van geslachte tot geslachte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men volge onze berekening aldus: De Moeder koe brengt voort, als reeds gemeld is, Kalven van de Moederkoe.
Deze 10 Kalven Vaars wordende, kalven elk op of over den ouderdom van twee jaren, ook in April, verondersteld dat het met de vijftiende Maand van zijn ouderdom besprongen is en gevat heeft, dat zijn kan, ten minste op de zestiende maand, dan zal, na negen maanden Dragt, ene week twee of drie onder of over, het eerste Kalf der Moederkoe kalven, en zoo vervolgens alle de overigen, die op de twee jaar en vervolgens elk jaar kunnen kalven. Om dit nu regelmatig te vervolgen, zal ik van Kalf tot Kalf, of Vaars tot Vaars, deze opstelling volgens de Geslachtplaat voorstellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.
|
Anno 1703 | het kleinkind | A1 |
Anno 1704 | het kleinkind | B1 |
Anno 1705 | het kleinkind | C1 |
Anno 1706 | het kleinkind | D1 |
Anno 1707 | het kleinkind | E1 |
Anno 1708 | het kleinkind | F1 |
Anno 1709 | het kleinkind | G1 |
Anno 1710 | het kleinkind | H1 |
Totaal | 8 |
Zoo dat het eerste eigen kind der Moederkoe heeft voortgebracht acht Kalven, dat kleinkinderen zijn van de Moederkoe.
Het eerste kleinkind A2, in 1704 uit het tweede eigen kind B gesproten, brengt de volgende klein-kinderen voort: als:
Kalven uit het kleinkind A2, zijnde de klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a2 tot e2.
Ao. 1706 | het klein-kleinkind | a1 |
Ao. 1707 | het klein-kleinkind | b1 |
Ao. 1708 | het klein-kleinkind | c1 |
Ao. 1709 | het klein-kleinkind | d1 |
Ao. 1710 | het klein-kleinkind | e1 |
Totaal | 5 |
Vervolgens brengt het eerste dezer klein-kleinkinderen a2 de volgende over-klein-kleinkinderen voort; als :
Kalven uit het klein- kleinkind a2, zijnde over klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 2 tot c 2.
Ao. 1708 | het over-klein-kleinkind | a 2 |
Ao. 1709 | het over-klein-kleinkind | b2 |
Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | c2 |
Totaal | 3 |
Het eerste kleinkind A1, in 1703 uit het eerste eigen kind A gesproten, brengt voort, de volgende klein-kleinkinderen; als:
Kalven uit het eerste kleinkind A 1, zijnde de klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 1 tot f 1.
{Ao. 1705 | het klein-kleinkind | a 1 | |
{1706 | het klein-kleinkind | b 1 | |
{1707 | het klein-kleinkind | c 1 | |
{1708 | het klein-kleinkind | d 1 | |
{1709 | het klein-kleinkind | e 1 | |
{1710 | het klein-kleinkind | f 1 | |
{ | __________ | ||
{ | Totaal | 6 |
Vervolgens brengt het eerste klein-kleinkind a 1 de volgende over - klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven van het eerste klein-kleinkind a 1, zijnde over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 1 tot d 1,
{Ao. 1707 | het over-klein-kleinkind | a 1 | |
{1707 | het over-klein-kleinkind | b 1 | |
{1708 | het over-klein-kleinkind | c 1 | |
{1710 | het over-klein-kleinkind | d 1 | |
{ | __________ | ||
{ | Totaal | 4 |
Nog brengt het tweede klein-kleinkind b 1 de volgende over-klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven van het tweede klein-kleinkind b 1, zijn ook over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend e 1 tot g 1.
{Ao. 1708 | het over-klein-kleinkind | e 1 |
{1709 | het over-klein-kleinkind | f 1 |
{1710 | het over - klein-kleinkind | g 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 3 |
Ook brengt het derde klein-klein-kind c 1 de volgende over-klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven van het derde klein-kleinkind c 1, zijnde mede over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend h 1 tot i 1.
{Ao. 1709 | het over-klein-kleinkind | h 1 |
{1710 | het over-klein-kleinkind | i 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Verder brengt het vierde klein-kleinkind d 1 voort:
Kalf van het vierde klein-kleinkind d 1, zijnde desgelijks een over - klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend k 1.
{Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | k 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Eindelijk brengt- het over - klein-kleinkind a 1 de volgende bed -over-klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven uit het over-klein-klein kind a 1, zijnde bed -over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 1 en b 1.
{Ao. 1709 | het bed-over-kl. kl. kind | a 1 |
{1710 | het bed-over-kl. kl. kind | b 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Nog brengt het over - klein-kleinkind b 1 voort:
Kalf uit het over-klein kleinkind b 1, zijnde een bed-over-klein-kleinkind der Moederkoe, en geteekend c 1.
{Ao. 1710 | het bed -over-klein-kleinkind | c 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Voorts brengt het over-klein-kleinkind e 1 voort:
Kalf uit het over-klein kleinkind e 1, zijnde een bed-over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend d 1.
{Ao. 1710 | het bed-over-klein-kleinkind | d 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het Totaal van klein-klein-, over-klein-klein, en bed -over-klein-kleinkinderen uit het eerste kleinkind A 1 der Moederkoe:
Totaal van alle de klein - klein-, over-klein klein-, en bed-over-klein-kleinkinderen, gesproten uit het eerste kleinkind A 1.
Klein-kleinkinderen | 6 |
Over - klein-kleinkinderen | 10 |
Bed -over-klein-kleinkinderen | 4 |
{ | _____ |
{Totaal | 20 |
Het tweede kleinkind B 1, in 1704 uit het eerste eigen kind A gesproten, brengt de volgende klein-kinderen voort:
Kalven uit het tweede kleinkind B 1, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend g 1 tot l 1.
{Ao. 1706 | het klein-kleinkind | g 1 |
{1707 | het klein-kleinkind | h 1 |
{1708 | het klein-kleinkind | i 1 |
{1709 | het klein-kleinkind | k 1 |
{1710 | het klein-kleinkind | l 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 5 |
Uit het eerste dezer klein - klein-kinderen g 1 komen de volgende over - klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven uit het eerste klein-kleinkind g 1, zijnde over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend l 1 tot n 1.
{Ao. 1708 | het over-klein-kleinkind | l 1 |
{1709 | het over-klein-kleinkind | m 1 |
{1710 | het over-klein-kleinkind | n 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 3 |
Uit het tweede dezer klein - klein-kinderen h 1 komen de volgende over - klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven uit het tweede klein kleinkind h 1, zijnde over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend o 1 en p 1.
{Ao. 1709 | het over-klein-kleinkind | o 1 |
{1710 | het over-klein-kleinkind | p 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Het derde dezer klein-kleinkinderen i 1, brengt een over - klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het derde klein-kleinkind i 1, zijnde een over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend q 1.
{Ao. 1710 | het over - klein - kleinkind | q 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Eindelijk nog brengt het over klein-kleinkind l 1, voort een bed -over-klein-kleinkind, namelijk:
Kalf uit het over-klein kleinkind l 1, zijnde een bed-over - klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend e 1.
{Ao. 1710 | het bed -over-klein-kleinkind | e 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het Totaal der klein-klein-, over-klein-klein- en bed over - klein-kleinkinderen uit het tweede kleinkind B 1 der Moederkoe.
Totaal van alle de klein - klein-, over-klein-klein- en bed-over - klein-kleinkinderen, gesproten uit het tweede kleinkind B 1.
{Klein-kleinkinderen | 5 |
{Over - klein-kleinkinderen | 6 |
{Bed over - klein-kleinkinderen | 1 |
{ | _____ |
{Totaal | 12 |
Het derde kleinkind C 1, in 1705 uit het eerste eigen kind A gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het derde kleinkind C 1, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend m 1 tot p 1.
{Ao. 1707 | het klein-kleinkind | m 1 |
{1708 | het klein-kleinkind | n 1 |
{1709 | het klein-kleinkind | o 1 |
{1710 | het klein-kleinkind | p 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 4 |
Uit het eerste dezer klein-kleinkinderen m 1, komen voort, de volgende over - klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het eerste klein-kleinkind m 1, zijnde over klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend r 1 en s 1.
{Ao. 1709 | het over-klein-kleinkind | r 1 |
{1710 | het over-klein-kleinkind | s 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Uit het tweede dezer klein-kleinkinderen n 1, komt voort een over-klein kleinkind, namelijk:
Kalf uit het tweede klein-kleinkind n 1, zijnde mede een over - klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend t 1.
{Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | t 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het Totaal der klein - klein- en over-klein-kleinkinderen van het derde kleinkind C 1 der Moederkoe.
Totaal van alle de klein- klein- en over-klein-kleinkinderen, gesprooten uit het derde kleinkind C 1.
{Klein-kleinkinderen | 4 |
{Over - klein-kleinkinderen | 3 |
{ | _____ |
{Totaal | 7 |
Het vierde kleinkind D 1, in 1706 uit het eerste eigen kind A gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het vier de kleinkind D 1, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend q 1 tot s 1.
{Ao. 1708 | het klein-kleinkind | q 1 |
{1709 | het klein-kleinkind | r 1 |
{1710 | het klein-kleinkind | s 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 3 |
Uit het eerste dezer klein-kleinkinderen q 1, komt een over-klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het klein-kleinkind q 1, zijnde een over-klein kleinkind van de Moederkoe, en geteekend u 1.
{Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | u 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het Totaal der klein- klein- en over-klein-kleinkinderen van het vierde kleinkind D 1 van de Moederkoe.
Totaal der klein- klein- en over-klein-kleinkinderen van het vierde kleinkind D 1.
{Klein-kleinkinderen | 3 |
{Over - klein-kleinkind | 1 |
{Totaal | 4 |
Het vijfde kleinkind E 1, in 1707 uit het eerste eigen kind A gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het vijfde kleinkind E 1, zijn de klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend t 1 en u 1, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het vijfde kleinkind E 1.
{Ao. 1709 | het klein-kleinkind | t 1 |
{1710 | het klein-kleinkind | u 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Voorts brengt het zesde kleinkind F 1, geboren in 1708 uit het eerste eigen kind A, niet meer voort dan een klein-kleinkind; namelijk:
Kalf uit het zesde kleinkind F 1, zijnde een klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend v 1, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het zesde kleinkind F 1.
{Ao. 1710 | het klein-kleinkind | v 1 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Het kleinkind G 1. | {Het zevende kleinkind G 1, geboren in 1709 uit het eerste eigen kind A, kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Pinkvaars. |
Het kleinkind H 1. | {Het achtste kleinkind H 1, geboren in 1710 uit het eerste eigen kind A, kan insgelijks niet als kal vende berekend worden, als zijn de Ao. 1710 Kalf of Schot-Kalf. |
Als men nu volgens deze verklaringen en optelling de hier voren genoemde Plaat 2, zijnde de Geslachtplaat, naziet, zal men zien, dat bij elk Kalf, hetwelk op zijn tweede jaar voortteelt, het zij kinderen, klein-, klein-klein, over-klein-klein- of bed-over-klein-kleinkinderen, altoos twee niet kalvende overschieten, te weten: die in Ao. 1709 en 1710. geboren zijn, het geen veroorzaakt wordt door dien onze berekening niet verder als tot Ao 1710 loopt, en volgens welke alle Kalveren, die in 1709 of 1710 geboren zijn, overschieten, en niet verder tellen dan zich zelven.
Dat, tot nader begrip, volgens de vermindering der getallen, op 1709 en 1710 bij voorbeeld dus is:
Het kleinkind A 1 | brengt voort 6 Kalven. |
B 1 | brengt voort 5 Kalven, dus 1 minder als A 1. |
C 1 | brengt voort 4 Kalven, dus 1 minder dan B 1. |
D 1 | brengt voort 3 Kalven, dus 1 minder dan C 1. |
E 1 | brengt voort 2 Kalven, dus 1 minder dan D 1. |
F 1 | brengt voort 1 Kalf, dus 1 minder dan E 1. |
G 1 | brengt niet voort, en telt dus geen mindering. |
H 1 | dito, dito. |
Dit voorbeeld nu op alle de opklimmende voorttelingen toegepast, verklaart zich zelven genoeg door het aftrekken van 1 minder op elken Staak of Jaartal.
Dus de berekening der kinderen, kleinkinderen, klein-klein, over - klein-klein-, en bed - over-klein-kleinkinderen, ordelijk voorgesteld zijnde, zoo zal het eerste eigen kind der Moederkoe van Ao. 1703 tot 1710 hebben voortgebragt:
de kleinkinderen van A 1 tot H 1, is | 8 |
en deze van Ao. 1705 tot 1710 de klein-kleinkinderen van a 1 tot v 1, is | 21 |
en deze van Ao. 1707 tot 1710 de over-klein-kleinkinderen van a 1 tot u 1, is | 20 |
en deze in Ao. 1709 en 1710 de bed-over-klein-kleinkinderen van a 1 to e 1, is | 5 |
_____ | |
Totaal | 54 |
Dus blijkt uit deze Tafel duidelijk, en uit de progressive optelling van de Beesten, dat uit een Vaars van twee jaar in acht jaren kunnen voortgebragt worden vier en vijftig Kalven of Vaarzen, en dus met het Vaarskalf zelve vijf- en vijftig Beesten, die op hunnen tijd Melkgevende zijn of worden; en hier mede is tevens de geslachts-opklimming van het eerste Kalf der Moederkoe, geboren in 1701, en aangeduid met Letter A, afgeschetst.
B. Optelling der kalven uit het tweede kalf der moederkoe.
Dit tweede Kalf, B, der Moederkoe, zwart bont, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1704, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:
Kalven uit het tweede Kalf, of kind B, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend A 2 tot G 2.
{Anno 1704 | het kleinkind | A 2 |
{1705 | het kleinkind | B 2 |
{1706 | het kleinkind | C 2 |
{1707 | het kleinkind | D 2 |
{1708 | het kleinkind | E 2 |
{1709 | het kleinkind | F 2 |
{1710 | het kleinkind | G 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 7 |
Dus een minder als die van het eerste eigen kind der Moederkoe, welker getal was 8.
Het eerste kleinkind A2, in 1704 uit het tweede eigen kind B gesproten, brengt de volgende klein-kinderen voort: als:
Kalven uit het kleinkind A2, zijnde de klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a2 tot e2.
Ao. 1706 | het klein-kleinkind | a1 |
Ao. 1707 | het klein-kleinkind | b1 |
Ao. 1708 | het klein-kleinkind | c1 |
Ao. 1709 | het klein-kleinkind | d1 |
Ao. 1710 | het klein-kleinkind | e1 |
Totaal | 5 |
Vervolgens brengt het eerste dezer klein-kleinkinderen a2 de volgende over-klein-kleinkinderen voort; als :
Kalven uit het klein- kleinkind a2, zijnde over klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 2 tot c 2.
Ao. 1708 | het over-klein-kleinkind | a 2 |
Ao. 1709 | het over-klein-kleinkind | b2 |
Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | c2 |
Totaal | 3 |
Nog brengt het tweede dezer klein-kleinkinderen b2 de volgende over-klein-kleinkinderen voort; als:
Kalven uit het klein-kleinkind b2, zijnde over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend d2 en e 2.
Ao. 1709 | het over-klein-kleinkind | d2 |
Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | e2 |
Totaal | 2 |
Ook brengt het derde dezer klein-kinderen c2 een over-klein-kleinkind voor, namelijk:
Kalf uit het klein-kleinkind c2, zijnde een over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend f2.
Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | f2 |
Totaal | 1 |
Eindelijk nog brengt het over klein-kleinkind a2, een bed-over-klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het over-klein-kleinkind a 2, zijnde een bed-over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend a 2.
Ao. 1710 | het bed-over-klein-kleinkind | a 2. |
Totaal | 1 |
Zijnde aldus het Totaal der klein-klein-, over klein-klein- en bed over-klein kleinkinderen, uit het eerste kleinkind A 2, der Moederkoe, gesproten uit het tweede eigen kind B, als volgt:
Totaal van alle de klein-klein-, over-klein-klein- en bed-over - klein-kleinkinderen van het eerste kleinkind A 2, gesproten uit het tweede eigen kind B.
{Klein-kleinkinderen | 5 |
{Over - klein-kleinkinderen | 6 |
{Bed over - klein-kleinkinderen | 1 |
_____ | |
{Totaal | 12 |
Het tweede kleinkind B 2, in 1705 uit het tweede eigen kind B gesproten, brengt de volgende klein-kleinkinderen voort, als:
Kalven uit het kleinkind B 2, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend f 2 tot i 2.
{Ao. 1707 | het klein-kleinkind | f 2 |
{1708 | het klein-kleinkind | g 2 |
{1709 | het klein-kleinkind | h 2 |
{1710 | het klein-kleinkind | i 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 4 |
Uit het eerste dezer klein-kleinkinderen f 2, komen de volgende over-klein-kleinkinderen voort, als:
Kalven uit het klein-kleinkind f 2, zijnde over klein kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend g 2 en h 2
{A. 1709 | het over-klein-kleinkind | g 2 |
{1710 | het over-klein-kleinkind | h 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Uit het tweede dezer klein-kleinkinderen g 2, komt voort een over-klein-kleinkind, namelijk:
Kalf uit het klein-kleinkind g 2, zijnde mede een over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend i 2.
{Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | 12 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het totaal der klein-klein- en over-klein-kleinkinderen uit het tweede kleinkind B 2 der Moederkoe, gesproten uit het tweede eigen kind B, als volgt:
Totaal van alle de klein-klein- en over-klein-kleinkinderen van het tweede kleinkind B 2, gesproten uit het tweede eigen kind B.
{Klein-kleinkinderen | 4 |
{Over-klein-kleinkinderen | 3 |
{ | _____ |
{Totaal | 7 |
Het derde kleinkind C 2, in 1706 uit het tweede eigen kind B gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het kleinkind C 2, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend k 2 tot m 2.
{Ao. 1708 | het klein-kleinkind | k 2 |
{1709 | het klein-kleinkind | l 2 |
{1710 | het klein-kleinkind | m 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 3 |
Uit het eerste dezer klein-kleinkinderen k 2, komt een over-klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het klein-kleinkind k 2, zijnde een over-klein kleinkind van de Moederkoe, en geteekend k 2.
{Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | k 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het Totaal der klein-klein- en over-klein-kleinkinderen van het derde kleinkind C 2 van de Moederkoe, gesproten uit het tweede eigen kind B, als volgt:
Totaal der klein klein- en over-klein-kleinkinderen van het derde kleinkind C 2, gesproten uit het tweede eigen kind B.
{Klein-kleinkinderen | 3 |
{Over-klein-kleinkind | 1 |
{ | _____ |
{Totaal | 4 |
Het vierde kleinkind D 2, in 1707 uit het tweede eigen kind B gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het kleinkind D 2, zijn de klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend n 2 en o 2, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het vierde kleinkind D 2, gesproten uit het tweede eigen kind B.
{Ao. 1709 | het klein-kleinkind | n 2 |
{1710 | het klein-kleinkind | o 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Voorts brengt het vijfde kleinkind E 2, geboren in 1708 uit het tweede eigen kind B, niet meer voort dan een klein-kleinkind; namelijk:
Kalf uit het kleinkind E 2, zijnde een klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend p 2, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het vijfde kleinkind E 2, gesproten uit het tweede eigen kind B.
{Ao. 1710 | het klein-kleinkind | p 2 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Het kleinkind F 2. | {Het zesde kleinkind F 2, geboren in 1709 uit het tweede eigen kind B, kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Pinkvaars. |
Het kleinkind G 2. | {Het zevende kleinkind G 2, geboren in 1710 uit het tweede eigen kind B, kan insgelijks niet als kalvende berekend worden, als zijnde Ao. 1710 Kalf of Schot-Kalf. |
Dit alles nu wederom tot een totaal overgebragt, dan heeft het tweede eigen kind der Moederkoe van Ao. 1704 tot 1710 voortgebragt:
de kleinkinderen van A 2 tot G 2, is | 7 |
en deze van Ao. 1706 tot 1710 de klein-kleinkinderen van a 2 tot p 2, is | 15 |
en deze van Ao. 1708 tot 1710 de over-klein-kleinkinderen van a 2 tot k 2, is | 10 |
en deze in Ao. 1710 een bed-over-klein-kleinkind a 2, is | 1 |
_____ | |
Totaal | 33 |
en dus in het geheel 21 minder als van het eigen kind A, waarvan het getal was 54.
C. Optelling der kalven uit het derde kalf der moederkoe.
Dit derde Kalf, C, der Moederkoe, zijnde een zwarte witkop, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1705, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:
Kalven uit het derde Kalf of kind C, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend A 3 tot F 3.
{Anno 1705 | het kleinkind | A 3 |
{1706 | het kleinkind | B 3 |
{1707 | het kleinkind | C 3 |
{1708 | het kleinkind | D 3 |
{1709 | het kleinkind | E 3 |
{1710 | het kleinkind | F 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 6 |
Dus een minder als die van het tweede eigen kind der Moederkoe, welker getal was 7.
Het eerste kleinkind A 3, in 1705 uit het derde eigen kind C gesproten, brengt de volgende klein-kinderen voort, als:
Kalven uit het kleinkind A 3, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 3 tot d 3.
{Ao. 1707 | het klein-kleinkind | a 3 |
{1708 | het klein-kleinkind | b 3 |
{1709 | het klein-kleinkind | c 3 |
{1710 | het klein-kleinkind | d 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 4 |
Vervolgens brengt het eerste dezer klein-kleinkinderen a 3 de volgende over-klein -kleinkinderen voort; als:
Kalven uit het klein-kleinkind a3, zijnde over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 3 en b 3.
{Ao. 1709 | het over klein-kleinkind | a 3 |
{1710 | het over klein-kleinkind | b 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Nog brengt het tweede dezer klein-kleinkinderen b 3. het volgende over-klein-kleinkind voort: namelijk:
Kalf uit het klein-kleinkind b 3, zijnde een over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend c 3.
Ao. 1710 | het over-klein-kleinkind | c 3 |
Totaal | 1 |
Zijnde aldus het totaal van klein-klein- en over-klein-kleinkinderen van het eerste kleinkind, A3, der Moederkoe, gesproten uit het derde eigen kind C, als volgt:
Totaal van alle de klein-klein- en over-klein-kleinkinderen van het eerste kleinkind A 3. gesproten uit het derde eigen kind C
Klein-kleinkinderen | 4 |
Over-klein-kleinkinderen | 3 |
Totaal | 7 |
Het tweede kleinkind B 3, in 1706 uit het derde eigen kind C gesproten, brengt de volgende klein-kleinkinderen voort, als:
Kalven uit het kleinkind B 3, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend e 3 tot g 3.
{Ao. 1708 | het klein-kleinkind | e 3 |
{1709 | het klein-kleinkind | f 3 |
{1710 | het klein-kleinkind | g 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 3 |
Uit het eerste dezer klein-kleinkinderen e 3, komt voort een over-klein-kleinkind, namelijk:
Kalf uit het klein-kleinkind e 3, zijnde een over-klein kleinkind van de Moederkoe, en geteekend d 3.
{Ao. 1710 | het over-klein kleinkind | d 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus et Totaal der klein-klein- en over-klein-kleinkinderen van het tweede kleinkind B 3, der Moederkoe, gesproten uit het derde eigen kind C, als volgt:
Totaal van alle de klein- klein- en over-klein-klein-kinderen van het tweede kleinkind B 3, gesproten uit het derde eigen kind C.
{Klein-kleinkinderen | 3 |
{Over-klein-kleinkinderen | 1 |
{ | _____ |
{Totaal | 4 |
Het derde kleinkind C 3, in 1707 uit het derde eigen kind C gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het kleinkind C 3, zijnde klein-klein-kinderen van de Moederkoe, en geteekend h 3 en i 3, zijnde dit teffens het Totaal der klein-kleinkinderen van het derde kleinkind C 3, gesproten uit het derde eigen kind C.
{Ao. 1709 | het klein-kleinkind | h 3 |
{1710 | het klein-kleinkind | i 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Het vierde kleinkind D 3, in 1708 uit het derde eigen kind C gesproten, brengt een klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het kleinkind D 3, zijnde een klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend k 3, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het vierde kleinkind D 3, gesproten uit het derde eigen kind C.
{Ao. 1710 | het klein-kleinkind | k 3 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Het kleinkind E 3. | {Het vijfde kleinkind E 3, geboren in 1709 uit het derde eigen kind C, kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Pinkvaars. |
Het kleinkind F 3. | {Het zesde kleinkind F 3, geboren in 1710 uit het derde eigen kind C, kan insgelijks niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Kalf of Schot-Kalf. |
Dit alles nu wederom, als voren, tot een totaal overgebragt, dan heeft het derde eigen kind der Moederkoe van Ao. 1705 tot 1710 voortgebragt:
de kleinkinderen van A 3 tot F 3, is | 6 |
en deze van Ao 1707 tot 1710 de klein-kleinkinderen van a 3 tot k 3, is | 10 |
en deze in Ao 1709 en 1710 de over - klein-kleinkinderen van a 3 tot d 3, is | 4 |
_____ | |
Totaal | 20 |
en dus in het geheel 13 minder als van het eigen kind B, waarvan het getal was 33.
D. Optelling der kalven uit het vierde kalf der moederkoe.
Dit vierde Kalf, D, der Moederkoe, zijnde een wit laken, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1706, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:
Kalven uit het vierde Kalf of kind D, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend A 4 tot E 4
{Anno 1706 | het kleinkind | A 4 |
{1707 | het kleinkind | B 4 |
{1708 | het kleinkind | C 4 |
{1709 | het kleinkind | D 4 |
{1710 | het kleinkind | E 4 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 5 |
Dus een minder als die van het derde eigen kind der Moederkoe, welker getal was 6.
Het eerste kleinkind A 4, 1706 uit het vierde eigen kind D gesproten, brengt de volgende klein-kleinkinderen voort, als:
Kalven uit het kleinkind A 4, zijnde klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend a 4 tot c 4.
{Ao. 1708 | het klein-kleinkind | a 4 |
{1709 | het klein - kleinkind | b 4 |
{1710 | het klein-kleinkind | c 4 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 3 |
Vervolgens brengt het eerste dezer klein-kleinkinderen a 4 een over - klein-kleinkind voort; namêlijk:
Kalf uit het klein-kleinkind a 4, zijnde een over-klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend, a 4
{Ao 1710 | het over-klein-kleinkind | a 4 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Zijnde aldus het totaal der klein-klein- en over-klein-kleinkinderen van het eerste kleinkind, A4, der Moederkoe, gesproten uit het vierde eigen kind D, als volgt:
Totaal van alle de klein-klein- en over-klein-kleinkinderen, van het eerste klein-klein kind A 4, gesproten uit het vierde eigen kind D.
{Klein-kleinkinderen | 3 |
{Over - klein-kleinkind | 1 |
{ | _____ |
{Totaal | 4 |
Het tweede kleinkind B 4, in 1707 uit het vierde eigen kind D gesproten, brengt voort de volgende, klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het kleinkind B 4, zijn de klein-kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend d 4 en e 4, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het tweedekleinkind B 4, gesproten uit het vierde eigen kind D.
{A o 1709 | het klein-kleinkind | d 4 |
{1710 | het klein-kleinkind | e 4 |
{ | ___________ | |
{ | Totaal | 2 |
Voorts brengt het derde kleinkind C 4, geboren in 1708 uit het vierde eigen kind D, niet meer voort dan een klein-kleinkind; namelijk:
Kalf uit het kleinkind C 4, zijnde een klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend f 4, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het derde kleinkind C 4, gesproten uit het vierde eigen kind D.
{Ao 1710 | het klein-kleinkind | f 4 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Het kleinkind D 4. | {Het vierde kleinkind D 4, geboren in 1709 uit het vierde eigen kind D, kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Pinkvaars. |
Het kleinkind E 4. | {Het vijfde kleinkind E 4, geboren in 1710 uit het vierde eigen kind D, kan insgelijks niet als kalvende berekend worden, als zijn de Ao 1710 Kalf of Schot-Kalf. |
Dit alles nu wederom, als voren, tot een totaal overgebragt, dan heeft het vierde eigen kind der Moederkoe van Ao. 1706 tot 1710 voortgebragt:
de kleinkinderen van A 4 tot E 4, is | 5 |
en deze van Ao. 1708 tot 1710 de klein-klein-kinderen van a 4 tot f 4, is | 6 |
en deze in Ao. 1710 een over - klein-kleinkind a 4, is | 1 |
_____ | |
Totaal | 12 |
en dus in het geheel 8 minder als van het eigenkind C, waar van het getal was 20.
E. Optelling der kalven uit het vijfde kalf der moederkoe.
Dit vijfde Kalf, E, der Moederkoe, zijnde een zwart tijgerbond, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1707, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:
Kalven uit het vijfde Kalf of kind E, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend A 5 tot D 5.
{Anno 1707 | het kleinkind | A 5 |
{1708 | het kleinkind | B 5 |
{1709 | het kleinkind | C 5 |
{1710 | het kleinkind | D 5 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 4 |
Dus een minder als het vierde kind der Moederkoe, welker getal was 5.
Het eerste kleinkind A 5, in 1707 uit het vijfde eigen kind E gesproten, brengt voort de volgende klein-kleinkinderen, als:
Kalven uit het kleinkind A 5, zijnde klein - klein-kinderen van de Moederkoe, en geteekend a 5 en b 5, zijnde dit teffens het Totaal der klein-kleinkinderen van het eerste kleinkind A 5, gesproten uit het vijfde eigen kind E.
{Ao. 1709 | het klein-kleinkind | a 5 |
{1710 | het klein-kleinkind | b 5 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Het tweede kleinkind B 5, in 1708 uit het vijfde eigen kind E gesproten, brengt een klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het kleinkind B 5, zijnde een klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend c 5, zijnde dit teffens het totaal der klein-kleinkinderen van het tweede kleinkind B 5, gesproten uit het vijfde eigen kind E.
{Ao. 1710 | het klein-kleinkind | c5 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Het kleinkind C 5. | {Het derde kleinkind C 5, geboren in 1709 uit het vijfje eigen kind E, kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Pinkvaars. |
Het kleinkind D 5. | {Het vierde kleinkind D 5, geboren in 1710 uit het vijfde eigen kind E, kan insgelijks niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Kalf of Schot-Kalf. |
Dit alles, als voren, wederom tot een totaal overgebragt, dan heeft het vijfde eigen kind der Moederkoe van Ao. 1707 tot 1710 voortgebragt:
de kleinkinderen van A 5 tot D 5, is | 4 |
en deze in 1709 en 1710 de klein-kleinkinderen van a 5 tot c 5, is | 3 |
_____ | |
Totaal | 7 |
en dus in het geheel 5 minder dan van het eigen kind D, waarvan het getal was 12.
F. Optelling der kalven uit het zesde kalf der moederkoe.
Dit zesde Kalf, F, der Moederkoe, zijnde een muisvaal of beis, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 17 8, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:
Kalven uit het zesde Kalf of kind F, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend A 6 tot C 6.
{Anno 1708 | het kleinkind | A |
{1709 | het kleinkind | B 6 |
{1710 | het kleinkind | C 6 |
__________ | ||
Totaal | 3 |
Dus een minder als het vijfde eigen kind der Moederkoe, welker getal was 4.
Het eerste kleinkind A 6, in 1708 uit het zesde eigen kind F gesproten, brengt een klein-kleinkind voort, namelijk:
Kalf uit het kleinkind A 6, zijnde een klein-kleinkind van de Moederkoe, en geteekend a 6, zijnde dit teffens het totaal der klein kleinkinderen van het eerste kleinkind A 6, gesproten uit het zesde eigen kind F.
{Ao. 1710 | het klein-kleinkind | a 6 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Het kleinkind B 6. | {Het tweede kleinkind B 6, geboren in 1709 uit het zesde eigen kind F, kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Pinkvaars. |
Het kleinkind C 6. | {Het derde kleinkind C 6, geboren in 1710 uit het zesde eigen kind F, kan insgelijks niet als kalvende gerekend worden, als zijnde Ao. 1710 Kalf of Schotkalf. |
Dit wederom tot een totaal overgebragt, dan heeft het zesde eigen kind der Moederkoe van Ao. 1708 tot 1710 voortgebragt:
de kleinkinderen A 6 tot C 6, is | 3 |
en deze in 1710 het klein-kleinkind a 6, is | 1 |
_____ | |
Totaal | 4 |
en dus in het geheet 3 minder als van het eigen kind E, waar van het getal was 7.
G. Optelling der kalven uit het zevende kalf der moederkoe.
Dit zevende Kalf, G, der Moederkoe, zijnde een zwart laken met witte kop en poten, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1709, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:
Kalven uit het zevende kalf of kind G, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe, en geteekend A 7, en B 7, zijnde dit teffens het totaal der kleinkinderen, gesproten uit het eigen kind G.
{Anno 1709 | Het kleinkind | A 7 |
{ | ||
1710 | Het kleinkind | B 7 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 2 |
Deze kleinkinderen kunnen niet als kalvende gerekend worden, als zijnde het kleinkind A 7, in Ao. 1710. Pinkvaars, en het kleinkind B 7, in Ao. 1710 Kalf of Schotkalf.
Het zevende eigen kind der Moederkoe heeft derhalven in Ao. 1709 en 1710 niet meer voortgebragt als 2 kleinkinderen, en dus 1 minder als het eigen kind F, welker getal was 3.
H. Optelling der kalven uit het achtste kalf der moederkoe.
Dit achtste Kalf, H, der Moederkoe, zijnde een blaauw bont, kalft voor het eerst in 1710, en brengt het volgende Kalf voort, zijnde een kleinkind van de Moederkoe, namelijk:
Kalf uit het achtste Kalf of kind H, zijnde een kleinkind van de Moederkoe, en geteekend A 8, zijnde dit teffens het totaal der kleinkinderen, gesproten uit het eigen kind H.
{Anno 1710 | het kleinkind | A 8 |
{ | __________ | |
{ | Totaal | 1 |
Dit kleinkind kan niet als kalvende gerekend worden, als zijnde in Ao. 1710 Kalf of Schotkalf.
Het achtste eigen kind der Moederkoe heeft derhalven in Ao. 1710 niet meer voortgebragt dan een kleinkind, en dus weder 1 minder als het eigen kind G, welker getal was 2.
I.
Het eigen kind I der Moederkoe. | {Het negende Kalf, I, der Moederkoe, zijnde mengelbont van hoot en grijs zwart, komt van de Moederkoe voort in Ao. 1709, en brengt, binnen den kring van onze berekening, geen Kalven voort, als zijnde in Ao. 1710 Pinkvaars. |
K.
Het eigen kind K der Moederkoe. | {Het tiende Kalf, K, der Moederkoe, zijnde rood mengelbont, komt van de Moederkoe voort in Ao. 1710, en brengt, insgelijks binnen den kring van onze berekening, geen Kalven voort, als zijnde in Ao. 1710 Kalf of Schotkalf. |
Dus heeft den Boer uit de Moederkoe in Anno 1710 de volgende geslacht-opklimming:
Eigen kinderen | 10 |
Kleinkinderen | 36 |
Klein-kleinkinderen | 56 |
Over - klein-kleinkinderen | 35 |
Bed -over-klein-kleinkinderen | 6 |
_____ | |
is dus 143 Beesten. |
Waarvan de Moederkoe is Moeder, Grootmoeder, Over-grootmoeder, Over-over-grootmoeder en Bed-over-over-grootmoeder. - Dit nu overgebragt op de ouderdom der Koeijen, dan heeft den Boer uit de Moederkoe de volgende Koeijen, die in 1710 den volgenden ouderdom hebben:
1 | Negenjarige Koe, of die in zijn tiende jaar is, als zijnde geboren Ao. 1701. |
1 | Achtjarige Koe, of die in zijn negende jaar is, als zijnde geboren Ao. 1702. |
2 | Zevenjarige Koeijen, of die in hun achtste jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1703 |
3 | Zesjarige Koeijen, of die in hun zevende jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1704. |
5 | Vijfjarige Koeijen, of die in hun zesde jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1705. |
8 | Vierjarige Koeijen, of die in hun vijfde jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1706. |
13 | Driejarige Koeijen, of die in hun vierde jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1707. |
21 | Tweejarige Koeijen, of die in hun derde jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1708. |
34 | Eenjarige Vaarzen, of die in hun tweede jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1709. |
55 | Kalven, die in hun eerste jaar zijn, als zijnde geboren Ao. 1710. |
_____ | |
Tot. 143 | Beesten. |
Waarvan zijn, in Ao. 1710:
Melkgevende Beesten, aan den uring | 54 |
Vaarzen, of jonge Beesten, die kalven kunnen | 34 |
Kalven | 55 |
_____ | |
143 | |
Hierbij geteld de Moederkoe | 1 |
is van een Boer in tien jaren voortgefokt | 144 Beesten. |
Ga naar margenoot+Om nu dit alles, 't welk tot hier toe afzonderlijk in Tafelen is gebragt, tot eene algemeene Tafel te brengen, uit welke men met een opslag van het oog de toepassing op de geteekende Geslachtplaat kan zien, is het alhier de plaats, die geschikt is, om op een even groot plan den uitleg van de Plaat en tevens de overbrenging op de reeds uitgewerkte Plans en Tafelen van geslacht tot geslacht te kunnen nagaan.
Ga naar margenoot+Na dat wij dan door alle de kruissingen der familie-geledingen getreden zijn, en van kind tot kindskind, klein-kleinkind, over-klein-kleinkind en bed -over-klein-kleinkind alles onderscheidenlijk hebben voorgesteld, hebben wij deze generale Tafel opgesteld, waarin het gansch beloop, dat hier boven afzonderlijk is betoogd, tot één Plan gebragt wordt, om, in vergelijking, met de de Geslachtplaat gebruikt te worden, en welke Tafel is verdeeld in een plan:
1. | Ga naar margenoot+Hoeveel Kalven, het zij kinderen of kindskinderen, een Boer uit de Koe en uit elk zijner eigen kinderen heeft. |
2. | Hoeveel Koeijen of Kalven de Boer van jaar tot jaar bezit. |
3. | Het geheele totaal der Beesten, welke in de tien jaren zijn voortgebragt, alsmede in het bijzonder het getal der eigen kinderen, kleinkinderen, klein- |
kleinkinderen, Ga naar margenoot+over-klein-kleinkinderen en bed -over-klein-kleinkinderen van de Moederkoe, op het einde der tien jaren. |
Eindelijk zullen wij nu nog de berekening laten volgen, hoevele Melkgevende Koeijen of Mestkalven, Stieren of Ossen men kan voortfokken, voorondersteld dat eene Koe het eene jaar een Kuis- en het andere jaar een Stierkalf voortbrengt; want dit behoort ons ook hier niet te ontsnappen, om dat wij de mogelijkheid van het een tegens het ander stellende, rekenen, dat, zoo een Boer gedurende het tijdperk van Ao. 1701 tot in 1710, zonder de Moederkoe er bij te rekenen, heeft voortgefokt 143 Beesten, en elk dezer Beesten is het eene jaar een Kuiskalf, en het ander jaar een Stierkalf, dan heeft hij in die tien jaren:
72 | Kuiskalven, en |
71 | Stierkalven. |
_____ | |
Totaal 143 | Beesten. |
Maar nu houdt den Boer volgens gewoonte de Kuiskalven aan, en heeft dus in tien jaren 72 Beesten, die of melk geven of kalven kunnen, te weten: 72 Kuizen, en 71 Stierkalven, die, of Kalf of Mestkalf, of Stier of Os zijn.
Ga naar margenoot+Onder alle deze Beesten heeft hij in Ao. 1710 van de Kuiskalven:
Melkgevende Beesten aan den uring | 27 |
Jonge Beesten, die kalven kunnen | 17 |
Kalven | 28 |
Totaal | _____ 72 |
En van de Stierkalven, voorondersteld, dat dezelve tot Ossen gelubt zijnde, vetgeweid en overgehouden worden:
Ossen | 44 |
Nugtere Kalven | 27 |
Totaal | _____ 71 |
_____ | |
is wederom | 143 |
Hierbij gerekend de Moederkoe | 1 |
_____ | |
is te zamen het geheele te voren opgegeven totaal van | 144 Beesten. |
Als men nu met bedaarde opmerking deze verbazende opklimming nagaat; en men wilde dezelve nog verder uitbreiden, dan zoude men eerst verstomd staan over de sterke verme-
nigvuldiging Ga naar margenoot+der Koeijen, welke in eens Menschen leeftijd, of in die van een Landman, (welke men op 70 of 80 jaren rekenen kan,) plaats kan hebben; ja men zoude zich zoo niet verwonderen, hoe het mogelijk zij, dat na de verschrikkelijkste woede der Veepest, de ontzaggelijke consumpte van Slagtvee voor den oorlog en scheepvaart, behalven nog tot het dagelijksch onderhoud voor het Menschelijk geslacht, dat, zeg ik, in korte jaren, de overvloed van Rundvee, hoe ook verminderd, wederom zoo spoedig zoo groot wordt. De Heer g. brender à brandis, wiens kunde bekend is, met wien ik over deze berekeningen geraadpleegd heb, en welke de mijne heeft goedgekeurd, heeft mij uit vermaak eene Tafel van 25 jaren medegedeeld, welke op dezelfde manier als onze Tafel, van tien jaren, berekend is. Deze Tafel is gesteld in drie kolommen, waar van de eerste de jaargetallen van 1 tot 25 aanduidt: de tweede die der voorttelende Koeijen, die in elk jaar aanwezig, en de derde die der Kalven, welke in elk jaar geboren zijn; voorts is daar bij berekend de Moederkoe van alle de in 25 jaren uit haar voortgeteelde Runderen. Wij laten deze Tafel hier dus volgen:
Ga naar margenoot+Tafel van de voortteling eener koe in 25 jaren.
Jaren. | Koeijen. | Kalveren. |
1 | 1 | |
Ga naar margenoot+2 | 1 | |
3 | 1 | 2 |
4 | 2 | 3 |
5 | 4 | 5 |
6 | 7 | 8 |
7 | 12 | 13 |
8 | 20 | 21 |
9 | 33 | 34 |
10 | 54 | 55 |
11 | 88 | 89 |
12 | 143 | 144 |
13 | 235 | 233 |
14 | 376 | 377 |
15 | 609 | 610 |
16 | 986 | 987 |
17 | 1596 | 1597 |
18 | 2583 | 2584 |
19 | 4180 | 4181 |
20 | 6764 | 6765 |
21 | 10945 | 10946 |
22 | 17710 | 17711 |
23 | 28656 | 28657 |
24 | 46367 | 46368 |
25 | 75024 | 75025 |
Hierbij de Moederkoe | 1 | |
_________________ | ||
Komen in 25 Jaren 196418 Beesten. |
Ga naar margenoot+Men neme nu deze Tafel eens op, in vergelijking van de zwaarste Sterfte onder
Ga naar margenoot+het Vee, dan zal men gemakkelijk begrijpen, hoe die ontzaggelijke vernieling onder het Rundvee, in korte jaren wederom hersteld is. Men heeft berekend dat Anno 1744 tot 1745 in Vriesland aan de Veepest zijn gestorven:
64596 | Koeijen. | |
20248 | Vaarzen of Stieren. | |
24753 | Hokkelingen of Kalven. | |
______ | ______ | |
Totaal | 109597 | Beesten. |
Maar volgens opgave in de Noorderkwartieren, bedroeg het getal der Beesten in West-vriesland aan de Veepest gestorven:
54344 | Beesten. | ||
gezond | gebleven | 15366 | |
gebeterd | 7923 | ||
______ | ______ | ||
is een Totaal van 77633 Beesten, zoo dood als levendigGa naar voetnoot(*). |
Maar nu- waren:
gezond | gebleven | 15366 | Beesten. |
gebeterd | 7923 | ||
_____ | _____ | ||
Totaal | 23289 | Beesten. |
Ga naar margenoot+Als men nu dit getal eens overbrengt, bij vergelijking op onze berekening, hoe veel eene Koe in tien jaren, en volgens den Heer brender à brandis, in 25 jaren kan voortbrengen, dan zal men zonneklaar overtuigd worden, dat de alwijze schikking der Voorzienigheid, in dezen altoos de natuurstaat der wezens in eene onoverschreedbaar perk van bestaanbaarheid houdt, wanneer men ook onze stelling en manier van opgave, overbrengt op de berekeningen van 's Lands inkomsten, naar het Horengeld, en eene Kalfkoe voor een, twee Vaarzen ook voor eene Koe, en vervolgens vier Hokkelingkalven mede voor eene Koe berekend, dan zoude men in Ao. 1745. in Westvriesland of het Noorderkwartier hebben kunnen tellen 58850 Beesten. Indien men nu dit getal in rang van voorting, op de twee jaar, van kalskoe, van kind, kleinkind, klein-kleinkind, over-klein-kleinkind en bed-over-klein-kleinkind, van Ao 1745. af, benevens de berekening der tot in Ao 1750. en later voortdurende Sterfte konde weten, dat mogelijk, doch niet te min, voor ons althans, moeijelijk is, doch 't geen ook als nog gespaard kan worden tot nadere gelegenheid, dan zoude in 25 tot 50 jaren tijd, bij voorb. van 1745 tot 1794. het vierde- of achtste gedeelte van al dit Vee, (voorondersteld dat zij van tien tot tien jaren werden aangehouden naar de mogelijkheid van ons Plan,) als nog in gansch Westvriesland, en zoo ook in Holland, Vriesland, Groningen en andere Provintien, niet
Ga naar margenoot+kunnen geborgen worden, en de Mensch zelf niet kunnen bestaan. Uit dit staaltje meen ik nu den Lezer een begrip van dit gewigtig gedeelte der voortplanting van het Rundvee, in de meest mogelijkste verstaan. baarheid voor den Landman, te hebben voorgesteld. Bij onze Verhandeling over de Veepest zelve, zal dit onderwerp, ten aanzien der berekening van gebeterd en ongebeterd Vee, uitvoeriger verhandeld worden. Achtervolgend dit zelve groote stelsel, zoude men dit stuk zeer verre kunnen uitbreiden, indien wij geloofwaardige Lijsten konden bekomen, hoe veel melk, boter, kaas, mestkalven enz. op eene Boerderij van 144 Beesten, of de helft daarvan, slechts in tien jaren door de Boer verkreegen werd; want het is niet zeer zeldzaam in Holland en Vriesland Boeren te vinden, die meer dan zeventig zoo melkgevende Koeijen, als Vaarzen, Hokkelingen, Pinken en Kalven bezitten, indien men, zeg ik nog eens, dit tot een facit of beraming wilde brengen, dan zoude men eerst zien, welk een rijkdom Holland, Vriesland, Westvriesland, Groningen en Ommelanden, in één woord, de Vereenigde Nederlanden, alleen in Rundvee bezitten! Tot een staaltje ten bewijze dient hier bij, hoe ook nog in deze Eeuw, in 1801, na het leveren van zoo veel Slagtvee bij de voortzetting des oorlogs, welke vooral in Noord-Holland gewoed had, in dat Gewest nog in de voornaamste Ste-
den Ga naar margenoot+is ter Markt gebragt en ter Wage gewogen de volgende ponden Kaas:
Alkmaar | 6,660,631 ℔ |
Hoorn | 4,231,688 |
Purmerende | 3,359,548 |
Medenblik | 1,368,235 |
Edam | 1,060,445 |
Enkhuizen | 1,213,900 |
_______________ | |
Totaal 17,894,447 ℔ |
Dit staaltje, waar van men de oorspronkelijke opgave van maand tot maand in het gemelde jaar 1801 vindt in het zoo belangrijk Magazijn van Vaderlandschen Landbouw van den Heer jan kops, I.D.I. St. bl 110, bevestigt dus ontegenzeggelijk, dat als nog aan deze Landen den voorrang boven alle uitheemschen toekomt, te meer, daar men er de ponden Boter, als ook de Melk, nog daarenboven bij berekenen kan; en dat nog maar in een gedeelte eener Provintie, hoe veel aanmerkelijker zoude men dit dan in dit geheele Gewest bevinden! Hieruit behoorde men te erkennen, hoe veel achting men aan een braaf Landheer, Havezater en Boerman verschuldigd is. Guiciardijn, een Italiaan, beroemd door zijne naauwkeurige beschrijving der Nederlanden verhaalde als iets merkwaardig, dat in het Distrikt van Assendelft, eene vermaarde Heerlijkheid in Noord-Holland, gevonden wierden 4000 Koeijen, die, winter en zomer door een gerekend, daags 8000 stopen melk
Ga naar margenoot+gaven. Dit zelve teekend ook zoeteboom aan, in zijne Zaanlandsche Arkadia, II. D. pag. 82. Scaliger, hadrianus junius, ulijsses aldrovandus en vele andere Schrijvers van gezag, spreken met eerbied hier van, en geven eenparig den voorrang in geheel Europa, aan Holland, bijzonder aan Noord-Holland en Vriesland, ja de waardij van dezen rijkdom, heeft men in voorige Eeuwen, buiten dat, erkend, door op sommige Gedenkpenningen de Hollandsche Koe te stempelen, als een voorbeeld van eene onuitputtelijke bron van welvaart. Men heeft deze zelfde Hollandsche Koe, zelfs ten tijde der wreede Spaansche Inquisitie, ten zinnebeeld genomen. Men verbeeldde dezelve alzoo, dat philips, Koning van Spanje, er op reed. Elizabeth, Koningin van Engeland, gaf haar gras en dukaten te eten. De Koning van Vrankrijk trok haar bij de staart en gaarde de ducaten op, welke zij van achteren loosde. De Kardinaal, de granvelle melkte haar, en Prins willem de eersten greep haar bij de horenen en ontrukte het Dier aan alle de bloedzuigers.
Meerder bijzonderheden zijn mij en velen onzer kundige Landzaten bekend; dan, wij slaan alle deze zinnebeeldige kundigheden liever over, om, zoo als men zegt, geene oude Koeijen uit de sloot te halen. Wij gaan dan dadelijk over tot de nadere beschrijving van het ras en soort der Koeijen.
Ten slotte evenwel willen wij onze Landgenooten mededeelen eene uitvoerige Tafel en
Ga naar margenoot+Berekening van den tijd van 10 à 11 jaren, die op eene andere wijze dan de onze is ingerigt, en zeer zeker hier bij voegt; want daar wij bij vooronderstelling, dat en Kalfkoe en Stier, of zoo men kan stellen, beide successivelijk Kuiskalven kunnen voort-brengen en voorttelen, het zij dan uit een of meerder Koeijen, of ook wel dat de Stier zijne eigen kinders bespringt, en dus in onze Tafel speculatief is gesteld, dat het alle Kuiskalven waren; dan, daar de evenredigheid in de geboorte der Sexe gewoonlijk anders berekend wordt, zoo heeft mijn zeer kundigen en volijverigen vriend brender à brandis, Ga naar margenoot+mij, behalven de vorige op bladz. 141 gestelde, nog eene zeer uitvoerige Tafel medegedeeld, waarin hij berekend, dat de Moederkoe in het eene jaar eene Kuis en in het andere jaar een Stier voortbrengende, (dat zeker nader bij der Boeren berekening op Melkgevende of niet Melkgevende Beesten uitkomt,) en dienvolgens de Stierkalven op het totaal uitvallende, is het getal van Kuisjes, welke volgens deze berekening van brender à brandis in 10 jaren, en wel van 1 Januarij Ao. 1754, tot den laatsten December Ao. 1745 geboren worden, ook minder; maar men lette tevens daarop, dat de Heer brender met primo Januarij begint, en ook stelt, dat 1 Januarij 1754 een Kalf geboren zijnde, de Moederkoe in dat zelfde jaar ultimo December wederom een Kalf voortbrengt; dan verloopt de berekening van brender op 11 Beesten, Kalven van de Moederkoe, doordien hij nog een elfde Kalf in het
Ga naar margenoot+einde van het tiende jaar stelt: daarenboven is deze Tafel bepaalder naar de Algebraïsche stijl voor kundigen ingerigt: dit verschil, en zeker meerder anderen, zal een kundig rekenaar wel kunnen nagaan, doch het is moeijelijker voor een min kundigen. Ik wil er geene verschikking in maken, en deel dezelve om hare nuttige bespiegeling voor meer ervarenen, hiernevens oorspronkelijk mede, niet twijfelende of het zal den weetgierigen niet onaangenaam zijn, behalven dat hier ook op gevonden wordt zoo wel eene bespiegelende berekening van de soorten van Beesten elk in zijn ouderdom, als hoeveel voortteling den Boer jaarlijks uit zijne Koe heeft, of kan hebben, in soorten van Vee, Ga naar margenoot+namelijk Kuiskalven, Stierkalven, eenjarige Hokkelingen, eenjarige Stieren tot Ossen, jarige Melkvaarzen, jarige Ossen, jarige Koeijen enz.; welke Tafel met een opslag van het oog, voor een kundigen, verstaanbaar genoeg is. Voor het overige, schoon deze Tafel in het montant merkelijk verschilt van de onze, is dezelve, gemerkt de Heer brender de kruissing van Stier en Kuiskalf anders voordraagt, evenwel op de onze over te brengen, waar door dan de Stieren veelal uitvallen, en, gelijk gezegd is, een elfde Kalf in het tiende jaar eene verandering veroorzaakt. Wij geven dus deze Tafel zoo als die origineel is, en willen die niet veranderen om hare ingewikkeldheid; vertrouwende als nog, dat de onze, met de daar bij gevoegde Geslachtplaat, schoon een-
voudiger, Ga naar margenoot+niettemin vatbaarder voor den Landman zal zijn ingerigt.
Dan, daar ik nu dit hoofddeel der vermenigvuldiging van het Rundvee zou besluiten, en het werk ter persse stond gelegd Ga naar margenoot+te worden, komt mij nog ter goeder ure in handen eene berekening over het getal van het Rundvee in de geheele Republiek der Vereenigde Nederlanden, opgesteld door den Hoogleeraar j.h. van der palm, als Lid van den Raad an Binnenlandsche Zaken der Bataafsche Republiek. Deze Tafel, die het kenmerk draagt van alle naauwkeurigheid, is voor ons onderwerp en voor mij van het grootste belang, en stelt mij in staat om daar van een nuttig gebruik te maken, door dezelve hier nevens mede te deelen, het geen ik zonder dat niet zoude hebben kunnen doen. Schoon ik bevorens wel gewenscht heb hier toe te geraken, was echter den toegang tot de finantiële papieren van den Staat, mitsgaders de tallijsten der Districten, voor mij, zonder bijzondere toestemming gesloten, en ik konde noch durfde hier niet in treden. Dan, nu was de Hoogleeraar van der palm gewettigd tot het inzien en verzamelen der getallen van het Rundvee in alle Districten der Republiek, met oogmerk om daar uit de finantiële calcule te vinden, tot den staat van het Fonds, opgerigt ingevolge Art. 11. der Publicatie van het Uitvoerend Bewind in dato den 26. December 1799. tot voorkoming en afwending der Runderpest. Deze Tafel,
Ga naar margenoot+geplaatst in het Magazijn der Vaderlandsche LandbouwGa naar voetnoot(*), kan en behoort aldaar met erkentenis voor 's Mans volvaardigen ijver tot welzijn van den Lande gelezen te worden van elk, die den Land- en Veebouw hanteerd, om nut te trekken uit de publiciteit van dit belangrijk onderwerp. Wat de betrekking betreft, die wij er van op onze Tafelen maken, behoeft men geen breeden uitleg, nademaal de bepaling der getallen van het Rundvee, tot in het kleinste District, in elk Gewest of Provintie, zoo duidelijk gesteld is, dat zij allen uitleg onnoodig maakt. Het geen zamengenomen tot onze zaak behoort, is, dat, zoo men zich tot Holland alleen wil bepalen, dan zal, volgens de generale Recapitulatie, Holland, in getal van Vee, alle andere Provintien verre overtreffen, zijnde het getal van Runderen, boven en onder de twee jaren, 261028. Het hoogste daar na is Friesland, als zijnde het getal 148968, dus een aanmerkelijk verschil van 112060, welk verschil vervolgens ten opzigte der andere Gewesten dermate vermeerderd, dat Holland het geheel van elk der overige Provintien verre te boven gaat, en tegen de allerlaagste, namelijk Zeeland, welks getal is 27226 Beesten, een verschil maakt van 233802. Maar als men nu het getal der generale Recapitulatie van alle Districten te zamen
Ga naar margenoot+neemt, dan is het geheele Totaal 902526. Dit nu eens overgebragt op den staat van dit Rundvee, zijnde alle Runderen boven en onder de twee jaren oud, de eerste gevolge lijk veelal in de kracht der teel- of springtijd, en dus, volgens onze Tafelen, voorttelende Kalf-Vaarzen, en de anderen als aankomende. Als nu, herhaal ik, daar Gods goedheid de Veepest nog genadig afweert, eene Koe, naar onze optelling, zulk eene vermenigvuldiging in tien jaren, en naar de berekening van den Heer brender à brandis, in vijfentwintig jaren kan voortbrengen; hoe ontzaggelijk kan dan de vermenigvuldiging niet zijn van een getal van negen honderd en twee duizend vijf honderd en zesentwintig, dat eindelijk tot een schier onberekenbaar getal zou opklimmen, want als men, volgens de berekening van brender à brandis, stelt, dat vijf- en twintig jaren, 196418 Beesten, van eene Koe, kunnen voortkomen; welk en groot getal zoude dan wel door 261028 in het jaar 1801, in Holland, in het leven geweest zijnde Beesten, in een gelijk tijdperk kunnen voortgebragt worden? In hoe verre nu de Producten van het Vee, en de daar uit spruitende Inkomsten voor den Staat, en de gewone Belastingen en Boeten ter Finantie kunnen berekend worden, blijft voor hooger gezag. Nog eene aanmerking echter kan ik niet voorbij, ter opheldering en bevestiging van het geen ik wegens de evenredigheid der voortte-
ling Ga naar margenoot+der Koeijen betoogd heb, namelijk het getal der jonggeborenen tegen dat der ouden en volwassenen. In de Tafel van den Hoogleeraar van der palm kan men zien dat het getal der Runderen boven de twee jarer merkelijk verschilt tegen dat van beneden de twee jaren, dat is, tusschen teelbare Vaarzen en Pinken en Kalven, als zijnde het eerste getal In Holland 198061, en het laatste 62967, zoo dat het eerste getal het laatste ruim tweemaal overtreft, en dus geene nagenoegzame evenredigheid tusschen jonggeborenen en volwassenen daarstelt, het geen men natuurlijk na genoeg gelijk zoude vinden, indien men van de Koeijen het juiste getal der geborenen konde weten, dewijl er zeer vele Kalveren nuchter geslagt, of vetgemest wordende, dood zijn, eer zij op de lijsten van onder de twee jaren geteld waren, of geteld konden worden, zoo als wij dit integendeel naar de Doopcedullen en Doopboeken van den Mensch weten kunnen; dan, daar men toch geene Doop- of Geboorteboeken der Koeijen of andere Dieren heeft, even zoo min als Doodlijsten, blijft het een en ander eene vermoedelijke beraming van nabijkomende zekerheid, die intusschen althans zeker tot bewijs strekt van welk een aanbelang de kennis der voortteling van het Rundvee in ons Vaderland kan gerekend worden: het geen ook alreeds in vroeger eeuwen bij de Staten des Lands is in acht genomen; want behalven dat zulk
Ga naar margenoot+eene finantiële beraming reeds in den tijd der Graaffelijke Regering heeft plaats gehad, zoo is dezelve na de Unie van de vrijgevogten Provintien Ao. 1583 bij de Staten berekend, toen men eene belasting gelegd heeft op het Ga naar margenoot+Horenvee van vier en een halve stuiver per maand, van ieder Beest, drie jaren en daar boven oud; en van twee stuivers en vier penningen van ieder Beest, beneden de drie jaren oud; hetwelk naderhand wel verminderd wierd, doch in den jare 1625 weder verhoogd en verdubbeld tot zes en drie stuivers; waar uit blijkt, dat in dien tijd ook acht op de jaren en den ouderdom van het Vee geslagen is. Verdere berekeningen zouden er kunnen gevonden worden; dan, deze dingen, als behoorende tot het hoog gezag van 's Lands Finantien, zijn buiten mijne taak: allen kan dit al wederom mijnen Landzaten en ook den Uitheemschen tot een bewijs dienen, van welk een aanbelang het Rundvee voor het Vaderland is, en vooral, welk een onuitputbare rijkdom, welk eene schat voor de Finantien van Hollands Goud-tresoor, 't welk selfs in nood, wanneer de kwijnende Zeevaart en Koophandel verteerde, nog zulk eene toevlugt en waarborg voor ons zoo rijk in Vee gezegend Gewest zoude zijn, dat zij door geene uitheemschen ooit zoude kunnen verkracht worden, dan alleen door eene gansche uitroeijing van het Vee en van onze Landzaten zelven, maar ook tevens niet zonder hunne eigene Gewesten te berooven van de voor hun onontbeerlijke Hollandsche Kaas en Boter.
Ga naar margenoot+Dat dan onze dankbaarheid aan den Gever van alles goeds zij toegewijd! Onze zorgen voor den Veebouw, de gave van vernuft onzer Landlieden, hun zoo bijzonder in het Veefokken eigen, niet worden uitgedoofd noch verdrukt! de liefde tot algemeen welzijn niet murmurere tegen de onderstanden van wettige en noodige belastingen, of andere noodwendigheden, die tot handhaving van onze Eendragt, Vrijheid en Godsdienst behooren, zoo dat de Oudsten en Edelste Staatsmannen en Oversten des Volks, hun aanzien en gezag, de Helden des Volks hunne heerlijkheid, de Krijgsknechten hunne bezoldigingen, en de Priesters hunne Tienden, met één woord, alle Beschermers van Landbouw, Veehandel, Zeevaart en Wetenschappen ook genot van onzen Hollandschen Veehandel hebben! Dit mijn hartewensch zijnde, besluit ik dit, en ga over tot het derde Hoofdstuk: waarin wij de verscheidenheden van het natuurlijk Ras, mitsgaders de bijzondere Nationale benamingen enz. zullen voordragen.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- De voorteling der Runderen.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- voetnoot(*)
- Voeg hier bij, dat de beroemde de buffon en daubenton ook met dergelijke Geslachttafel van het Ras der Honden, hun werk versierd hebben.
- margenoot+
- Geslacht-rekening uit eene Koe.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Evenredigheid der Sexe.
- voetnoot(*)
- Zie I. Afd. I. Hoofdst. bladz. 11 en 12.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Kruissing van het Vee.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Nadere oplossing der evenredigheid.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Evenredigheid in het wild en tam Vee.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Verklaring van Plaat 2. zijnde de Geslachtplaat.
- margenoot+
- Kalven der Moederkoe.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Kleuren ter aanduiding der verschillende jaren.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Opklimming der Koefamilie.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Generale Tafel.
- margenoot+
- Plan tot Recapitulatie op een generale Tafel.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Progressie Tafel van 25 jaren.
- margenoot+
- Vergelijking met de Veepest.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- voetnoot(*)
- Zie de Lijst, geformeerd door Gecommitteerde Raden in Ao. 1745, geplaatst in de Nederlandsche Jaarboeken van het jaar 1745. bladz. 698.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Tafel van brender à brandis.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Kruissing van Stier en Kalf om 't jaar.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Tafel van de Hoogleeraar v.d. palm.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- voetnoot(*)
- Zie Magazijn der Vaderlandschen Landbouw, door j. kops, I. Deel .I Stuk bladz. 53.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.
- margenoot+
- Belating op het Vee.
- margenoot+
-
het rundvee.
I. Afd. II. Hoofdst.