Natuurlyke historie van Holland. Deel 4
(1769-1805)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vyfde hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in onze dagen, tot verveelens, zoo niet tot bespottens toe, verder uitbreid, dan de waare kennis van een gezond natuurlyk gestel. Myne Leezers hebben egter niet te vreezen, dat ik hen op die wyze lastig zal vallen; het overtollige daar laatende, en my alleen aan het nuttige houdende, zal ik de opmerkelyke gebreken slegts schetswyze, dog, zoo ik vertrouw, voldoende voordraagen; zonder staan te blyven op veeler gevoelens, nopens de verschillende oorzaaken en byzondere geneeswyzen dier gebreken. Tot meerder gemak, en tevens ten vermaak van min kundigen, (want by uitstek kundigen hebben dit hulpmiddel niet noodig,) heb ik, met betrekking tot dit onderwerp, de hiernevensgaande Kunstplaat vervaardigd; welke indiervoege ingerigt is, dat men de benaaming der gebreken, op ieder plaats, waar zich in de Paarden eenig uitwendig zigtbaar gebrek opdoet, met kleene Letteren aangetekend vinde; dat egter meer geschied tot eene gereede handleiding, dan tot eene juiste aftekening van elk gebrek op zich zelve; 't welk van te veel omslags zou zyn. Wat verder de inwendige gebreken betreft; ik zal dezelven, in zo verre zy byzonder tot het Paard betrekkelyk zyn, laatende de overigen berusten, ter gelegener plaatse, beknoptlyk omschryven. Dan vooraf nog een kort woord, met opzicht tot de bovengemelde Plaat, ten rechten verstande van het bedoelde. Da vaste teken-omtrek van het hier afgebeelde Paard, te weeten, die, welke niet gestipt is, maar met een te- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kentrek Ga naar margenoot+doorloopt, duid ons aan den regelmaatigen omtrek van een goed Inlandsch Werkpaard; dat noch van de overbodig vetste, noch van de magerste soort is, maar van die, welke men gemeenlyk tot den arbeid schikt. Ik verkoos hier toe zulk een Paard van de grootste soort, om 'er des te beter de aanduiding en benaaming der uitwendige gebreken, die ook veelal door den arbeid en het gebruik ontstaan, te kunnen byvoegen. Deeze gebreken nu zyn door stippen, of een gestipten omtrek, zo na als het de plaats toeliet, aangeweezen; en die aanduidende stippen loopen, of binnen- of buitenwaards van den rechten omtrek. Voorts zyn 'er de benaamingen, naar het beloop dier stippen, zoo veel doenlyk was, in Schryfletters by geplaatst: des die benaamingen overal, daar de stippen buiten of binnen den rechten omtrek loopen, en een uitwendig gebrek plaats heeft, ons die gebreken, of ten minsten derzelver zitplaats, aanwyzen. Men behoeft, gevolglyk, om de plaats van het eene of andere gebrek gereedlyk te weeten, slegts deeze Plaat in te zien; wanneer men, met een opslag van het oog, dadelyk te regt kan komen. Ik heb, voor 't overige, in de volgende beschryving, zorg gedraagen, van de ontvouwd wordende gebreken, met een Curcyf letter, op den kant te benoemen; om te kennen te geeven, dat ze onder die benaaming op de Plaat te vinden zyn. En dit genoeg agtende, om den Leezer het gebruik en oogmerk van deeze Plaat te doen begrypen, zal ik, myne voorheen vastgestelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verdeeling van het Paard in 't oog houdende, een aanvang maaken met de beschryving der gebreken van het Voorstel; en wel in de eerste plaatse die van het Hoofd nagaan. Ga naar margenoot+Een Paardenhoofd, dat men uitwendig voor gebrekkig houd, kan op verschillende wyzen voorkomen. Men stelt de kennelyken, over het geheele Hoofd, gemeenlyk, in eene al te groote dikte, of al te groote schraalheid van het Hoofd; in eene boogswyze uitzetting of te sterke inzakking van het Neusbeen: en zoo ook in het onderste gedeelte van het Hoofd, te weeten de kaaken; mitsgaders ten opzichte van de zyden, in derzelver onregelmaatige platheid of rondheid. Deeze en soortgelyke gebreken zyn, uit derzelver benaaming, genoegzaam te begrypen. Een dik Hoofd, by voorbeeld, is een Hoofd, het welk al te dik en gezwollen van Spieren is; en een schraal Hoofd, zegt een Hoofd, dat gekrompen en schraal van Spieren is. Evenwel zyn 'er ook Hoofden, welker dikheid of schraalheid niet zoo zeer afhangt van de Spieren, (waar aan de meeste Paardenbeschryvers zig houden,) als wel van de grofheid of fynheid der Hoofdbeenderen. Onze oplettende Hollandsche Boeren weeten dit zeer wel; en noemen zulk een Paardenhoofd, dat voor de Star of de Kol zwaar en breed van gebeente is, 't welk zy voor een zeer aanmerkelyk uitwendig gebrek van 't Hoofd houden, een Ossenkop; zoo als men oudtyds het Paard van Alexander ook Bucephalus noemde; welk woord, in onze Moederspraake, althans by de Boeren in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Rhynland, bykans altoos op een dergelyk Hoofd word toegepast. Men noemt die zwaar gespierde Hoofden, welken vleeschig zyn, om die reden, mede wel Vleeschhoofden. En den naam van een dik Hoofd geeft men insgelyks aan een Hoofd, dat zich, digt tegen den Hals, regtstandig ingedrongen, vertoont. Wyders telt men, onder de algemeene wanstalligheden der Hoofden, deeze volgende gebreken. Ga naar margenoot+Een Ramsneus, of Ramskop, vertoont zich als de Neus van een Ram: de omtrek van het Hoofd heeft, van de kol of star, omtrent de oogen, tot aan de plaats der neusgaten, eene halve kromte, en het Hoofd bezit aldaar geen aanmerkelyk breeden Lip. Schoon nu deeze Ramskoppen, by onze Nederlanders, inzonderheid by de Vriezen en Hollanders, voor weezenlyke gebreken gehouden worden, en zulks, met opzicht tot onze Nationaale Paarden, ook doorgaa, zoo zyn 'er egter, vooral onder de Engelsche en eenige Holsteinsche of Deensche Paarden, by welken men dit fraai noemt; terwyl men 't als iets aan dit ras eigen aanmerkt: ook word dit ras hier te Lande nog al onder de Rypaarden gezogt. Ga naar margenoot+Het tegenovergestelde van een Ramsneus is een Ingevallen Neus of Ingevallen Hoofd. Zulk een Hoofd heeft dit wanstal, dat het Neusbeen hol ingeboogen zy; 't welk dan het Paard de neusgaten en den mond verre vooruit doet steeken. Onze Boeren noemen 't daarom wel eens een Varkenssnuit, dog meest al een Dikneus; dat egter ook een ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brek Ga naar margenoot+van den Neus op zig zelven is, als wat laater gemeld zal worden. Ga naar margenoot+Een Plathoofd is mede een bekend gebrek; daar uit ontstaande, dat de Masseters of de Kaakspieren, welken in alle Dieren de bolligheid der wangen uitmaaken, plat en niet bol liggen. Hier door word eene der fraaiste hoedanigheden van een Paardenhoofd misvormd; vooral indien het tot agter aan de kaaken plat blyft; byzonder ook, zoo de Kol, of het Neusbeen, van boven onder aan lynrecht en plat nederloopt: waarom wy het ook, in de Plaat, op beide de plaatsen aangeweezen hebben. Voorts komt hier, onder, de misvormingen, nog in aanmerking Ga naar margenoot+een Smalkop; daarin bestaande, dat de Neus, de Boven- en Onderlippen, benevens de overige deelen van het Hoofd, buiten den regelmaatigen vorm van het Hoofd, spitsagtig en smal toeloopen: van waar men het ook wel Spitshoofd noemt. Ik heb aan zulke Spits- of Smalkoppen ook wel den naam van Mollenkoppen hooren geeven: welke benaaming, schoon niet algemeen, evenwel, by vergelyking, zoo als onze Landzaaten tog veel spreeken, dit wanstal aanneemelyk genoeg uitdrukt. Dan deeze Mollenkoppen moeten niet verward worden, met het gebrek, dat men Mollenbeet eigentlyk Spitsmuizenbeet noemt; en dat zich, zoo men wil, door eene beet van de Spitsmuis, of Molmuis, aan de Lippen der Paarden zet Buiten deeze wanstallen, die aan het Hoofd van een Paard, door misvorming der Beenderen, of der Spieren, veroorzaakt worden, zyn 'er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ook die van de koleur der kol afhangen. 't Is overbekend wat men by onze Landslieden door een Bles voor het Hoofd verstaat; en men heeft het al van oudsher, gelyk nog heden, voor iets schoons gehouden, wanneer een Paard een Bles, of eene witte plek, die wel geproportioneerd is, voor het Hoofd heeft. Dit is ook de reden, dat 'er misschien geen Volk is, die de konst, om zulke Blesplekken te maaken, zoo wel verstaat, of ten minsten oudtyds verstaan heeft, als onze Nederlanders. Ze wisten die, naamlyk, toen reeds door konst te doen voortkomen, in Paardenhoofden, die ze natuurlyk niet hadden. In de oudste my bekende Schryvers over de Paarden, vind ik bestendig van deeze konst gewag gemaakt: en men ziet dit in zeker Boekje, getyteld Lusthof en Cureeren der Paarden, door Mr. Jacobus de Smet, van de Ouden overgenomen. Als deeze witte Vlek, wel geproportioneerd, en even standig van de Star af, tusschen de oogkassen, tot aan den neus, langwerpig, tot op den neus spits eindigt; dan heet men dezelve een fraaien Bles: hierom noemen de Franschen zulk een Paard un Cheval de belle face. Maar is het, dat de Blesplek eene onregelmaatige gedaante heeft, en zelfs tot aan, op, en om de oogleden loopt, dan houd men dezelve voor een gebrek; en men noemt zulk eene Paardenkol, Ossenkol of Blaarkop; welke laatste benaaming men 'er ook aan geest, als de Kol kaal en kort is. Vermoedelyk is dezelve daar uit ontstaan, dat de Blesmaakers hunne konst in 't werk wisten te stellen, door 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verwekken van blaaren of builen. Voeg hier by, dat onze Boeren by ervaring weeten, dat de zwarte hairen der Koeien, die door eene zekere ziekte van Etterbuilen, welke zy de Blaar noemen, aangedaan zyn, onregelmaatige witte vlekken bekomen, waar op het hair zelden weder groeit: in dien zin zouden zy ook veelligt door Blaarkop, in een Paard, verstaan, eene kaale witte kolplek voor het Hoofd van een Paard. Ga naar margenoot+Wat nu verder aanbelangt de andere wanstalligheden, in de byzondere deelen van een Paardenhoofd, deeze raaken inzonderheid de Ooren, de Oogen, de Neusgaten en den Mond. Dus heeft men, met opzicht tot de Ooren een gebrek, dat men Hang-oor of Ezels-oor noemt; wanneer de Ooren, die, in welstandige Paarden, steil en leevendig staan, nederhangen; 't zy voor uit, of zywaards, plat uit weiden; of, 't geen volstrekt wanstallig is, als zy plat op 't Hoofd over 't gehoor heen hangen, dat egter zelden gezien word; dit noemen de Vriezen Oor-aar. Gemeener is het Paarden te ontmoeten, welker Ooren, even als die der Ezels, zylings platagtig uitsteeken: dit noemt men ook Zuil-oor en Druil-oor; en daar benevens heeft men nog Gemotste of Kortooren, die natuurlyk ongemeen kort, of door afsnyding kort gemaakt zyn. In een fraai Paard worden integendeel steile scherp vooruitsteekende Ooren eene schoonheid genaamd; van daar heet zulk een Paard, Stout-oorig. En dit is inderdaad een teken, dat tot een vry gewis bewys van een moedig en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+stout Paard verstrekt; 't welk onze Natie zeer wel uitdrukt, door de benaaming van Kittel-oorig Paard: waartegen men een Paard Kreupel-oorig noemt, wanneer de Ooren log hangen, en met het geduurig op en neer bukken van 't Hoofd zich beweegen, als of het Paard kreupel gong. Eindelyk brengt men Ga naar margenoot+ook nog tot de gebreken der Ooren, de Varent of Var; een ondermynend etteragtig gezwel, dat zig zigtbaar tusschen de Ooren zet, wanstallig staat, en verscheiden ongemakken te wege brengt. Ga naar margenoot+Zyn dus de Ooren aan eenige misvormingen onderhevig, de uit- en inwendige gebreken der Oogen zyn niet min aanmerkelyk. Hier toe behooren voornaamlyk de volgende: Holle Oogkuilen of een Knok-oog, hier in bestaande, dat de Beenkas der Oogen sterkbeenig en knokkig uitsteekt. Dit is byzonder den zwaar gebeenderden eigen; zoo ziet men ook in zulke Menschen, dat hunne Oogen forsch en diep gekast staan, en zich als 't ware ingezonken opdoen. Onderscheiden van deezen misstand in het Oog der Paarden Ga naar margenoot+is een Kloot-oog; welke benaaming by onze Boeren aanduid, dat de Oogkas kleen, maar de Oogappel groot is, en sterk uitpuilt. Is, in tegendeel, de Oogappel kleen, maar het wit van 't Oog sterk zigtbaar, en knypen de Ga naar margenoot+Wenkbraauwen sterk toe, dan zegt men, dat het Paard Varkens-oogen heeft. Zoo wyders de koleur van den Oogappel een groen-agtigen weerschyn heeft, dan heet het Groen-oog; is dezelve blaauwagtig, en helder naar het wit he llen de, dan noemt men het Glas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oog. Ga naar margenoot+Dog beide deeze laatste verscheidenheden zyn geen weezenlyke gebreken, ten zy ze in die gevallen al te sterk kenbaar zyn. Een gebrek van meer belang vind men in de zoogenaamde Maan-oogen; dat te gelyk een inwendig en uitwendig gebrek is, 't welk zig op verschillende wyzen opdoet, naar maate van de werking der zinkingstoffen, die nu eens op de traanklieren, en dan op den Oogappel, het netvlies of hoornvlies vallen. Hier uit ontstaan dan verschillende verschynsels, als witte vlekken, roofjes, puisten, uitpuilingen en niet zelden geheele verzweeringen; naar welken dit ongemak dan ook verschillende benaamingen draagt. Over 't algemeen vertoont dit wanstal zig uitwendig, als de oogleden van het Paard eenigermaate zwellen, en als 't ware sluiten; het hoornvlies van 't oog blaauwagtig, en, om zoo te spreeken, als hoorn verdikt is; terwyl het oog, het christalynen vogt mede verdikt zynde, deszelfs helderheid verliest; waarby dan dikwerf komt, dat de oogleden met zugtige rooven bezet zyn, wanneer men zulke oogen Leepoogen of Traangootig noemt. Deeze gebreken aan de Oogen der Paarden zyn hier te Lande vry gemeen; om dat zeer veelen onzer Paarden in laage landen en moerassige weiden graazen: waar by nog komt, dat veelen onzer Boeren, (want de Stalhouders en Paardenkoopers zyn hier omtrent nog al oplettende,) de Paarden met biesgras of slegt Hooi voeren; en dezelve in dampige Stallen by het Hoornvee zetten; welk laatste hier evenwel het minste leed doet. Men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+heeft dit ongeval, zoo ik agte, meest te wyten aan gebrek van goed en genoegzaam Paardengras en Hooi in Holland, zoo als onze Boeren zelven het maaien en gebruiken: welk gebrek veelen verhelpen, door goed Paardenhooi, dat in Vriesland, Gelderland, en de Generaliteits Landen, die hoog en droog liggen, gewonnen word. En zoo 't vermoeden doorgaat, dat de Paarden, die dit eeten, minder aan Maan-oogen onderhevig zyn, dan dezulken, die zig met ons Inlandsch Koeien hooi geneeren, zou dit der nadere opmerkinge overwaardig weezen. Hoe 't zy, het staat my althans voor, dat ik meerder Maan-oogige Paarden onder onzen Boerenstand gezien heb, dan in de Steden en by de Stalhouders, schoon ze ook aldaar gevonden worden, en mogelyk meer dan hun lief is. Voorts heeft men hier, omtrent deeze Maan-oogige Paarden, of wel de traanvloeijing der Maan-oogstoffe, nog aan te merken, dat de zinkingen, aan welke de Paarden uit dien hoofde onderhevig zyn, eenigzins periodiek of beurtlings wederkeeren. Naar uitwyzen der ondervindinge blyven die toevallen gemeenlyk drie weeken weg, en duuren dan weder vier of vyf dagen, zoo dat zy als maandlyks wederkeeren. Zulks heeft sommigen aanleiding gegeven, om dit aan den invloed der Maane toe te schryven: 't welk de Heer bourgelat in veele opzichten gegrond wederlegt. Doch als men begrypt, dat men, van de Maandstonden der Vrouwen spreekende, niet zo zeer ziet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op de Maan, als wel op de Maand, of derzelver maandlyksche wederkeering, (van waar ook de Ouden deeze Stonden niet Lunares, maar Menses, als maandlyks bedoelende, geheeten hebben,) zoo valt men zeer ligt op de gedagten, dat Maan-oog in dit geval zoo veel zy als Maand-oog, ter benoeminge van een oog, het welk aan maandlyksche wederkeerende uitvloeijingen onderhevig is. Wat wyders den invloed der Maane op eenige gebreken, of natuureigen werkingen der dierlyke Lichaamen betreft, wy durven denzelven, schoon die aan veelen beuzelagtig schyne, nog zoo volstrekt niet ontkennen, om dat wy dien invloed ten allerduidelykste in de Planten ontdekken. Hoe verlicht onze Eeuw ook geagt moge worden, we zyn egter, onzes oordeels, nog zeer onbedreeven, in die diepe geheimen, welken de Ouden, ondanks de beuzelagtige byvoegsels van bygeloovigen en dweepers, zeer verre en gegrond gekend hebben; in die geheimen, welken heden, by diepdenkende en kundige Lieden, nieuwe onderwerpen van aandagt worden. Wanneer men voortgaat met den invloed van goede en kwaade lugt naauwkeuriger na te spooren, zal men ook veelligt nader leeren kennen, welken invloed de dampkring der Maane en die der andere Planeeten, overeenkomstig met het gevoelen der Ouden, op onzen aardbol, en vervolgens op de dierlyke lichaamen, die daar in leeven en zig beweegen, hebbe. Doch het is myne zaak niet, daaromtrent iets te beslissen, waarom ik zulks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+liever in het midden laate. Met meerder grond zou men zig stouter durven verklaaren, tegen een vooroordeel, dat by onze Landlieden al zeer algemeen plaats heeft. Veelen naamlyk gelooven vry vast, dat een Paard des nagts spooken en geesten kan ontdekken; als mede, dat een Paard, wanneer het omtrent eene plaats ryd, daar iemand vermoord is, of daar iemand zig verhangen heeft, 'er niet voorby wil, en gewis schigtig word. Ik ben eens met een Boer gereeden tot op de hoogte van zekere buitenwooning, daar het Paard niet voorby wilde: het Dier was inderdaad zoo angstig, dat het zweet uitbrake. Ik vroeg den Voerman en Eigenaar van 't Paard naar de reden; hy wilde my verzekeren, dat het Dier aldaar iets ongewoons zag, 't welk hy niet kon zien; en verhaalde dat hy telkens, op die plaats, die ontmoeting had: dog dat die benaauwdheid gedaan was, wanneer het Paard 'er voorbygeleid wierd. Ik kon zulks niet gelooven, en schreef het toe aan de eene of andere ons niet in 't oogvallend ding, daar het Paard voor schrikte en schigtig wierd. Dan, hoe mooi ik ook praatte, ik kon den Boer niet overtuigen; hy hield egter aan, om het een en andermaal te beproeven; en de uitslag was telkens even eens. Ten laatste vroeg ik den Boer, of hy ooit met zyn Paard gehold had; 't antwoord was ja; ‘ik heb ginder met de kar en dit zelfde Paard in de sloot gelegen’. Ik tragtte hem te overtuigen, dat dit zekerlyk de reden van deeze benaauwdheid was, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat zyn Paard den indruk van dat ongeval by zig bewaarde. De Boer gaf my flaauwtjes gelyk, dog hy bleef stilzwygend by zyn gevoelen; een natuurlyk gevolg van zyne ligtgeloovigheid; 't welk ik nog eenigzins verschoonelyk agte, om dat onze Voorzaaten van ouds her veel bygeloovigheid voor de Paarden hadden, en 'er iets Goddelyks in stelden, vooral in 't voorzien van het toekomende; als by uitstek bekend is, door de eerbied onzer Batavieren voor hunne heilige witte Paarden. Dan dit in 't voorbygaan. Na alles wat wy tot dus ver van de gebreken der Paarden-oogen gezegd hebben, staat ons nog te melden, dat een Paard op het uiterlyke zeer goede Oogen kan vertoonen, en nogtans inwendig blind zyn; waardoor een onkundig Kooper wel eens bedroogen word. De Paardenkoopers, dit wel weetende, plaatsen daarom het Paard, als zy het koopen willen, met de oogen, in een helder daglicht, in den zonneschyn; en als zy een aan de oogen gebrekkig Paard verkoopen willen, zwenken zy het, zoo veel hun doenlyk is, met de oogen naar een flaauw en somber licht. Voor 't overige valt het zeer moeilyk, alle de gebreken der Oogen wel te kennen, en nog moeilyker, die juist te beschryven. De kenners geeven zig in dit geval veel moeite om alle de deelen van een Paarden-oog naauwkeurig te ontvouwen, en 't zelve in alles met een Menschen-oog te vergelyken; zoo om daaruit de gebreken te verklaaren, als tevens om na te gaan, wat men te denken hebbe van het vergrootende vermogen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t gezigt der Paarden, en hun scherp zien in den duisteren nagt. Maar wy zouden te breed uitweiden, wanneer wy op alle zodanige byzonderheden staan wilden blyven; waarom wy, zulks ter zyde stellende, liever overgaan tot het beschouwen der gebreken van den Neus. Ga naar margenoot+Wanneer de Neus, of dat gedeelte, waar aan de Neusgaten zyn, sterk uitpuilt, en het Hoofdgestel voor 't overige wel zy, dan noemt men het een Dikneus of Dikmond; als de Bovenlip daarby zeer breed is, heet het ook wel een Koeneus; en de benaaming van Smalneus geeft men aan een Paard, welks Neus in tegendeel spits en smal is. Daarbenevens houd men een Neus, welks Lugtgaten langwerpig en klein zyn, voor geen goeden Neus. Men noemt dit gebrek een Damp- of Dompneus; om dat de ademhaaling, welke de Paarden sterkst door den Neus verrigten, dan korter en met een dampig blaazen geschied. Even zoo houd men het voor een slegten Neus, als de Neusgaten geheel wyd zyn, of de wanden van den Neus sterk uitpuilen, en, als 't ware, tegens de Bovenlip uitkrullen: dit noemt men een een Kokerneus of Wydneus. Hierbenevens spreekt men ook van Roodneuzen; dog dit komt niet voor als een gebrek, maar als eene fraaie hoedanigheid van den Neus, waar door men het inwendig roode vleeschige gedeelte, by de ademhaaling, duidelyk in den Neus zien kan; vooral wanneer de Paarden proesten of brieschen. Dit is dat vuur, waarop de Poeëten, als zy het brieschen der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+moedige Paarden beschryven, doelen; 't welk hen doet zeggen, het Ros blaast vuur uit zyne Neusgaten. Op eene dergelyke wyze zegt men ook van Paarden, die in 't loopen het Hoofd hoog ophouden, en den Neus vooruitsteeken, dat zy Neus-windrig zyn, dat is den Neus onder wind houden. Voorts telt men, onder de uitwendige wanstallen van den Neus, even als in de Maan-oogen de uitvloeijing der Traankliervogten, in den Neus de onregelmaatige uitvloeijing van het Snot, veroorzaakt door den Droes; eene kwaal, onzen Nationaalen Paarden zoo algemeen, dat ik 'er noodwendig iets van diene te zeggen. Ga naar margenoot+Onze Hollanders geeven den naam van Droes, in 't algemeen, aan die ziekte, welke zig, even als in de Menschen, door alle tekenen van verkoudheid en verstopping, in de snotklieren, vertoont. Men ontdekt dan, aan de holligheid der kaaken, eerst eene soort van zwelling, of een eigentlyk kliergezwel; daar na eene ligte, voorts eene dikker, en ten laatste eene bedervende roofmaakende stoffe, die uit den Neus vloeit, en de snotklieren en vliezen aandoet. Gemerkt nu deeze stoffe zoo verschillende voorkomt, en by veroudering der kwaale verdikt, zoo heeft men aan deeze ziekte onderscheidende benaamingen gegeeven; men spreekt van een goeden, van een kwaaden, en van een valschen Droes. Door den goeden Droes verstaat men die uitwerkzels der verkoudheid of snotverdikking, welke zig spoedig ontlast; het zy door eene vroegtydige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+rype etterwording, by wyze van eene zweer tusschen de kaaken; of door eene werkelyke ontlasting van rypen snot-etter uit den Neus; waar door de Droesstoffe zig dan als met geweld ontlast; dat te gelyk de kwaal in den grond geneest; zoo dat 'er geene verdere deelen meer door aangedaan worden. Maar deeze gesteldheid slaat over tot een kwaaden Droes, als die verdervelyke stoffen zig niet schielyk genoeg kunnen ontlasten; of, uit eene al te scherpe stoffe bestaande, de tedre Leevensdeelen van de borst, de lugtpyp of longader, en byzonder de longen aandoen. 't Is deeze Droes, dien men wil, dat voor anders gezonde Paarden besmettelyk zou weezen. Wat eindelyk nu nog den valschen Droes betreft; onder deeze benaaming bedoelt men eene ligte wederagtige vloeijing uit den Neus, welke schielyk ophoud; dewyl de Droesstoffen zig niet zoo zeer in den Neus, als wel in een of ander gedeelte van het Lichaam, daar ze zig vastgezet hebben, ontlasten. Deeze kwaal is dus wel een gevolg van de droezigheid; maar ze is valsch en misleidende, ten opzichte der gewoone plaatsing van den Droes. Veelal ontdekt men deeze verplaatsing aan den Hals; waarom de Ouden dien Droes Klierstrang en Hals-strang, of Droes van den Hals, noemden; mitsgaders Maan-strang, om dat de Droesstof zig ook wel in het vet der Maanen vastzet. Wyders doet deeze-Droes dikwerf, en wel doorgaans, de klieren aan de keel aan; waarom men dit ongemak dan keelklieren noemt. Voorheenen vermengde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men deeze toevallen met de waare Droesziekte; of men benoemde dezelven met den naam van Strangilioen en Wurg, om dat ze de keel als 't ware Stranguleeren of verwurgen. Midlerwyl is dit zeker, dat deeze ziekte, onder welke benaaming zy dan ook voorkome, ééne van de algemeen gedugtste en gevaarlykste ziekten der Paarden is; waarom meest alle Europische Natien zig op de rechte kennis en geneezing deezer ziekte toegeleid hebben. Ze schynt ook by uitneemendheid in dit ons Gewest te grasseeren; en 't is bekend, dat 'er somtyds geheele Stoeteryen hier te Lande, ja zelfs onze Ruiterstallen, deerlyk mede besmet zyn geweest. Maar, of men dit moet houden voor eene pestagtige besmetting, dan wel voor eene gemeene grasseerende ziekte, die uit gebruik van kwaad voedzel en algemeene oorzaaken ontstaat, is zeer twyffelbaar; 't is althans tot nog niet besfist. 't Ontbreekt ons, uit hoofde van dit alles, niet aan verschillende gevoelens, waarneemingen, en opgaven van Geneesmiddelen, nopens deeze ziekte der Paarden. De Schriften van vroeger en Iaater tyd leveren hier omtrent een ruimen voorraad; des ik my wel dra, zoo ik hier dieper in wilde treeden, zoude begeeven in eene zee van verschillende gevoelens, en opgaven van remedien, welken meerendeels naar elkander uitgeschreeven zyn. Van dit algemeene slag van Schriften, wil ik egter, by uitstek, uitgezonderd hebben, het Berigt, dat de beroemde Hoogleeraar pe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trus Ga naar margenoot+camper, wegens deeze ziekte, opgesteld heeft. Zyn Hooggeleerde naamlyk, die, met een Mannelyken yver voor 's Lands welzyn bezield, alles, wat hem eenigzins kan opwekken, vooral in 't Ontleedkundige, grootmoedig, welbedreven, en met eene onvergelykelyke handigheid, ter uitvoeringe brengt, heeft, by veele andere Verhandelingen, die de waare Veekunde betreffen, ook nog gevoegd een kort, dog allerbondigst, en op de ondervinding steunend Vertoog, nopens, den Droes der Paarden. Die ervaren ontleed- en ziektekundige Heer is van een gevoelen, waar aan ik volstrekt myn zegel hange; te weeten, dat deeze ziekte zoo algemeen besmettend niet is, als men gewoonlyk voorgeeft, schoon ze toevallig besmettende zoude mogen heeten. Het gaat hier mede, even als met verscheiden andere ongesteldheden der Menschen. Men kan ongetwyffeld, wat men ook voor 't tegendeel te berde zou willen brengen, op goede gronden bewyzen, dat zwaare verkoudheden, en zelfs de bytende humeuren, niet besmettend zyn; als men zig niet roekeloos aan die gevaaren blootstelt, welken men in gemeene huishoudens veelal in den wind slaat. Buiten dit zou men, dunkt my, wel staande kunnen houden, dat 'er bykans geene ziekte zy, welke men niet aan anderen zou kunnen mededeelen. Zoo zal, by voorbeeld, een teeringagtig Lichaam een ander, door kussen en byslaapen, besmetten: men zal, door 't kussen, het speeksel van een ander overneemende, gevaar loopen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ongevallen, die anders niet besmettend zyn: schoon men de Koorts niet voor volstrekt besmettend houde, zal egter dikwils iemand, die geene Koorts heeft, 'er van aangedaan worden, als hy zig gestaadig by de uitwaassemingen van den zieken ophoud; waar van anderen integendeel niets weeten: en zoo word, gelyk bekend is, Kervel, en andere groente, in kooper gekookt, schadelyk. 't Komt 'er gevolglyk maar op aan, dat men het onderscheid tusschen algemeen of toevallig besmettend slegts wel in 't oog houde: gemerkt alle ziekten, die niet algemeen besmettend genoemd mogen worden, het nogtans kunnen, en ook daadlyk zyn, in byzondere omstandigheden, en vooral door verzuim, onagtzaamheid en dergelyken. Zoo heeft men ook in dit geval, gelyk de schrandere camper zeer wel aanmerkt, den Droes der Paarden te beschouwen; als die dikwerf daaruit ontstaat, dat men niet behoorlyk let op de zuivering van het gebit en de stallen; dar tog altyd in 't gemeen nadeelig is. Zyn Ed. bevestigt dit door eene goede proef; welke duidelyk toont, dat deeze ziekte niet besmet, door eene algemeene aandoening, of, by manier van eene pestagtige besmetting; maar dat ze besmetten kan, door eene byzondere toevallige inneeming der bedorven stoffe; op hoedanig eene wyze zulks in de meeste ziekten plaats zou kunnen hebben. Byaldien men een Lyder, (zoo 't anders geoorlofd ware de proef te neemen,) die eene onbesmetbaare Koorts had, in 't hevi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge Ga naar margenoot+der Koortse bloed aftapte, en men dat bloed een gezond Mensch te drinken gave, zou 'er veelligt eene Koorts op volgen; doch in dat geval zou die Koorts niet besmettend zyn door uitwendige aandoening, maar door stoflyke inneeming. En dit kan naar myn inzien ook het geval weezen by den kwaaden Droes in de Paarden, als zy 'er op de stallen van aangedaan worden. Daarbenevens kan 't ook zeer wel zyn, dat deeze kwaal, somtyds, ontstaat uit de kwaade lugt, en slegt voedsel; doch dan komt zulks niet voor als eene overgaande smet, maar als eene kwaal, die uit eene algemeene oorzaak voortspruit. Dan ik geef deeze myne gedagten voor eene betere gissing. Intusschen staat het by my vast, dat de oorzaaken der verkoudheden, Scorbutike ziekten, en daar uit voortspruitende kwaalen, hier te Lande, en in veele Europische Gewesten, grootlyks te zoeken zyn, in den invloed van het Klimaat, en de verzuimde voorbehoedingen tegens de Noordewinden, enz., mitsgaders dat de Paarden, met opzigt tot den kwaaden Droes, voor deeze oorzaaken zeer vatbaar zyn. Uit dien hoofde zyn dezulken, die hunne Paarden zorgvuldig behandelen, gemeenlyk zeer oplettend, dat ze dezelven voor togt, schielyke opdrooging van zweet, en inzonderheid voor eene dampige Lugt, tragten te behoeden. Een regtschapen Voerman, of kundig Hollandsche Boer, zal zyn Paard niet dan langzaam in 't zweet ryden, en het daar in houden: vervolgens zal hy, aan eene Pleister- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats Ga naar margenoot+komende, zyn Paard niet alleen terstond dekken, maar te gelyk ook naauwkeurig agt geeven op den streek van den wind. Indien het hard waait, zal hy het in de Stal ryden, of met het gat tegens den wind zetten; om dus te verhoeden dat het Paard niet tegen den wind uitblaaze; op dat het niet vatbaar zy voor togt en verstopping, welke het, door het inademen en tegenwindstaan, kan bekomen. Onze Hollanders, die tog voor geene Natie in alles, wat den Vee- en Paardenhandel betreft, behoeven te zwigten, hebben deeze oplettende voorzorg zelfs tot de plaatsen hunner Stallingen uitgebreid. Men maakt hierom in Holland, aan en by de Herbergen en Pleisterplaatsen, de Stallen met twee uitgangen; en, zoo 't kan zyn, minst Noord, Noord-oost en Noord-westelyk; welke plaatsing men ook ten aanzien van de Veestallen in aanmerking neemt. Wanneer men by eene Herberg in zulk een Paardenstalingereeden is, sluit men de deur aan de windzyde, en men opent de andere deur, door welke de Lugt vry inkomt. Dit is genoegzaam algemeen in gebruik, en men kan 'er dra aan bespeuren, of een Voerman al, of niet, oplettend op zyne Paarden is. Onze Hollandsche Boeren, eenige zorgeloozen uitgezonderd, slaan alles, wat hier toe betrekking heeft, ten naauwkeurigste gade; zy brengen hun Paard, als 't wel gereeden heeft, altoos op Stal, en nooit zullen zy het, ten zy by stil en heet weer, ter weide jaagen, zonder het eerst, zoo als men 't noemt, te laaten uitblaazen, en het zweet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+opdroogen. Zoo bevestigt de ondervinding myne gedagten, dat het van veel aanbelang zy, een Paard voor de verkoudheid, (welke, naar myn inzien, het begin van den Droes is,) te bewaaren. Wil men nu, in aanmerking neemende, dat deeze ziekte het eene jaar sterker en algemeener grasseert, dan het andere, een stap verder treeden; zulks baart hier geene zwaarigheid, met opzicht tot het gemelde natuurlyke gevolg. Wy weeten, welke algemeene uitwerkingen de Noordewinden, Zeedampen, Nevelen, en natte of koude, Zomers op de Menschen, nu over. een geheel Land, dan over eene byzondere streek hebben. Dit is bovenal hier te Lande bekend; en 't kan derhalven niemand vreemd voorkomen, dat 'er ook de Paarden vatbaar voor zyn; te meer, daar men wel volstrekt kan zeggen, dat 'er ondanks hunne sterkte, geene Dieren gevonden worden, welken korter van adem zyn. Hierom houden de Roskammers, Voerlieden en Harddraavers het voor een der allergrootste verdiensten van een Paard, wanneer het, zoo als zy 't heeten, een langen asem heeft. Een mensch zelve kan, uit hoofde van eene vryer ademing, het op den duur tegens een Paard uithouden: een zeker Turksche Bassa liet een Jongeling van die Natie om hals brengen, om dat dezelve zyne Paarden altoos voorby streefde; en een zyner beste Paarden, op zekeren tyd, in een wedloop tegens deezen jongeling, zig doodliep. Als men dit en 't verdere natuurgestel van een Paard in 't oog houd, en te- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vens Ga naar margenoot+let op de oorzaaken, die den Droes in dit Land te wegen brengen, dan ziet men wel dra ten duidelykste, dat de meerdere of mindere algemeenheid van deeze kwaal geheel en al afhangt van de meer of mindere kwaade gesteldheid der Lugt, of derzelver invloed op de kruiden en de slootwateren, die zy eeten en drinken. Voeg hier by dat de Honigdauw, als dezelve brandig en stinkende is, 'er misschien ook in kan medewerken. Kortom de oorzaaken van den Droes der Paarden zyn dezelfde, die in de Menschen, meer of min algemeen, eerst verkoudheid, voorts zwaare verstoppingen, vervolgens by toeneeming scherpe vogten, rooven in den Neus en op de Longpyp verwekken; en eindelyk door Teering gevolgd worden. Het grootste onderscheid van de werking der kwaale ontstaat uit het verschillende Beengestel in 't Hoofd; van waar ze, by de Paarden, haare voornaamste zitplaats heeft in den Neus en de Keelklieren; gelyk de kundige la fosse getoond heeft; het welk hem de insnyding en inspuiting in de Neusvliezen en Klieren, als een heilzaam middel ter geneezinge, doet aanpryzen. Dog dit betreft alleen het Hoofd; de bykomende toevallen zyn van een anderen aart. 'Er zyn tegens deeze Paardeziekte ontellyke uiten inwendige hulpmiddelen uitgedagt, en 'er worden nog dagelyks nieuwe gezogt; dan wy kunnen, ter oorzaake van derzelver menigvuldigheid, ons hier mede niet ophouden. Alleenlyk zy nog gezegd, dat onze Landlieden 'er gemeenlyk baat by vin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+als zy het Paard aan 't zweeten kunnen krygen, en vervolgens de ettermaaking en snot ontlasting bevorderen; waarom de Theriaak, na eene aderlaating, by onze Voorzaaten reeds als het beste middel bekend was: voorts houd men een warme Stal, mits dat 'er Lugt zy, voor zeer goed. Gelust het iemand wyders de hulpmiddelen tegen den Droes, en deszelfs behandeling te bestudeeren; hy kan ten overvloede te recht raaken, in eene menigte van oude en nieuwe boeken, die over de Paarden geschreven zyn. De nieuwere Schryvers verleenen ons zekerlyk desaangaande veele leerzaame opmerkingen; dog 'er zyn ook verscheiden gemeene oude boekjes, die door Paardenmeesters en Smeden geschreeven zyn; welken, hoewel niet van een kieschen, maar in tegendeel slegten, en nu en dan plompen ja beuzeligen styl, egter eene reeks van welgenomen ondervindelyke proeven behelzen, waar van onze Boeren zig nog heden met vrugt bedienen. Ook is het niet zeldzaam, te ontdekken, dat sommigen van de nieuwer en zoo genaamde geleerder Schriften weezenlyk niets anders zyn, dan dergelyke oude boekjes, in een nieuw kleed verplooid. En zoo heeft men, in den tegenwoordigen tyd, in ons Holland en Vriesland, als mede in de andere Provintien, byzonder in Gelderland, zeer ervaren Paardensmeden. Ik heb 'er hier en daar op de Dorpen gevonden, die, uit eigen ondervinding, zeer bondig over het stuk der Paardenziekten wisten te spreeken; en ik ken 'er, daar zelfs be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dreeven Ga naar margenoot+Pikeurs of Stalhouders mede te raade gaan; en van welken zy met goed gevolg geholpen worden. Te Voorschoten woont nog heden een Smit, dien de Pikeurs, mitsgaders de Ruiters in 's Hage en Leiden, in dit geval voor een Professor houden; een Man van geen geleerdheid, maar van veel ondervinding, gezond oordeel, natuurlyke opmerking, en kundigheid in oude proefneemingen. Dan dit in 't voorbygaan. Naast den tot dus ver beschouwden Droes komt de dampigheid in aanmerking. Deeze kwaal is ingelyks zeer algemeen, ja misschien Landeigen aan onze Paarden; en ze is, schoon niet zoo oogenbliklyk gevaarlyk, nogtans, by toeneeming, gedugt genoeg. Een Paard heet dampig, als het met moeite ademhaalt; vooral, wanneer het, in 't loopen, of arbeiden, benaauwd snoeft, en zwoegende voortgaat. Men bemerkt dan ook eene spanning in de Neusgaten; die het, by korte tusschenpoozingen, ter uitblaazinge van den adem, met geweldige uitzettingen, zeer sterk spant; waar mede telkens eene drooge kug, of een schraale hoest, vergezeld gaat. Daarbenevens geschied de uitblaazing van den adem met een zigtbaar geweld; dat men vooral des Winters ten sterkste gewaar word; terwyl het Paard als een zwoegend zweet uitzweet; naar welk dampen men deeze kwaal dampigheid noemt. Men vergelykt dit ongemak best by de aamborstigheid der Menschen; en de geheele dampziekte in de Paarden is niets anders, dan Aamborstigheid. Ook ontstaat ze, ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyk Ga naar margenoot+in de Menschen, voornaamlyk uit twee oorzaaken: te weeten, uit de natuurlyke gesteldheid van de Borst en de Longen, of verouderde overblyfsels van verkoudheid, en ook wel uit een onderdrukkenden arbeid, kwaad voedsel en dergelyken. De eerste oorzaak, die van de natuurlyke gesteldheid, is te vinden in eene platte of naauwe borst, korten hals, verkeerden hals, en aangewassen Longen. Hierby komt, buiten de verouderde overblyfselen van verkoudheid, als eene tweede oorzaak, een onderdrukkende arbeid. Wanneer men het Paard te lang doet loopen; of het zelve boven zyne vermogens vergt, dan krygt het eene verstyving in de Borstspieren; dit noemen onze Hollanders het Paard in de Borst ryden. Als men het ook te sterk tegens den wind in ryd, dan word het, door eene verdrukking in de klapvliezen der Longen, in de vrye oeffening der ademhaalinge belet. Het een en 't ander legt den grond tot dampigheid, en zoo veroorzaakt men dezelve ook meermaals, door veel en hard op stuivige wegen te ryden. Dit is iets, waarop onze Boeren veel meer letten dan de Stedelingen, ja zelfs de Voerlieden, wel denken. Geen Boer, althans 't is my genoegzaam algemeen zoo voorgekomen, zal, op drooge stuivige wegen, kort agter een voorloopend rytuig ryden: hy legt het 'er integendeel op toe, om, als hy een ander rytuig bruien wil, voor, of op de stuifzyde te komen; en moet hy agter blyven, dan zal hy zoo verre agter blyven, dat zyn Paard buiten het stuiven zy. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Onkundige Stedelingen zyn 'er dus wel eens mede gebruid; maar kundige Koetziers en Voerlieden, die dit ook zeer wel weeten, letten 'er insgelyks zorgvuldig op. Behalven dit stof der wegen, brengt ook tot deeze kwaal niet weinig toe, slegt en vooral stoffig hooi; waar van het Paard, by deszelfs gebruik, vry wat in de Longpypen opslurpt; het welk de Longen verslopt, hoest veroorzaakt, en de dampigheid te wege brengt. Deeze zyn de voornaamste oorzaaken van dit ongemak, en voor 't overige is het uit uitterlyke kentekenen zelfs kenbaar, dat een Paard 'er natuurlyk aan onderhevig moet Ga naar margenoot+worden. Byaldien het Paard een verkeerden Hals heeft, dat is, als de Hals, in stede van welstandig naar het hoofdstel te loopen, wanstallig, smal en naauw inwaards tekent; zoo dat men de Longepyp digt op de huid zie of voele: en als daarenboven die verkeerde Hals kort tegens de borst uitpuilt, gelyk dezelve zig in onze Figuur opdoet, dan is men zeker, dat het Paard, zoo 't niet alrede aamborstig is, zulks door den tyd worden zal. In dien toestand kan niet alleen de Longepyp, maar zelfs kunnen de borstspieren de ademhaaling niet behoorelyk bevorderen; deezen verdikken ook als 't ware, en verliezen hunne leenigheid; welk wanstal men Hardhals noemt. Zoo is ook Ga naar margenoot+de Korthals, (een der wanstalligste uiterlyke gebreken van een Paard,) die veelal by de geboorte gevormd is, een vry zigtbaar teken van aamborstigheid: even als het genoegzaam doorgaat, dat Lieden van een korten Hals, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die als door de Sleutelbeenderen doorzinkt, aamborstig zyn, of het zeer ligt worden. Op eene dergelyke wyze is het ook gesteld met Ga naar margenoot+eene platte of naauwe Borst. Met deeze benaaming duid men aan, dat de Borst, in stede van eene welgeproportioneerde breedte van vooren, en een vollen gespierden vorm op zyde, te hebben, in tegendeel plat, gedrukt, en op zyde sterk ingesneeden is; zoo dat zelfs de omtrek van de borstspieren zig geheel en al in het been verlieze; waardoor dan het Paard hooger op de pooten schynt; des men 't ook hoog op de pooten noeme. Dit staat eenigermaate gelyk met de Spillebeenen onder de Menschen; welker borst zoo ingedrongen is, dat het bovenlyf, veel korter dan natuurlyk, zig als op hooge beenen vertoont. En zoo is het ook met zulk een Paard; doordien de Borst, om zoo te spreeken, het oppergedeelte van het been schynt te weezen; ter plaatse, daar de Borst zig anders, zeer fraai en kennelyk, van de dye of het been verdeeld. Dit is een allermisselykst gebrek, en tevens gedugt; dewyl een Paard, op die wyze gevormd, gewis, niet alleen dampig en aamborstig is, of word; maar ook bykans tot geenerleien arbeid van trekwerk dienen kan; en bloot staat voor een schielyken dood. Gevolglyk behoort men deeze uiterlyke gebreken wel gade te slaan, niet alleen, om de wanstalligheid van 't Paard, maar ook om de vreeze voor dampigheid; waaromtrent ik, eer ik 'er van afscheide, met opzicht tot ons Land, nog deeze volgende ondervinding heb | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+mede te deelen. Men neemt hier, of 't elders zig ook aldus toedraage weet ik niet, waar, dat de dampige Paarden, des Zomers, in de weiden graazende, vet, schoon en sterk worden. Ze zyn dan, hoewel ze altoos eene soort van droogen hoest hebben, voor 't overige gezond, van eene frissche gedaante, en van goeden dienst. Maar ze beginnen, zegt men, zoo dra ze op de winterstalling komen, af te vallen, zelfs onder het gebruik van goed hooi en schoonen haver. Andere Stalhouders hebben my daarbenevens gemeld, hoe hun de ondervinding geleerd heeft, dat, hoe minder men dampige Paarden zwaar voerde, dat is haver en boonen gaf, hoe beter het ook ware. 't Is ook een gemeene regel, dat die Paarden, welken men veelal op Stal houd, sterk voert, en schier nooit ter weide brengt, meer vatbaar zyn voor dampigheid, ja voor den Droes, dan die, welken men in de weiden jaagt: en de reden daarvan is niet ver te zoeken. De haver tog, en vooral de boonen, verhitten sterk, en veroorzaaken in meest alle Paarden eene geil en branderige vettigheid. Zulks maakt de Paarden wel schoon, glad, en driftig; maar het veroudert ze tevens vroegtydig; en vooral maakt dit voedsel de borst heet; het welk, gelyk men weet, eene sterke medewerkende oorzaak van den kwaaden Droes is. Daarbenevens is gezond natuurlyk voedsel, buiten tegenspraak, in alle Dieren, de bron van hun Lichaamsgroei en bloei; gevolglyk zou de medewerkende, of misschien de tweede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+grondoorzaak dier booze ziekte wel gelegen kunnen zyn, in de veelheid, of de slegte gesteldheid, van den haver, en vooral van de Boonen, die men de Paarden op de Winterstallen geeft. Dit is niet zonder bewys; by de Schaapen word 'er het schurft door verwekt; en men proeft den smaak der boonen in het Vleesch: doch hier van breeder, als wy over deeze Dieren zullen handelen. Het staat by my, om thans by de dampziekte der Paarden te blyven, vast, dat deeze ziekte merkelyk voorgekomen of ten minsten verligt zou worden, indien men op zagt voeder lette. Ik heb een Paard gekend, dat een dampig Paard, en, zoo men zegt, op den langen weg een baas in 't loopen was, 't welk de Boer, zoo lang als 't mogelyk ware, in de weide liet, en zelfs des Winters by daag uitjoeg. Het hield zig op die wyze ongemeen wel; maar zoo dra bragt de Boer het niet op Stal, gaf het voer en boonen, benevens goed hooi, of 't vermagerde dag voor dag, zoo, dat 'er de ribben doorscheenen. Dit is ook algemeen bekend onder de Natie; waarom een kundig Voerman of Koetsier, die overweg voert, (want dat doen onze Boeren weinig,) en zyne Paarden kent, zyne dampige Paarden zeldzaam met Haver of Boonen, maar wel met Brood, voert; en vooral in agt neemt, zyne Paarden dikwerf te doen drinken. Uit dit alles mogen wy des opmaaken, dat de dampige Paarden in ons Land eene goede weide en geene lange stalling vereischen. Ook heeft men, zoo ik het wel hebbe, zedert dat 'er voor eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+jaaren een besmettende Droes onder de Ruiterpaarden in de Stallen in 's Hage heerschte, beslooten, om de Paarden des Zomers, by de Boeren, hier en daar omstreeks, in de weiden te bezorgen: en zints heeft men deeze kwaal minder algemeen bespeurd. Wat wyders de gebreken van den Mond betreft, van welken ons, eer dat wy van 't Hoofd afstappen, nog een kort woord te melden staat; schoon sommigen, by 't gewag maaken van andere gebreken, byzonder in aanmerking komen. Hier toe behoort de klem, welke men voor eene soort van beroerte houd; en de Haak of liever Schilfertand, dat eene afschilfering, of een verkeerde groei der Haaktanden is. Voorts betrekt men hier onder eenige uiterlyke wanstalligheden, die naar de verschillende gedaante onderscheiden benaamingen hebben. Een Haazemond zegt, dat de lip, byzonder de bovenlip, als 't ware, omgekromd en gespleeten is, even als de bovenlip der Haazen. De benaaming van Hang-lip duid aan, dat de onder- of bovenlip los nederhangt, als mede het uithangen van de tong, dat voor eene zeer slegte eigenschap in een Paard gehouden wordt, en meest aan de oude Paarden eigen is. Diklip, Diksmoel, Dikmond is, naar uitwyzen der benaaminge, niet anders, dan eene onnatuurlyke misvorming van de lippen of den mond, welke Paarden men dan wel Ossenkoppen noemt. Wyders is de Mond nog onderhevig aan aanmerkelyke inwendige gebreken, als daar zyn puistjes, die door het drukken van 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gebit veroorzaakt worden; en vooral doorgeschuurde of geschaafde tanden, of gebitlaagen in 't gehemelte; dit kwaad kan tot op het gebeente doordringen; de etterwording word dan buizig, en 'er ontstaan Kankergezwellen; dit heeft ook plaats aan de tong, door het gestreng opbitten. Daar benevens kunnen slegt hooi en steekelige kruiden ongemak in den mond der Paarden veroorzaaken. Voorts zyn 'er uithangende klieren aan den Hals, die zig tot aan den Mond uitstrekken, en by de Vyverklieren op te merken zyn. Maar bovenal is van aanbelang dat gezwel, 't welk in het verhemelte ontstaat, en, om dat het verhemelte in een Paard als 't ware roosterswyze gevormd is, ook hangenden Rooster genaamd word; het ontstaat zoo wel uit dampigheid, als uit den droes, of eene te scherpe invloeijing van snot of scherpe vogten. 'Er zou nog meer van de gebreken des Monds te zeggen zyn, dan, om niet buiten ons bestek te treeden, mogen wy ons met geen kleinigheden ophouden. De uitwendige gebreken van 't Hoofd der Paarden dus afgehandeld hebbende, gaan wy nu natuurlyk over, tot de beschouwing der wanstalligheden in den Hals en de Borst, als behoorende tot het Voorstel. En daar wy die van een verkeerden Hals, een Korthals, en eene platte of naauwe Borst, reeds hier boven, by de beschryving van den Droes en de Dampigheid, voorgedraagen hebben, zullen wy nu vervolgen met de beschouwing van den verkeerden Nek. Ga naar margenoot+Men noemt den Nek of Hals van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Paard verkeerd, als deszelfs omtrek, in stede van een fraaien halvemaanswyzen cirkel te beschryven, (dat het schoon van een Paard is,) integendeel binnenwaards geboogen zy; zoo dat de Hals, van de Schouders af, tot aan 't begin van den Nek, langs de Maanstreng, zig ingeboogen vertoone; gelyk in onze Figuur te zien is. Dit gebrek heeft thans, by onze Nationaale Paarden, zoo veelvuldig geen plaats, als ik, uit het nagaan van oude Afbeeldingen, bespeurd heb, dat het in vroegere dagen geweest is. Zulks ontstaat, naar 't my toeschynt, hier uit; dat men zig heden in Holland van gevulde lederen bekleedsels bedient, in plaats van de houten Haamen, die men oudtyds op den Nek der Paarden stelde, en aan welken de boomen der Karren of Wagens, meer of min, hongen; dat de Schoft op den Nek geweldig drukte. Even als nu de Paarden, door het drukken van 't Zaal, in 't einde holle ruggen bekomen; zoo wierd ook oudtyds de Nek, door gemelde Haamen, allengskens, door inbuiging misvormd. Men ziet deeze uitwerking der houten Haamen zeer duidelyk in veelen der Brabandsche, ja Geldersche, Overysselsche, en Duitsche Werkpaarden; in die Gewesten, daar dit slag van Haamen nog algemeen gebruikt word; zelfs kent men, in Braband, dit gebrek, by den naam van Haamdrich, of Haamdruk. Ondertusschen is zulks ook dikwils natuurlyk, en dan is het allerleelykst: gemerkt de Hals dan, wel verre van eene schoone gladde rondheid te hebben, veeleer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een krommen langwerpigen Harte- of Rheehals vertoont; dat, hoe cierlyk het in dit Ga naar margenoot+Dier zy, aan een Paard zeer misstaat. Tot den uitwendigen misstand van een Paardenhals behoort mede, eene dikke of verdikte Maan-streng. Men noemt de Maan-streng dat gedeelte van den bovenhals, waar uit de Maanen, of lange hairen, die het Paard by uitneemendheid, boven veele andere Dieren, lang en los heeft hangen, voortspruiten. Nu gebeurt het wel eens, dat de plaats, waar in deeze Maanen of hairen geworteld zyn, verdikt is; en dat 'er meerder Maanen zylings uitspruiten, dan natuurlyk plaats heeft; waardoor de Maanen dan als verdikt en opeengepakt schynen; het welk men eene dikke of verdikte Maanstreng heet. Dan men ziet dit gebrek nog al ligtlyk over 't hoofd; dewyl het met weinig moeite, door het uittrekken der Maanen en scheeren, te helpen is; erger vertooning Ga naar margenoot+geeft het gebrek van een Spek-hals of Verkens-hals. Naar 't my voorstaat is dit gebrek niet zeer eigen aan onze Nationaale Paarden; men vind het althans zeldzaam onder de eigen gewonnen Hollandsche en Vriesche Paarden: en treft men 'er toevallig een aan, die dit gebrek heeft, 't zal gemeenlyk zo uitkomen, dat het een verbasterd Paard is, uit een zoogenaamden Ket, en een nationaal Paard. Zeker is het, dat men de Spekhalzen meest, en al vry gemeen, vindt, onder de Ketten of Hitten, welke hier te Lande, byzonder in Noordholland, nog al aangehouden worden. 't Schynt aan deeze soort van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Paardjes natuurlyk eigen; misschien doet het Klimaat van Hitland 'er iets toe. Wat hier van ook zy; de Spek-halzen staan aan dit goedje, als zy niet overhangen en netjes geschooren zyn, niet onaartig; maar in onze Nationaale Paarden word een Spek-hals, met regt, onder de uitwendige gebreken geteld. Dit gebrek bestaat eigentlyk hier in, dat de Maan-streng, of liever, de vet-vleezige huid, waar uit de Maanen voortkomen, bovenmaatig dik is: hier door word de omtrek van den Hals, niet alleen ronder, maar, by toeneeming van overtollig vet, zoo zwaar, dat dezelve, als de rug van een Verken, steil opstaa; wanneer ook de Maanen, als 't ware, borstelig overeinde ryzen; waarom men 't ook wel een Verkensnet noemt. In de allerslegtste soort van Spek-halzen hangt dezelve, door zyne zwaarte, aan de eene of de andere zyde van den Hals over: en dit gebrek is onherstelbaar. Maar in de steile Spek-halzen, die niet overvallen, kan men zulk een Paard, nog al, door het afsnyden en korthouden der Maanen, eenigzins welstandig houden; en in de Hitten en Ketten misstaat het, als gezegd is, niet. Wat wyders de uitwendige gebreken der Schouders betreft; hieromtrent neemt men voornaamlyk de drie volgende in opmerking: Ga naar margenoot+te weeten, Platte Schouders, Ronde Schouders, en Zwaare Schouders. In sommige Paarden houd men Platte Schouders voor een kenteken van hard loopen. Men noemt ze dan Haazen-Schouders; om dat ze zig, even als in de Haazen, kennelyk tot den loop of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+galop geschikt vertoonen. Men vind dit by uitstek in de Engelsche Paarden, en houd het in dezelven voor fraai; doch onze Hollanders zien liever een welgevormden en volgespierden Schouder. Vooral telt men platte Schouders onder de gebreken, als de Spiereen van den Hals en de Schouders platagtig over elkander loopen, en 't Schouderbeen een weinig uitsteekt. Ja 't schynt, dat dit gebrek grootlyks afhangt van de misvorming van dit been; of ook wel van de naauwte der borstribben, die, in stede van rondagtig, platter zyn; waar door de Schouderspieren 'er in zinken. In tegendeel, noemt men, Ga naar margenoot+als een gebrek, Ronde Schouders, wanneer de Schouderspieren buitengemeen dik en opgezet zyn. Dit bespeurt men veelal aan de Brabandsche Paarden, inzonderheid aan die, welken met het voorensgenoemde Haam trekken; dewyl dit Haam de Schouderspieren sterk agteruit drukt; waardoor ze tot eene zigtbaare rondheid en dikte opzwellen. Uit deeze drukkingen, 't zy van 't Haam, of van den Zadel, ontstaan kwaade zweeren, en daar na ook fistels; die men dan aanduid door den naam van Schouderfistels, of, zoo ze aan de Borst zyn, van Borstzweeren. Ga naar margenoot+By deeze twee opgenoemde gebreken, komen nog, in de derde plaats, Zwaare Schouders; dat is, als het Paard de Schouders zoo dik en zwaar vertoont, dat ze niet alleen knokagtig uitsteeken, maar zelfs de borst en den hals misvormen; op die plaats, daar gemeenlyk het fraaiste van het voorstel zig, aan Borst, Hals, en Schouders, vereenigt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t Gebeurt ook dikwerf, dat de Spieren van de Borst, en vooral het Schouderblad, verlamd zyn, of dat het been iets ontwrigt is; in dit geval drukt men dit uit, met te zeggen het Paard is Buglam, eigentlyk Boeglam. Verder houd men 't voor een der grootste wanstalligheden, als de Schoft van het Paard hoog en bultig uitsteekt; welk wanstal men Ga naar margenoot+Hoogschoft noemt. Deeze bultigheid word te slegter, naar maate dat ze scherper, of het Paard magerden zy. De Pikeurs slaan dit gebrek wel gade; overmits zulke Paarden moeilyk onder den Man loopen, en smertelyk voor den Ryder zyn. Van daar heeft men oudtyds, onder onze Ruitery, tot eene straf ingevoerd, op een houten Paard, met een scherpen rug, en gewigt aan de Voeten, eenigen tyd te moeten zitten: hoedanige houten Paarden nog in eenige Frontiersteden gevonden worden; doch ze zyn thans buiten gebruik, ten zy voor slegte Vrouwlieden of Soldaatenhoeren. Daarbenevens wil men, dat zulke Hoogschoften en Hoogschouders dit gebrek in 't ryden hebben, dat ze, onder den Man bereeden wordende, zeer veel aan struikelen onderhevig zyn; des ze altoos sterk in 't gebit gehouden, moeten worden: dit heet men, tegens den Man gaan. Ga naar margenoot+Nu zouden wy, naar onze gewoone orde, van de wanstalligheden der Voorpooten, als tot het Voorstel behoorende, moeten spreeken; maar gemerkt verscheiden van dezelven zoo niet meest allen, ook op de Agterpooten betrekking hebben, zullen wy deeze gebreken der Pooten vervolgens ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyklyk Ga naar margenoot+Voorstellen; en nu liever onze beschouwing van het Middelstel en Agterstel hier laaten volgen. Hier in komt ons, na den zoo even genoemde Hoogschoft, in de Ga naar margenoot+eerste plaatse voor, de Scharprug. Deeze wanstalligheid bestaat daar in, dat de Rug van een Paard, die anders eene rechte, eenigzins geboogen, zagtlyk in glooiende gestalte heeft, integendeel brugswyze opwaards gaat, en daarenboven scherp toeloopt; gelyk men dit in oude magere Paarden dikwils ziet. Men koopt Paarden, die dit leelyke gebrek hebben, genoegzaam nooit voor vermaak of cieraad: dog, by de Boeren, als de wanstalligheid zig niet al te groot vertoont, en de Rug maar flaauwtjes opbrugt, gelyk men 't noemt, willen ze nog wel aan den man. 't Zyn, zeggen ze, taaie sterke Paarden, voor eene Karre of ander zwaar Rytuig. En geen wonder; dewyl men wiskundig betoogt, dat de reden, waarom een Kemel zulke zwaare lasten draagen kan, daar in ligt; om dat hy de zwaarte minder algemeen, en slegts op den samenloop van het middelpunt van den opgeboogen Rug draagt; iets dat men, uit alle gewelven of wulften, by vergelyking, ligtlyk kan nagaan. Uit dien hoofde is dan ook een ronde of scherpe Rug van een Paard, schoon 't een gebrek in de welstandigheid zy, nuttig in het draagen van den last. Van daar heeten zulke Paarden Ruggen ook wel Kemels-ruggen; en anderen noemen ze Ezels-ruggen; om dat de Ezels den rug scherper hebben dan de Paarden. Hier benevens is 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eene vry algemeene opmerking der Natuurkenners, dat de sterkte der Muil-Ezelen, die uit een Ezel en een Paard geteeld worden, voornaamlyk bestaat, in den Rug; welken zy niet zoo ingevallen als die van een Paard, maar veeleer bogtig, hebben. Hoe 't zy, dit is zeker, dat onze landbouwers en Boeren dit soort van gebrek ligtlyk over 't hooft zien: om het nut, dat zy van deeze sterkte hebben. Geheel anders is 't, en juist het tegenovergestelde heeft Ga naar margenoot+plaats, in den zoogenaamden Zaal-rug; eene zeer slegte eigenschap in een Paard, en vooral een blyk van zwakheid. Naauwkeurig gesproken heeft men eene tweeërlye soort van Zaal-ruggen; naamlyk een natuurlyken en een toevalligen. De Natuurlyke is die, wanneer de Lendenen agter de Schoft hol doorzakken; wanneer het vooreinde van den Rug zig zeer hol vertoont. Zulks ontstaat dikwils uit de natuurlyke geschapenheid van het Paard; dog kan niet weinig toeneemen als het Paard te vroeg, en nog half Veuls, bereeden wordt; voor dat de wervelen geslooten zyn, en het kraakbeenige zyne vastigheid heeft. Wyders word dit gebrek niet zeldzaam veroorzaakt door het gebruik; wanneer het als toevallig aangemerkt moet worden. De voornaame oorzaak is de Zadel, waarom het ook Zadel-rug genaamd word; als zig vertoonende op die plaats, daar de Zadel rust, en de Ruiter meest zit, of in 't zitten aandringt. Van daar bekomen veele Ruiters-Paarden, Post-Paarden, enz. die jaaren agtereen, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den ren, met Zadels bereeden worden, dit wanstal. Men ziet daarenboven den Rug, ter plaatze daar de Zadel gedrukt heeft, meest al met witte hairen bezet; dit noemt men Zadelhair. En 't zelve strekt genoegzaam tot een gewis kenteken, dat zulk een Paard, alschoon men 't op de Markten voor een Chaize- of Wagenpaard verkoopt, een afgelegd Ruiters-Paard, of, ten besten genomen, een Paard is, 't welk men al eenigen tyd met den Zadel bereeden heeft. Ga naar margenoot+Tot deezen Zaal-rug is mede, hoewel het uit eene andere oorzaak voorspruite, eenigzins betrekkelyk die wanstalligheid van den Rug, welken men het Hollekruis of de Ingevallen Kruislenden noemt. Dezelve bestaat daarin, dat het Lenden-kruis van het Paard doorzakt, zo dat de rug min of meer tot aan de Schoft geheel hol worde. Als dit gebrek zig met den Zaal-rug vereenigt, maakt het een geheel hollen rug, die doorgaande ingeboogen is: maar indien het zig alleen tot of even by het Kruis bepaalt, dan maakt het slegts eene holligheid aan het agterste gedeelte van den Rug. Deeze misstand heeft dezelfde oorzaak, als de ingevallen Ruggegraat by de Menschen; en gelyk dit gebrek een zwak gestel in de Menschen aanduid, even zoo is het met de Paarden. Een Paard, welks Lendenen aan het Kruis ingeboogen of wanstallig zyn, is gemeenlyk te zwak voor zwaaren, ja zelfs voor gemeenen, arbeid; en een Paard, welks Kruis ingeboogen en slap is, heeft een loggen tred, vooral in het Agterstel. Ondertusschen houden eenigen dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor gemaklyk onder de Man; om dat de stuiting en het stooten in den draf hier door verzagt word: ja sommigen willen, dat men de Lendenen der Italiaansche Tellen, of Paarden, die op den tel loopen, met voordagt, als ze nog Veulen zyn, wel knakt, om dezelven des te gemaklyker de teltree te leeren. Dan dit, geloof ik, zou by onze kenners vry wat tegenspraak lyden; schoon 't zeker zy dat het eene Paard gemaklyker bereeden word dan het andere; en dat zulks grootlyks ontstaat uit de gesteldheid van den Rug, of der Lendenen; van waar het gewislyk ook moeilyker valle een Scharprug dan een Zadel-rug te beryden. Met dit alles zyn egter slappe Lendenen eene slegte kwaal; die dikwils ontstaat door vallen, door al te zwaaren last te draagen, enz. Men noemt deeze soort van zwakheid ook wel Lenden lam; 't welk zoo veel zegt als verlamde Lendenen te hebben, dat insgelyks tot de zwakheid voor een ingevallen Kruis betreklyk is. Ga naar margenoot+Verders behoort ook nog tot de wanstalligheid van den Rug de Knok-heup, of Hoog-heup: hierin bestaande, dat de Knokken of Heupbeenderen, die aan de Scharniering van den Ruggegraat komen, en, agter het Kruis, de Billen of Heupen formeeren, meer dan natuurlyk uitpuilen en zig geheel Knokkig vertoonen. Zoo ook de Lang lenden, als naamlyk het Paard al te lang van Ga naar margenoot+Lenden is; mitsgaders een Bultig of hoog Kruis; eene wanstalligheid, die onder grove Paarden al vry gemeen is. Ook word zulks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in Werkpaarden niet afgekeurd; het is een teken van grof en zwaar gebeente; en 't mist zelden, of men ziet in grove zwaare Paarden, welker beenderen, spieren en gestel grof en kloek zyn, het Kruis enigzins hoog, en de Heupen knokkig. Ga naar margenoot+Aan het einde der Lendenen, of van den Ruggegraat, heeft men ten laatste nog den Staart, dien men voor wanstallig houd, wanneer deszelfs wortel, agter aan het Kruis, zeer afgescheiden, en niet daadelyk met de Staarthairen, maar met eene Schurftheid, bezet is. Wanneer de Staart dus als kaal is, en de hairen eerst laager dan gewoonlyk beginnen, noemt men dit wanstal, uit hoofde der kaalheid van den Staart, Rottestaart. Dan dit, schoon 't ver van cierlyk zy, ziet men egter nog wel over 't hoofd, als 'er maar geen Schurft aan is; om dat men 't, met het opstrikken en vlegten van den Staart, nog wel kan bedekken. Ga naar margenoot+Grooter misstand baart de Afval; dat is, als het Kruis naar den Staart plat afloopt; dan nog veel wanstalliger ja zeer leelyk is in een Paard het doorhangen der Billen. Men ziet naamlyk, somtyds, dat de Billen van een Paard zeer verre afwyken van die welstandige rondheid en gladheid, naar welke men een Paard wel gebroekt, dat is schoon en gladrond van Billen, noemt; en dat dezelven integendeel, als 't ware, tot op de Dyen doorhangen. Zulk een Paard, dat Ga naar margenoot+men een Hanggat heet, word volstrekt voor mismaakt aan 't Agterstel gehouden. En niet gunstiger oordeelt men over een Paard, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat Platte en Smalle Billen heeft; dat is, als de Bilspieren platagtig zyn, sterk doortekenen, Ga naar margenoot+en de Billen, verre van op zyde rond, gladjes en welgebroekt te ver loopen, zig mager, schraal, plat en smal vertoonen, ja dikwerf ook log en los hangen; zoo dat de Vang, of liever de Spieren aan de Liezen, onder het loopen, als flabbes log en los schudden. Dit wanstal kan het Paard natuurlyk eigen zyn; maar 't word dikwils door veel arbeid, en ouderdom, gebooren. Ga naar margenoot+Even zoo is 't misstandig, als een Paard Platte zyden of Flanken heeft: en die platheid op zyde duid doorgaans, gelyk wy boven reeds gemeld hebben, eene naauwe Borst aan. Maar, zoo 'er iets zy, dat, bovenal, in een Paard een allerwanstalligst uiterlyk gebrek genoemt mag worden, dan Ga naar margenoot+is het de Hangbuik. Een Paard, welks Buik ongemeen doorhangt, dat al dikwils plaats heeft by ingevallen Lendenen, of een Zaal-rug, maakt de allermisselykste Figuur, en heeft daar by eene logge beweeging. Dus ook houd men een Dikbuik of Dikbuikig Paard voor niet heel gracelyk; men vind dit wanstal inzonderheid by veelen onzer Boeren-Paarden, uit hoofde der vette en waterige weiden, en hun volop voedsel. Ga naar margenoot+Wyders vertoont zich de Liesbreuk, schoon uit inwendige oorzaaken ontstaande, egter zeer sterk uitwendig, ja dikwerf dermaate, dat de Breuk als een geheele zak zigtbaar zy. En even zoo ziet men ook al vry gemeen Ga naar margenoot+eene Lamme Koker, of het doorhangen van de Schede der Mannelyke Roede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Schoon men dit gebrek, dat den Ruinen veelal eigen is, wel eens over 't hoofd zie, is het niettemin eene groote wanstalligheid, als deeze Koker uithangt; dat men hangen van den rooster noemt: de Liesbreuk, evenwel, overtreft dit gebrek in zoo verre, dat men een Paard hierom volstrekt niet koopt. Ga naar margenoot+Buiten deeze zo sterk zigtbaare gebreken, hebben de Paarden aan deeze deelen, en verder aan den Buik, gelyk ook aan de Ooren en de Kin, veelal Vratten; die egter minder in 't oog loopen, en niet deeren. Zoo ziet men ook meermaals, aan de scheiding der Voorarmen, aan den Buik en de Borst, eeltige gezwellen, wengezwellen, Ga naar margenoot+of bolligheden, die men Leggers noemt; om dat ze veroorzaakt worden, door het liggen en drukken van 't Paard op de Kalkoenen. Deeze builen hebben somtyds de gedaante van de uitwassen der Boomzwam, waarom ze ook wel Stolzwam en Zwamleggers genoemd worden. Als deeze gezwellen dermaate toeneemen, dat ze het Paard lastig vallen, en 't zelve daardoor kreupel gaa, word het gezegd een Kreupeltas te hebben. Op eene dergelyke manier zyn de Paarden onderhevig aan blynen en blaaren, die, door 't schrynen en schuuren der Haamen, of door 't drukken van 't Haamkussen enz. ontstaan. Men noemt dit slag van ongemakken, een gedrukten rug, doorgereeden borst of zyden enz. naar de plaats daar ze zig opdoen. Zoo spreekt men ook van Schot-beenen, naar het doorschrynen tegen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Schot; en van 't Kribbebyten, naar eene slegte gewoonte van sommige Paarden, om hunne Kribben uit te byten. Omtrent dit laatste neeme men nogtans hier in aanmerking, dat het rechte Kribbebyten ontstaat uit eene kwaal, of eene killing in de Tanden, en mogelyk Tandpyn, die het Paard met de Tanden op de Kribbe doet rusten en byten. Ga naar margenoot+By deeze tot dus ver opgenoemde wanstalligheden, of uiterlyke gebreken van een Paard, welken de voornaamsten zyn, die zig aan 't Hoofd en 't Lichaam opdoen, komt nog een heir van benaamingen van toevallen, die de Pooten betreffen. 'Er is mogelyk geen Dier, dat meer gebreken aan deeze Ledemaaten heeft, dan het Paard; en de Liefhebbers slaan die ongemakken, met reden, by uitstek naauwkeurig gade; dewyl de sterkte, de deugd en het byzondere cieraad van den moedigen Viervoet grootlyks in deeze Ledemaaten gevonden word. Wy zullen die gebreken, welken bovenal opmerking vorderen, nu nog kortlyk melden; en ons, in derzelver opnoeming, zoo naauw als doenlyk en verstaanbaar is, aan de spreekwyzen der Liefhebbers houden. Ga naar margenoot+In de Voorpooten der Paarden komt het dikwils voor, dat de pyp of arm van het voorbeen krom zy: dit is een zeer zigtbaar en slegt gebrek, dat men Schuiffel- of Schevelbeen, of, plat uit, krommen poot, of pyp, Ga naar margenoot+noemt. Even zo spreekt men van een Kromschenkel, als de Schenkelen, 't zy in den voor- of agterpoot, krom zyn; dat onkundige ook wel Schuiffelbeen noemen; dog de eigent- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyke Ga naar margenoot+Schuiffel-of Schevelbeenen zyn wat anders. Bepaaldlyk verstaat men hierdoor ééne of Ga naar margenoot+meer uitpuilingen aan de pyp, 't zy boven of onder; welken niet alleen misstaan, maar tevens pynlyk voor het Paard zyn. Derzelver gedaante is meestal rondagtig; waarom men ze met regt klossen en knobbels noemt, Ga naar margenoot+en van daar Klosbeen. Ze ontstaan natuurlyk uit een beengezwel, toevallig door kneuzing en stooting: somtyds vind men ze enkeld, maar veelmaalen dubbeld, 't zy binnen- of buitenwaards, tegen over elkander: ook liggen ze wel digt aan de inlyving der peezen en gewrigten; wanneer men ze voor gevaarlyk houd. Voorts is mede een zeer Ga naar margenoot+wanstallig gebrek eene kromme Knie; daar in bestaande, dat het Kniegewrigt voorwaards Ga naar margenoot+sterk uitsteekt; gelyk ook de Gekloofde Kniebogt; welk gebrek zig binnenwaards in de vouwing der Kniegewrigten openbaart: men noemt die bogt dan gekloofd, om dat ze zig, als 't ware, gespleeten vertoont. Naast denkelyk zyn het dezelfde gebreken als de Klosgezwellen op de gewrigten. Tot zodanige uitwendige gebreken der Knie behooren ook zekere drooge rooven, of eene soort Ga naar margenoot+van schurft, by den naam van Rasp bekend. Wyders is de Slingerkoot dat zeer kennelyke gebrek in de Paardepooten, 't welk zig, door eene onregelmaatige dunheid en losheid der Kooten, kennelyk maakt. Een Paard, hier door misvormd, slingert den voet, om zoo te spreeken, als met een sleependen en slingerenden tred voort. By andere Paarden zyn de Kooten weder in tegendeel zwaar en dik, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onregelmaatig groot, en zoo sterk uitsteekende, dat ze als knobbels zeer zigtbaar zyn: Ga naar margenoot+waarom ze Knobbelkooten genoemd worden. Een ander gebrek aan de Koot, bestaande in eene verstyving van de peezen en gewrigten der Koot, waardoor het Paard met een Ga naar margenoot+styven voet gaat, heet men Styfkoot. Hier by komt ook een gebrek, dat van de ongemeene vetheid en hardheid der Vetlok ontstaat; Ga naar margenoot+het welk men Moerevet heet. Daarbenevens heeft men, onder de zigtbaare gebreken Ga naar margenoot+deezer deelen, ook te tellen, de Kogelscheuren; waardoor de kogel zig als 't ware gescheurd of gespleeten vertoont. En niet minder komt hier, als vry algemeen onder onze Nationaale Paarden, in opmerking, een geweldig uitwas, dat men dikwils aan en omtrent den kogel, of het onderste gedeelte der Schenkelen, ziet; 't welk gewoonlyk den Ga naar margenoot+naam van Mokpoot draagt. Veelal zoekt men de oorzaak van deeze gezwellen, in het loopen op laage landen en moerassige weiden, en 't heeft ook schyn, dat dit hier en daar in ons Land medewerkt; doch men beweert evenwel niet ongegrond, dat ze ook dikwils ontstaan uit kwaade humeuren; die zig aan de onderste deelen der beenen ontlasten; en eindelyk, verdikt zynde, tot groote gezwellen aangroeien. Dit gebrek wraakt men te sterker, om dat het zig niet gemaklyk geneezen laat; uit hoofde van de geduurige beweegingen en schuuringen, dle de Mokpootige Paarden in 't loopen ondergaan. Voeg hier by de geduurige uitvloeijing van den Etter, en dat het bedenkelyk zy, of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'er ook geene Waterzugt plaats hebbe: op eene dergelyke wyze als het onder onze Natie gansch niet ongemeen is, dat Menschen, welken dikke beenen hebben, aan geduurig vloeiende gezwellen onderhevig zyn. Dan, wy zullen hier over niet omstandiger handelen, zoo, om dat de mok der Paarden overbekend is, als om dat wy, zo veel doenlyk zy, ons willen onthouden van in de geneeswyze, en 't geen daartoe betrekking heeft, te treeden. 't Zy des genoeg, hier als in 't voorby gaan aan te stippen, dat dergelyke gezwellen, builen, bulten, uitwassen, wennen, leggers, of wat van dien aart zy, naar onderscheiden kentekenen, verschillende benaamingen verkrygen; als daar zyn Padgezwellen, Kootbezeering, mokwratten, enz. Van meer belang is het nog een klein woordje over de Spatten en Gallen te melden. Ga naar margenoot+Deeze gebreken zyn nu eens uitwendig openbaar, en dus gemaklyk, maar somtyds inwendig bedekt, en dus moeilyker te onderkennen. De Spatten zyn by de kundigen doorgaans zeer wel bekend; maar onkundigen zien ze dikwils over 't hoofd. Men onderscheid dezelven gemeenlyk in Beenspatten, Bloedspatten en Koeiespatten; welke laatste benaaming ontleend is van eene kennelyke ziekte van dien aart in de Koeiën. Men verstaat 'er door harde en drooge Gezwellen, aan de Pooten der Paarden, veelal in de agstersten, nu in den eenen dan in den anderen Poot. Zy worden dikwils by de geboorte medegebragt; dog ook wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+door eene groote force in 't springen, of door verrekking, verwekt. Eerst zyn het weeke, daar na verharde gezwellen, aan de Waai van een Paard, meest evenwel verhard en droog. Men vind ook Spatten die als beenagtig zyn, en van daar Beenspatten genoemd worden. Ze zyn, even als de Bloedspatten, eene oorzaak, dat het Paard meer of min mank gaa naar maate dat die gebreken toeneemen. Wat nog wel byzonder de Bol- of Bloedspatten betreft, deezen schryft men gemeenlyk toe, aan het weiden der Paarden op laage, moerige, bolle of veenlanden. Men bespeurt ze buiten dit ook wel aan vette Paarden; en ze zyn eenigzins te vergelyken, by de Bleinen en Wennen van vette Menschen; evenwel met dit onderscheid, dat ze zig in de Paarden meer of min aan de hakken, de bekleedselen der gewrigten, en den samenloop of de banden der Spieren zetten. Hier toe behooren ook de Aderspatten, die verstoppingen in de aders, en dus gezwellen in de Beenen, maaken. Ze draagen bepaaldlyk den naam van Bloedspatten, om dat ze veelal gevonden worden, in de bekleedselen der bloedvaten, uit welker verdikking, mitsgaders, volgens andere, uit zenuwvogten, zy ontstaan; weshalven dezelven week zyn, en, by verzweering, een bloedagtigen, of zenuwagtig vloeienden etter opgeeven. Deeze soort van Spatten, in welker kennis de Liefhebbers van Paarden belang stellen, heeft, in verscheiden Landstreeken, verschillende benaamingen. Het opzwellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van de Waai heet, by voorbeeld in Vriesland, het bloeien op den Dolk, en word ook wel een Bos genoemd; elders bedoelt men, door Haanenspat, die trekking, door de Spatten veroorzaakt, welke den Agterpoot van het Paard, met een vooruitsteekenden stap, als den stap der Haanen doet gaan; dat men ook met recht kramptrekking noemt. Een ongemak, 't welk, door het beweegen van het Been in 't loopen vermindert, 't en zy 'er reeds verouderde Spatten plaats hebben; men zou het gevolglyk ook Krampspat kunnen noemen. Voorts draagen zy den naam van Bossen, drooge, zagte Spatten, en meer dergelyken naar de verscheidenheid in welke zy voorkomen; dog meerendeels bepaalt men zig tot de drie opgemelde benaamingen. Men heet ze Koeiespatten, als zy tot een vast gezwel aan de Pyp, of omtrent de hakken, vast gezet zyn; Bloedspatten als zy week zyn; en Beenspatten, wanneer zy als 't ware beenagtig, of aan 't Been verknogt zyn. De meeste verwarring, egter, welke hieromtrent plaats heeft, schynt my toe te ontstaan uit het vermengen der Gallen en Spatten; dewyl onoplettenden hier dikwerf het een voor het ander neemen; schoon de Gallen al vry Ga naar margenoot+veel van de Spatten verschillen. De Gallen naamlyk zyn eerder blaasagtige gezwellen van de Klieren, tusschen de huid, dan peesagtige of bloedagtige en beensoortige verhardingen. Zy zyn gemeenlyk weekagtig, en zelfs dikwils plaats veranderend, waarom ze ook Vlotgallen heeten. Men vind ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doorgaans in een vlies beslooten, en meestal aan de Hakken der paarden. Men spreekt ook van Steengallen, die zig inzonderheid aan de kroon der hoeven vertoonen, en dus Hoefgallen mogen heeten. Deezen hebben dikwerf gemeenschap met de klooven, die men aan de hoeven, ja ook aan de Waai Ga naar margenoot+bespeurt. Maar de Steengallen behooren eigentlyk tot den Voet of den Hoorn; en worden tot drie soorten gebragt. De drooge, die uit eene te sterke schraalheid of dorheid ontstaat; de Hoornagtige, die den hoef als hoornagtig doet uitgroeien of ondermynt; waarom men ze ook Binnenshoorns noemt; en de gedrukte, die door kwetsing veroorzaakt is. Hier benevens betrekt men ook onder de Steengallen de Kogelscheuren; dat is, wanneer de Kogel, digt aan de kroon, mede door eene verhardheid, barst en scheurt. Deeze gallen kan men best vergelyken by de Lykdoornen, of Nagelzweeren, waar mede ze naast overeenkomen. Ga naar margenoot+Buiten de dus ver gemelde gebreken zyn ook nog aan de Pooten zeer algemeen bekend, de Scheuthakken, of, zoo als de Boeren zeggen, de Schythakken, die men ook Krappen noemt. By oebschelwits, en elders worden dergelyke gebreken ook onder den naam van Blaasgal, en met onderscheid Klemmenden Blaasgal, aangeduid; gelyk ook Ringelzwel hier toebehoort. Deeze zeer misstandige Scheuthakken hebben, schoon zy onder de eigentlyke Spatten of Gallen niet geteld worden, en uit andere oorzaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken Ga naar margenoot+ontstaan, niettemin vry wat van den aart der Spatten. Eigentlyk is de Scheuthak een gezwel, of eene samenstolling van vogten; die, het zy ze door stooting, kneuzing, of misschien ook wel door eene samenvloeijing van Spatten veroorzaakt word, de hak of waai zoo doet zwellen, dat dezelve onmaatig uitsteeke; in zoo verre dat de drek, zelfs als het Paard staat, 'er altoos op valle, waarom men dit gebrek Schythak noemt. Voorts vind men, het zy aan de hakken of aan de schenkelen, veeltyds enkele rooven, die men Karbonkels heet; dog tot de Rasp of Schurft behooren. Ga naar margenoot+Wyders komt hier by weleens eene gansche verlamming in de aderen en peezen, die in de hak doorloopen; welk ongemak, als behoorende tot de zoogenoemde Kramp-aders, den naam van Verlamde Kramp-aders bekomen heeft. Hierbenevens hebben de Paarden, het zy het gallen, Spatten, of wel natuurlyke dikke kooten en kroonen der hoeven zyn, een leelyk en zeer gemeen gebrek aan de kooten, dat men Strykkooten noemt, en welks gevolg de Voerlieden Stryken heeten; om dat de pooten, in dat geval, onder het gaan, geduurig tegens elkander stryken. Hier door heeft het Paard steeds openingen en opengeschrynde Pooten, dat een afschuwelyk gebrek is; nademaal men de wond altoos open ziet. Eindelyk is 'er aan de kroon nog een misstand, Ga naar margenoot+dat men Egelvoet noemt; dat is als de hoeven om de kroon borstelig en verkeerd opstaan; dog de rechte Egelvoet is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Mokpoot, zo genaamd om zyne rondheid, in de gedaante van een Egel. Als men van de uiterlyke wanstalligheden en kwaalen der Paardenbeenen spreekt, dan vestigt zig de aandagt der kenners, by uitstek, op dat gedeelte der beenen, 't welk men Voeten of Hoeven heet. 't Is naauwlyks te gelooven hoe veel oplettendheids hier toe vereischt worde; van waar de kennis deezer gebreken een rechten kenner, en derzelver geneezing, een goeden Hoefsmit maakt. Wy zullen ze, even als de voorigen, met een kort woord melden. Ze zyn, buiten de Steengallen, Kogelscheuren en dergelyke reeds opgenoemde gebreken, zulken, die toevallig veroorzaakt worden; of zoodanigen, die uit de natuur zelve den Paarden eene wanstalligheid geeven. Tot de eerste soort heeft men vooral te brengen Ga naar margenoot+de Overhoef. Deeze benaaming is ontleend van de voornaame oorzaak van het ongemak; te weeten van het overtrappen van den hoef op de kroon van den voet; 't welk onze Hollanders aanslaan noemen; dat is, als de hoef van den voorpoot, in 't loopen, de kroon van den agterpoot treft. Maar 't ontstaat ook wel uit eigentlyk overstappen; of het trappen zelven; mitsgaders uit kneuzingen, die andere Paarden, door elkander te betrappen, te wege brengen. In dien zin houd men de betrappingen, 't zy van 't Paard zelve of van een ander, ook voor toevallige gebreken; zoo dat men zelfs drie soorten van betrappingen opnoeme. De eerste, of de enkele, betrapping bestaat, in ee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne Ga naar margenoot+kneuzing van weinig belang, of eene afschuuring van het vel; veroorzaakt door het aanslaan van den agterhoef tegens de koot van den Voorpoot, of ook veel al door het overtreeden. Hier nevens voegt men de heimelyke betrapping; dat is zulk eene kneuzing of kwetsing, die inwendig, in de hielen en aan de peezen der kwartieren, blyft. En ten laatste spreekt men van de Hoornbetrapping, die zig op den rand van den Hoorn zet, of daar in doordringt; welk ongemak den Hoorn, en het leeven door toeneeming van etterwording, dermaate kan aandoen, dat de hoorn, de schoen of hoef, eindelyk geheel afvallen. Men heet dit dan Onthoeving, of ook Hoornval, als aanduidende het afvallen van den Hoorn; die, 't welk in de Paarden opmerking verdient, vervolgens weder van onderen aan opgroeit; waardoor zig dan een nieuwe hoorn formeert; waar tegen, in veele andere dieren, de hoorn; of eigentlyk de nagelen, als ze afgevallen zyn, van boven aan 't been beginnen uit te botten; dog als men den oorsprong der Hoeven uit de kwartieren of verzenen nagaat, zal dit op het zelfde uitkomen. Men zou hierby nog wel eene vierde betrapping kunnen voegen, en, indien men 't verkoos, 'er zoo veelen stellen als 'er naams verdeelingen in den voet plaats hebben. Dus vind ik onder anderen gewag gemaakt van eene Kroonbetrapping; dog deeze is zeer gevoegelyk te betrekken tot den Overhoef, in de uitgestrektste betekenis, in welke die benaaming onder onze Natie vry algemeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gebruikt wordt; zelfs zoo, dat men 'er door de bank alle de opgenoemde betrappingen onder begrype. Kiesche kenners, nogtans, maaken hierin, met recht, een weezenlyk onderscheid, en verstaan, door een Overhoef, bepaaldlyk een eeltig gezwel, dat zig tusschen den Kogel en de Kroon zet; het welk de kroon over den hoef doet uitsteeken. Dit gebrek is zeer zigtbaar, en hier door te meer bekend; de Veulens, te jong bereeden, zyn 'er zeer vatbaar voor; en onze Hollandsche, Boeren, dit weetende, zullen ook daarom hunne Paarden zeer zelden vroeg beryden. Ondertusschen zyn 'er ook andere oorzaaken, welken hier toe medewerken; als, by voorbeeld, eene verrekking of verstuiking, eene aanhoudende arbeid, een groote vermoeijing, en een ongenadig afbeulen, waar door de gelederen bovenmaatig verhit worden en zwellen. De gevolgen hier van zyn, in de eerste beginzelen, kleen; het daar uit ontstaande gezwel is week, maar 't word naderhand geheel eeltig en hard; dat voorts de gewrigten, peezen en banden dermaate belemmert, dat ze verstyven; zoo dat het Paard ongeneesbaar mank gaa, de kroon eindelyk zelve uitdroogt, en veel boven den hoorn uitsteeke. Men benoemt dit ongemak, als een byzonder gebrek, wel met de benaaming van eene drooge Kroon; dog het ontstaat niettemin, of uit de gemelde oorzaaken van den Overhoef en betrapping, of, zoo 't etteragtig is, uit de oorzaak der Mokpooten en derzelver kwaade stoffen. Voorts betrekt men ook hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+toe het Overkooten, dat eigentlyk een gebrek is, 't welk, door verlamming van de eene en inkrimping van de andere peezen, of zelfs der zenuwagtige bekleedselen, den kogel zoo sterk voorwaards doet uitsteeken of uitpuilen, dat dezelve onregelmaatig over de kroon van den hoef gaa, of liever als gelyk met den voet worde: daar anders de kogel een cieraad aan den inham van het gewrigt is. Wyders doen zig, in den eigentlyken Hoef of Hoorn, en de Kwartieren der voeten, zigtbaare gebreken op, welken by onze Natie, niet minder dan elders, sterk in aanmerking komen. Hier toe behooren inzonderheid de volgende. (1.) De Volvoet, met welke benaaming men aanduid, dat de voet of hoorn van het Paard te hoog en onwelstandig dik is. (2.) De Naauwvoet, hierin bestaande, dat de voet of hoorn, naar evenredigheid van de koot en den kogel, te klein is, en platagtig rond als 't ware recht, en niet met eene geregelde schuinte nederloopt, zoo als in een fraai Paard vereischt word: waartoe men mede betrekt eene soort van inkrimping en inteening van den hoef; bekend by 't woord Hoefzwinden, dat zoo veel zegt als verdwynen of naauw worden. (3.) De Platvoet, zoo genaamd, om dat de voet plat en breed voorwaards uitloopt, waarmede de Hoorn dan, zelfs van de kroon af, platagtig nederglooit. Een gebrek, dat zeer misselyk staat, en dikwils gevonden word by Paarden, die veel in 't zand loopen Ga naar margenoot+en arbeiden, (4). De Spitshoef, waar me- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+men bedoelt, dat de hoef, in stede van eene juiste rondigheid, of een rondagtigen rand, van onderen aan de zool te hebben, spits en scharp toeloopt. Met deeze vier opgenoemde gebreken is 't egter zoo gesteld, dat ze nog al door 't veegmes en afvylen, als anderzins, te gemoet gekomen, en meer of min verholpen kunnen worden; maar, 't geen een kiesch Kenner ook wel dra ontdekt. Van vry slegter aart is de Kwervoet; een gebrek, dat men ook Schelferhoef en Schelferhoorn heet; 't welk na genoeg het zelfde te wege brengt, dat by het betrappen plaats heeft: deszelfs herstelling valt zeer moeilyk, en 't is bykans ongeneesbaar. Ga naar margenoot+Voorts komt hier, aan dit gedeelte van den voet, nog in aanmerking, de Vyt, by de Vriezen de Fik geheeten; een gevaarlyk ongemak aan den voet der Paarden. Het zet zig agter aan de verzenen, en behoort mede veelal onder de gebreken, die door vertrapping op spykers, steentjes en splinters ontstaan; mogelyk word het ook wel veroorzaakt, door te veel in 't leeven te beslaan, en de verzenen en straal te veel afte steeken. De Vyt zit, by wyze van een sponzig of vliezig uitwas, meestal aan de agtervoeten, agter aan den hoef, en stink zeer verdervelyk: by toeneeming maakt zy de zelfstandigheid der hoeven en der peezen week, zoo dat het Paard schroome zyn poot neder te zetten: dit noemt men Vyterweek. Uit hoofde van het voortvreetende verderf, heet het ook wel Kanker in den voet: en elders draagen dergelyke gebreken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den naam van Stol; dog waarom weet ik niet; gelyk my ook niet bekend is, wat het woord verpeld, waar mede men de kneuzing onder aan den straal bedoelt, betekend. Wyders is 'er nog een gebrek aan de Hoeven, maar van vooren, dat men, naar deszelfs Ga naar margenoot+gedaante, Kameelpoot heet. Het zelve bestaat hierin, dat de hoorn, onder de kroon, holagtig uitloopt, de zool van den hoef verre vooruitsteekt, en geheel plat nedertreed. Even zoo heeft men ook hoeven, (dog deezen zyn niet heel gemeen,) die zig, als 't ware, gekliefd vertoonen; welken men dan, naar hunne gelykheid aan de gekliefde Ga naar margenoot+pooten van 't Rundervee, Kalfspooten of Splythoeven heet. Voeg hier by, dat men, Ga naar margenoot+door de benaaming van een Beestevoet of Koepoot, ook aanduid, dat de onderste pyp of schenkel, benevens de kogel en de hoef, wat inwaards geboogen staan, en den stand van een Koepoot hebben; daar ze anders, in welgemaakte Paarden, recht en welstandig zyn. Hier benevens ontdekt men niet zelden, dat 'er, het zy door verzuim van de hoeven af te vylen en slegt beslaan, of uit den aart der hoeven zelven, het intrappen van Spykers, en dergelyken, in de hoeven van onderen scheuren komen, die zig schilferagtig van elkander verwyderen. Dit Ga naar margenoot+gebrek noemt men Scheurvoet en Scheurhoef, ook wel Hoornskloot en gescheurde Hoef: dan het word veelal betrokken onder de algemeene bekende benaaming van kwartiervoet, by verkorting kwer- of queervoet; dewyl het onderscheid slegts in de zitplaats bestaat. Ei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genlyk Ga naar margenoot+ zyn Kwartiervoeten scheuren, onder aan de hoeven, op de zyden, of de zydelingsche Ga naar margenoot+deelen der hoeven, welken men Kwartieren heet; of ook geduurige scheuringen en drooge afschilferingen aldaar ter plaatse. De voornaamste oorzaak van dit ongemak is de uitdrooging van den Hoorn; waarom zorgvuldige Stalbedienden de Hoornen met smeeren wel onderhouden; dog de uitdroogende ouderdom brengt dit gebrek, desniettegenstaande, in oude Paarden veeltyds voort. Het ontstaat daar benevens, buiten andere oorzaaken, ook wel uit de onagtzaamheid der Smeden, die den Hoorn, in plaats van uit te steeken, te sterk uitbranden. In dat geval worden die vogten, of leemige stoffen, welken den Hoorn op eene allerbyzonderste, en voor de ontleedkunde nog onbekende, wyze, voeden, door deeze toeschroeijing in derzelver werkzaamheid belemmerd. Wanneer het Kwartier, om dit ter deezer gelegenheid nog te melden, natuurlyk kleen en inkrimpig is, byzonder aan de veerzen, dan noemt men zulk een Paard Naawveerzig. Ten laatste merkt men hier nog op, dat men de eigentlyke Kwartiervoeten vry algemeen by onze Boeren-Werkpaarden vind, vooral by dezulken, die op de klai werken, en in drooge zanden loopen; waartoe ook hunne wyze van bsslaan het haare kan toebrengen. Veelen onzer Boeren, naamlyk, beslaan hunne Paarden, vooral de Ploegpaarden, slegts aan de voorpooten, en laaten de agtersten onbeslaagen; om dat zy gelooven, dat de Paar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+hoe platter en breeder de agterhoeven zyn, des te beter door de kluiten kunnen trappen. Hierby komt nog, gelyk zy zeggen, dat de voorvoeten, als de eersten in 't veur of in 't voortgaan werkende, den zwaarsten trek doen, en derhalven gehoefd -moeten zyn. Dit is de eenige reden die ik, na een herhaald onderzoek, hier van heb kunnen te weeten komen: dan zy erkennen tevens dat dit dikwerf eene oorzaak van scheurvoeten zyn kan. Vraagt men nu, daar ik hier mede myne schetswyze ontvouwing van de voornaamste uitwendige gebreken der Paarden denke te sluiten, of veelen deezer gebreken, die de Paarden zoo aan 't lichaam als aan devoeten bekomen, in de vrye Natuur plaats hebben, zoo is myn antwoord, ik geloof Neen; en hier in zyn alle Paardenkenners vry eenstemmig; ook vinden de Schryvers over dit onderwerp de meeste oorzaaken deezer gebreken duidelyk in de behandeling en 't gebruik der Paarden door de Menschen, dat by onderscheiden Natien zeer verschillend gevonden word. Hier uit is dan voorts natuurlyk ontstaan, dat de plaatsingen en benaamingen der gebreken grootlyks vermenigvuldigd zyn; waartoe de Franschen, welken den roem van in de Paardenkennis uit te munten, verdienen, niet weinig het hunne toegebragt hebben. Maar zy hebben, door dit vermenigvuldigen van gebreken en naamen, de Paardenkennis te gelyk by uitstek lastig gemaakt. Hunne Schriften, hoe keurig vertaald, worden daardoor veelal te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verheven voor een algemeen nuttig gebruik; en de Paardenkennis blyft dus eene weetenschap voor maar zeer weinige Liefhebbers, die geduld en yver genoeg hebben, om alles zoo naauwkeurig na te gaan. De Boerenlieden, aan den arbeid en hunne broodwinning verbonden, die nogtans de meeste Paarden aanfokken, hebben geen tyd om zig tot veel leezens en tot zulk een stipt nadenken te schikken. Ook zyn ze, hoe schrander, en van een goed natuurlyk oordeel, vreemd van uitheemsche kunstwoorden. Ik heb my ook, om die reden, in deezen bepaald tot eene korte schets, en, zoo veel ik kon, tot het gebruiken van bekende Vaderlandsche benaamingen; waar mede ik, zoo ik vertrouw, het zaaklyke, dat tot de voornaamste gebreken der Paarden behoort, verstaanbaar heb voorgedraagen. Gaarne was ik ook in eenige byzonderheden der Geneeswyze getreeden; dog myn bestek liet zulks niet toe. 't Was wel te wenschen, dat men in de laatere Werkjes, die keurig genoeg over dit Stuk geschreeven zyn, het oog wat meer gevestigd had, op derzelver gebruik voor den Landman; om hem, niet ingewikkeld, maar plat en goed raad te geeven; op hoedanig eene manier onze oude Paardenboekjes ingerigt zyn. Men moge het Huismans Handboek, voorgesteld in den Frieschen Stalmeester en Koeiendokter, houden voor byeengebragt uit andere Schryvers, en het zelve beneden eenige andere Schriften plaatsen; ik durf, zonder andere kundige te kort te doen, het zelve, nar dat van bourge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lat Ga naar margenoot+en vitet, wel aanbeveelen, als een algemeen nuttig Hand- en Huisboek, regt geschikt, om zoo wel onze Hollandsche als Friesche Boerenlieden, vooral Land- en Veebouwers, eene goede behandeling van het Vee te leeren. Men zal 'er, hoewel niet zoo veele remedien als andere opgeeven, egter de meestnoodigen voor ons Land in vinden. Na dus de voornaamste uitwendige gebreken der Paarden opgegeeven te hebben, zou ik nu nog wel iets van de inwendigen dienen te melden; dan dit onderwerp is my van te veel omslags, om het in dit Werk te behandelen; waarom ik 'er slegts kortlyk eenige algemeene aanmerkingen over zal mededeelen. De Paarden hebben, even als de Menschen, zeer veele onderscheiden en samenloopende gebreken; ze zyn, buiten den Droes en de Dampigheid, eene natuureigen kwaal der Paarden, by voorbeeld, onderhevig aan buikpynen, koortsen, kliergezwellen, Lies- en andere breuken, zelfs dikwils tot openingen in den buik. Voorts krygen de Paarden ook stuipen, schielyke beroertens, en worden dol, dat men de kol krygen of kolderen noemt, het welk hen, met den kop tusschen de beenen, tegen alles doet aanloopen. Met deeze kwaal zyn de Paarden nu en dan bezet, dog ze is egter, althans naar myne opmerking, in Holland niet zeer gemeen. Men telt hier onder ook zulke Paarden, die men voor gekke Paarden houd; om dat zy met springen, slaan, vallen, liggen, en dergelyken, allerleie kuu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren Ga naar margenoot+bedryven, en tekens van krankzinnigheid vertoonen. Hier uit is zelfs ontstaan, dat men van iemand, die van 't een op 't ander valt, en alles door een praat, by vergelyking, gewoon is te zeggen, dat hy koldert. By gelegenheid van dit kollen of kolderen, kan ik niet na laaten ook gewag te maaken, van het gemeene gevoelen hier te Lande, wegens eene benaauwtheid, die het Paard, zoo zy zeggen, 's nagts, overkomt; en welke zy met den naam van de Nagtmerrie benoemen. 't Is overbekend, dat de Paarden, des nagts, dikwils angstig en schrikkig zyn; 't gebeurt dus wel, dat een Paard, met angst bevangen, des nagts schrikkende uit zyn slaap opryst, schopt en slaat; maar dat een Nagtmerrie, een zoogenaamd weezenlyk Spook, de oorzaak hier van zou zyn, zal geen geoeffend verstand gelooven. Men heeft het ongetwyffeld aan dezelfde oorzaaken toe te schryven, als die by de Menschen benaauwde droomen verwekken; als daar zyn, dikbloedigheid, een diepe slaap, eene ongesteldheid, der maag en dergelyken. Intusschen is dit denkbeeld veelen bygeloovigen Landlieden niet uit het hoofd te praaten; en een Boer, die 'er sterk mede ingenomen is, houd gemeenlyk een Bok op den Paardenstal; meenende dat de Nagtmerrie zelve voor de Bokken angstig is; en dat het sterkriekend uitdampende zweet der Bokken de Nagtmerrie, door den reuk, verjaagt: zoo dat de Nagtmerrie of kolrydster den Stalvoorby gaa. Ik heb, daarenboven, onder de Boeren eenigen gevonden, die 'er zig voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uitgaven, om, door het omwinden en ontwinden van een mes, te zeggen, op wat plaats de Nagtmerrie of Kolrydster gereeden had, en op welk Stal zy stond te komen; dog deeze onderneeming liep meest altyd slegt af. Wenschelyk ware het, dat de Landzaaten eenmaal zulke grollen geheel en al uit hun hart verbanden. Middelerwyl heeft egter het Paard door de kol, of den kolder, (waar van vermoedelyk het kolryen zyn v oorsprong heeft,) weezenlyke ziekten, welken de herssenen aandoen, en het Beest krankzinnig maaken. Daarbenevens is 'er eene ongesteldheid, welke den Paarden byzonder eigen is, die men bevangenheid noemt; welke veroorzaakt word, door het Paard den adem te ontryden, en te sterk in 't zweet te jaagen, 't welk dan door de koude te schielyk opdroogt: dat men bevangen ryden heet, en 't uitwerksel van een dollen Voerman is. Wyders vind men een Paard ook onderhevig aan hartkloppingen, bloedwateren, en verstopping in de blaas; ja het graveel en de steen is onder dezelven niet zeldzaam. Dit gaat zoo verre, dat men meermaals Paardensteenen van eene ongemeene grootte uit deeze Dieren haale; en 't verwondert my, dat men, wegens deeze steenen en het Steengraveel zoo weinig melding by de Paardenkenners ontdekt; ik heb tot nog, nopens den aart deezer kwaale weinig geboekt gevonden. - 't Is egter by de Natuurkundigen en de Verzamelaars van dierlyke Steenen gansch niet onbekend, dat 'er, zoo in de Blaas, als in de Nieren zel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven Ga naar margenoot+van verscheiden Paarden hier te Lande, verbaazend groote Steenen groeien, en dat men in de Galblaas der Paarden, even als in die der Ossen, meermaals steenagtige Takschietingen vind. De Paardensteenen hebben zelfs eene zekere waarde; men stelt ze by de Bezoardsteenen, onder den naam van Paardenbezoard;: en ze zyn inderdaad, in glans en laagswyze omkorsting, aan den Bezoard gelyk; dog ze verschillen merkelyk in grootte. Myn geagte Vriend, de Heer joan coenraad brand, welke een schat van Bezoard en dierlyke Steenen bezit, heeft ook eenige Paardensteenen; en inzonderheid één, welke, door a. seba, in zyn Muzeum afgebeeld is, die wel 2½ pond weegt, en 4 duimen middellyns heeft. Deeze Steen is zeer fyn van Laagen, welke niettemin zeer duidelyk kenbaar de eene op de anderen gezet zyn: voorts is dezelve van buiten ongemeen glad en olyfkleurig, zo als ze meest altyd gevonden worden. Wanneer men zulke Paardensteenen in 't midden doorslaat, dan ontdekt men, even als in de Bezoards, in 't midden eene kern van een houtje, strootje, of ander lichaam, om 't welke de Steen zig gezet heeft. Men schryft, op goeden grond, den oorsprong deezer Steenen aan dezelfde oorzaaken, als dien der Menschensteenen, toe: dog ze zyn minder broos en kalkagtig; zynde in tegendeel ongemeen glad en vast. Een Paard hier mede bezet, vervalt gemeenlyk in eene kwyning, waaraan het, uitteerende, eindelyk schielyk sterft. Naar 't getuigenis der Vilders, in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien Ga naar margenoot+ik op hun berigt aan kan, vind men in Paarden, die, zonder bevangen te zyn, of den Droes te hebben, schielyk sterven, meest altoos het begin van steenwording, of reeds een werklyk gevormden Steen: niettemin zyn de grooten zeer zeldzaam. Men begrypt ligtlyk dat zulk een Paard ook veelal onderhevig is aan opstopping van 't water; dog deeze kwaal ontstaat niet minder dikwerf uit de onbarmhartigheid der Voerlieden. Een Paard naamlyk pist altoos stilstaande, en het heeft eenige stonden noodig eer het aan 't pissen raakt; het wil zelfs in een stand van volkomen rust zyn. Kundige Voerlieden letten 'er daarom zeer nauwkeurig op, of het Paard dringt om te pissen. Zo dra zy zulks meenen gewaar te worden, houden zy stil, en fluiten, als willende het Paard een teken van rust geeven; welk teken onze Paarden ook verstaan, zy zetten zig op hunne rust; maar, als zy niet pissen willen slaan zy de ooren, staan stil, en zien eens om, als of ze den Voerman wilden antwoorden, dat 'er nog geen drang is: van daar onder onze Natie het spreekwoord, 't is vergeefsch gefluit, als 't Paard niet pissen wil. By deeze melding van de opstopping der Pisse, kan ik niet wel nalaaten, gewag te maaken van de koude Pis, of het ongemak, dat men Louterstal heet. Het zelve ontstaat uit de verandering van het Water, dat de Paarden drinken; het welk in ons Land, hoe kleen van omtrek, eene aanmerkelyke verscheidenheid heeft; gelyk wy, by het verhandelen van 's Land Wateren, ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toond Ga naar margenoot+hebben. Voornaamlyk komt hier, ten opzigte van de Paarden, in aanmerking het verschil van zoet en zout Water: een onderscheid dat men in Holland op kleene afstanden, by voorbeeld te Haarlem en Amsterdam, en zelfs korter by, ontmoet; het welk dikwils aanmerkelyke toevallen in de Paarden veroorzaakt. Een Paard, dat te Amsterdam woont, en gebruikt word, of, om op zyn Sleepers te spreeken, door den tyd een Amsterdammer word, zal, eer het recht aan het drinken van brak water gewoon is, eenigzins kwynen en moeilyk, of met poozen, pissen; tot dat de Natuur, die lydzaame Zorgmoeder der Dieren, het Paard eindelyk daar aan doe gewennen, zoo dat het 'er niet meer van weete. 't Zy intusschen den geenen, die met hunne Paarden, welken aan zoet water gewend zyn, voor een korten tyd in brakke streeken, of te Amsterdam, stallen, geraaden, hier omtrent zorgvuldig te zyn. Braave Stalhouders, die weeten wat een Paard toekomt, neemen zulks ook wel in agt; en men is aan sommige uitspanningen, inzonderheid om of aan en in Amsterdam, gewoon af te vraagen, of het Paard wel aan brak water gewend zy? Is dit onvoorzigtig niet gadegeslaagen, en krygt dus het Paard, door brak water te drinken, den Louterstal, de koude Pis, of de Hortpis, zoo als de Boeren spreeken, dan bedient men zig best van pisafdryvende middelen. Onder de meer gedugte kwaalen, die we niet wel stilzwygende voorby mogen gaan, behoort verder vooral de Klem, niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ongelyk aan eene beroerte; dewyl 'er veele Stuipen onderloopen. Men houd dit gevaarlyke ongemak der Paarden, indien eene tydige aderlaating, dragten, en andere uitwendige middelen, niet helpen, voor doodelyk. De Klem bevangt de Paarden schielyk, voor af in het Hoofd en de Kaaken. De Mond is dan dermaate vast geslooten, dat sterke kragten en werktuigen denzelven niet openen kunnen; waar door men buiten staat is om eenige inwendige middelen te gebruiken; de Hals staat insgelyks onbeweegelyk; hier by komen zwaare zenuwtrekkingen, hartkloppingen, het verdraaien van de oogen, kortom, alle toevallen, die eene onverhoedsche beroerte en kort aanstaanden dood voorspellen; inzonderheid als 'er na de aderopening geen bloed volgt. Eene niet minder spoedig opkomende kwaal, in haare benaaming den Paarden alleen eigen, is de Vyver, zoo genaamd, om dat ze zig het sterkst in de Vyverklieren vertoont. Dit ongeval, dat zeer schielyk opkomt, en eene spoedige hulp vereischt; is het uitwerksel van eene schielyke verkoudheid of bevangenheid, die uit eene groote verhitting met sterk zweeten, en eene spoedig daarop volgende opdrooging en verkilling der porien, ontstaat; waarvan by 't gewag maaken van den Droes reeds iets gemeld is; en waar mede ze ook, ten aanzien der oorzaaken, veelal overeenkomt. Voeg hierby, als een ongemak, dat dikwils het gevolg is van den Droes, Dampigheid en Bevangenheid, het Longevuur. Eene bekende Paardeziekte, of eene verder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vende Ga naar margenoot+ontsteeking in de Long, die men, naar den verschillenden aart deezer Longteering, verrottend, besmettend, galagtig, droog, of ook wateragtig noemt. Wat de eigenlyke Schurft betreft, dezelve is, in andere Landen, mede eene gewoone Paardeziekte; dog in Holland is zy, schoon men 'er ook Paarden aantreffe, welken hier door aangedaan worden, niet heel gemeen. Het meeste schurftagtige vertoont zig veel al op de Schoft, aan den Hals en aan de Ooren; maar dan krygt dit ongemak den naam van Varent, Halsrooven, en doorryden op de Schoft. In dit Schurft ontdekt het Microscoop diertjes, welken men Schurftluizen noemt: dan de Paarden zyn, buiten dit, ook door Luizen geplaagd, welke franciscus redi ons vertoond heeft: en daarbenevens hebben zy builen tusschen de huid, in welken insgelyks diertjes zitten, die uit vliegen gebooren zyn. Voor 't overige kan een Paard kwynen aan Wormen, aan verstopten afgang, aan loop, en meer dergelyke kwaalen, Gemeenlyk krygen onze Paarden, als zy van den Stal ter Weide gaan, een merkelyken afgang, en worden loslyvig; dog dit hangt af van 't voedende gras, en strekt hun ter gezondheid; maar de kwaade loop is van een slegter aart, als ontstaande uit bedorven vogten in het Darmchyl. Aangaande de Wormen, hieromtrent heeft een groot onderscheid plaats; de meeste Paarden hebben korte dikke Wormen, die als aan de Maag hangen, welken hun, als ze niet overtollig veel zyn, weinig of niet deeren: maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'er is eene schadelyker soort, die zig, by wyze van Lintwormen, in de Darmen zet. Men verdeelt de gewoone en genoeg bekende Wormen in drie soorten: te weeten, in lange Wormen, die de schadelyksten zyn; in dikke korte Wormen, die zig veeltyds in den Mastdarm onthouden, en ook in den drek der Paarden gevonden worden; en eindelyk in korte als 't ware driekantigronde Wormpjes, die in den Krop der Paarden nestelen, en mede zeerschadelyk zyn: deezen zetten zig ook aan Maag vast, welke zy dan by toeneeming doorknaagen. Behalven deezen hebben de Paarden nog uitwendige Wormen, die in Etterbuilen onder de huid woonen, en tot vliegen verwandelen. Men noemt ze Vaarnen of uitwendige Wormen, en verdeelt dezelven insgelyks in soorten. Als daar zyn; (1.) de vliegende Wormen, zo geheeten, om dat men de builen, daar zy in zitten, gemaklyk verschuiven kan, of misschien ook om dat 'er vliegen uit voortkomen. (2.) De verbonden Wormen, om dat ze knobbelig aaneen verbonden schynen te zyn. En (3.) de hennegats Wormen, om dat de buil, waar in ze zitten, eene soortgelyke gestalte heeft. Eindelyk zyn de Paarden nog aan veele gebreken in de teeldeelen en ingewanden, mitsgaders aan teering, kwyning, en eene menigte van andere byzondere kwaalen onderhevig, die hen, gelyk alle andere Dieren, natuurlyker wyze verzwakken, of een ontydigen dood doen sterven. 't Zou overbodig, en buiten ons oogmerk zyn, die allen op te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+noemen; waarom wy, oordeelende genoeg gezegd te hebben van de uitwendige gebrekken, en de voornaamste byzonderheden, die omtrent de inwendige kwaalen nog eenige melding vorderden, tot een vrolyker Hoofdstuk overgaan; waar in wy het gebruik en het nut der Paarden hier te Lande zullen ontvouwen. - Alleenlyk hebben wy het, tot gemak van den Leezer, nog dienstig geoordeeld, de benaamingen der hier voorensgemelde uit- en inwendige gebreken, zoo als ze in verschillende Gewesten van ons Vaderland benoemd worden, in een beknopt lystje by een te verzamelen; en 't zelve aan 't einde van dit Hoofdstuk te hegten. De Leezer kan hier, met éénen opslag, gemaklyk nagaan, aan welke gebreken ieder voornaam gedeelte van het Paard onderworpen is; en tevens zien, van welke gebreken wy in dit Hoofdstuk, en waar ter plaatse, gewag gemaakt hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tafeltje, behelzende De benaamingen der voornaamste uit en inwendige gebreken der paarden, zoo als ze, met betrekking tot dit Hoofdstuk, in orde der Hoofdverdeelingen voorkommen.
|
in het hoofd. | Bladz. |
Dikkop. | 148 |
Smalkop. | 150 |
Ramskop. | 149 |
Kaphoofd. | |
Ingevallen Hoofd. | 149 |
Plathoofd. | 150 |
Ossenkop. | 148 |
Spitshoofd. | 150 |
Schothoofd. | |
Kol. | 151 |
Bles. | 151 |
Star. | 151 |
Blaarkop. | 151 |
Ossenkol. | 151 |
Spitsmuizebek. | 150 |
Mollenkop. | 150 |
in de ooren. | Bladz. |
Hangoor. | 152 |
Ezelsoor. | 152 |
Motsoor. | 152 |
Zuiloor. | 152 |
Kortoor. | 152 |
Kreupeloor. | 153 |
Stoutoor. | 152 |
Varent. | 153 |
in de oogen. | |
Knokoog. | 153 |
Holle oogkuil. | 153 |
Klootoog. | 153 |
Varkensoog. | 153 |
Groenoog. | 153 |
Glasoog. | 153 |
Maanoog. | 154 155 156 |
Blaauwoog. | |
Hoornoog. | |
Leepoog. | 154 |
Traangootig. | 154 |
Traanroof. | |
Traan. | |
in den neus. | |
Dikneus. | 159 |
Smalneus. | 159 |
Dampneus. | 159 |
Dompneus. | 159 |
Koeneus. | 159 |
Kokerneus. | 159 |
Roodneus. | 159 |
Wydneus. | 159 |
Snot, of Snotneus. | 160 |
Neuswindrig. | 160 |
Bloeden uit den Neus. | |
Droes. | 160 |
Goede Droes. | 160 |
Kwaade Droes. | 160 |
Valsche Droes. | 160 |
in den mond. | |
Diksmoel. | 176 |
Dikmond. | 176 |
Diklip. | 176 |
Smousselip. | 176 |
Hanglip. | 176 |
Hazemond. | 176 |
Gescheurde Laagen. | 176 |
Hangende Rooster. | 177 |
Kribbebyten. | 190 |
Klem. | 176 |
Haak- of Schilfertand. | 176 |
aan den hals en keel. | |
Klierstrang. | 161 |
Kliergezwel. | 161 |
Halsstrang. | 161 |
Maanstrang. | 161 |
Keelklier. | 161 |
Vyver. | 177 |
Vyverklier. | 177 |
Strangilioen. | 162 |
Verkeerde Hals. | 172 |
Korthals. | 172 |
Hardhals. | 172 |
Verkeerde Nek. | 178 |
Verdikte Maanstreng. | 179 |
Spekhals. | 179 |
Verkensnek. | 180 |
Borstelhals. | 179 |
Overhangende Hals. | 180 |
Steile Spekhals. | 180 |
in de borst. | |
Platteborst. | 173 |
In de Borst ryden. | 171 |
Naauwe Borst. | 171 |
Lange asem. | 167 |
Aangewassen Longen. | 171 |
Dampig. | 170 |
Drooge kug. | 170 |
Hoesten. | 170 |
Boeglam. | 182 |
Boegroot. | |
in de schouders. | |
Misvormde Schouders. | 180 |
Platte Schouders. | 181 |
Ronde Schouders. | 181 |
Zwaare Schouders. | 181 |
Haaze Schouders. | 180 |
Haamdruk. | 178 |
Hoogschoft. | 182 |
in den rug en 't kruis. | |
Zadelrug. | 184 |
Gedrukte rug. | 184 |
Scharprug. | 183 |
Kemelsrug. | 183 |
Verkensrug. | |
Ezelsrug. | 183 |
Zadelhair. | 185 |
Holle rug. | 185 |
Ingevallen Kruis. | 185 |
Holle Kruislenden. | 185 |
Bultig Kruis. | 186 |
Hoog Kruis. | 186 |
Plat Kruis. | 186 |
in de heupen en de billen. | |
Knokheup. | 186 |
Hoogheup. | 186 |
Lamheup. | 186 |
Lendenlam. | 186 |
Hanggat. | 187 |
Afval. | 187 |
Welgebroekt. | 187 |
Smalbroek. | 188 |
Platbil. | 188 |
Rottestaart. | 187 |
Schurft. | |
aan den buik. | |
Platte zyden. | 188 |
Hangbuik. | 188 |
Dikbuik. | 188 |
Liesbreuk. | 188 |
Hangende koker. | 188 |
Lamme koker. | 188 |
Leggers. | 189 |
Zwam. | 189 |
Stolzwam. | 189 |
Vratten. | 189 |
in de pooten. | |
Kromme Pyp. | 190 |
Kromme Schenkel. | 190 |
Schuiffelbeen. | 191 |
Schevelbeen | 191 |
Klosbeen. | 191 |
Gekloofde Kniebogt. | 191 |
Rasp. | 191 |
Spat. | 193 |
Bloedspat. | 193 |
Beenspat. | 193 |
Bolspat. | 194 |
Koejespat. | 193 |
Aderspat. | 194 |
Haanespat. | 195 |
Kraampspat. | 195 |
Dolkbloeijen. | |
Opzwellen van de Waaij. | |
Bossen. | |
Gallen. | 195 |
Vlotgallen. | 195 |
Steengal. | 196 |
Hoefgal. | 196 |
Drooge gal. | |
Hoorn gal. | |
Waai gal. | |
Blaasgal. | 196 |
Klemmende Blaasgal. | 196 |
Verlamde Krampader. | 197 |
Opgezwollen Waaij. | |
Krappen. | 196 |
Scheuthak. | 196 |
Schythak. | 196 |
Ringelzwel. | 196 |
Padgezwel. | 193 |
Karbonkels. | 197 |
Egelvoet. | 197 |
Mok. | 192 |
Mokpoot. | 192 |
Mokwrat. | 193 |
Moerevet. | 192 |
Styfpees. | |
Styfkoot. | 192 |
Knobbelkoot. | 192 |
Kogelscheur. | 192 |
Slingerkoot. | 191 |
Strykkoot. | |
Overkoot. | |
Aanslaan. | 198 |
Betrappen. | 198 |
Overtrappen. | 198 |
Peesrotting. | |
aan de hoev of hoorn. | |
Dikke Kroon. | |
Overhoef. | 198 |
Hoornval. | 199 |
Kroonbetrapping. | 199 |
Drooge Kroon. | 200 |
Onthoeving. | 199 |
Verpeld. | 203 |
Hoefzwinding. | 201 |
Hoefschelfer. | |
Schelferhoef. | 202 |
Overkooten. | 201 |
Kwervoet. | 202 |
Kwartiervoet. | 203 |
Hoornkloof. | |
Scheurvoet. | 203 |
Scheurkloof. | 203 |
Gescheurde Hoef. | 203 |
Vyt of Fik. | 202 |
Vyterweek. | 202 |
Kwaadzoolig. | |
Zoolbuil of Vyt. | 202 |
Kanker in den Voet. | 202 |
Naauvoet. | 201 |
Spitshoef. | 201 |
Volvoet. | 201 |
Platvoet. | 201 |
Kameelvoet. | 203 |
Beestevoet. | 203 |
Kalfspoot. | 203 |
Ossepoot. | 203 |
Naauwveerzig. | 204 |
Lystje der Voornaamste Inwendige Kwaalen.
min of meer kortlyk gemeld van 207-216.
Dulligheid. |
Dulle Kol. |
Stille Kol. |
Kol. |
Nagtmerri. |
Hartklopping. |
Stuipen. |
Buikpyn. |
Kolyk. |
Koorts. |
Verhoudheid. |
Dampigheid. |
Droes. |
Bevangenheid. |
Klierontsteeking. |
Klem. |
Beroerten. |
Graveel. |
Steen. |
Bloedwateren. |
Verstopping van 't Wateren. |
Verstopte afgang. |
Loslyvigheid. |
Loop. |
Louterstal of Koudepis. |
Teering. |
Scherpbloed, of Schurft. |
Inwendig Beenbederf. |
Kwyning. |
Neusbloeden. |
Jigt of Kramp. |
Darmjigt. |
Longevuur. |
Moeielyk draagen en verlossen. |
Verteering der Vrugt. |
Barsten in den Buik. |
Waterzugt. enz. |
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- De gebreken van 't hoofd.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Hang-oor.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Varent.
- margenoot+
- Knok-oog.
- margenoot+
- Kloot-oog.
- margenoot+
- Varkens-oog.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Dikneus.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Droes.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Platte of naauwe Borst.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Verkeerds Nek.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Platte Schouders.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Scharprug.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Zaalrug.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Ingevallen Kruislenden.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Platte en smalle Billen.
- margenoot+
- Platte Zyden.
- margenoot+
- Hangbuik.
- margenoot+
- Liesbreuk.
- margenoot+
- Lamme Koker.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Gebreken der pooten.
- margenoot+
- Kromme Pyp.
- margenoot+
- Kromschenkel.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Schevelbeen.
- margenoot+
- Klosbeen.
- margenoot+
- Kromme knie.
- margenoot+
- Gekloofde kniebogt.
- margenoot+
- Rasp. Slingerkoot.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Knobbelkoot.
- margenoot+
- Styfkoot.
- margenoot+
- Moerevet.
- margenoot+
- Kogelscheuren.
- margenoot+
- Mokpoot.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Spatten
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Gallen.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Overhoef.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Spitshoef.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Vyt of Fik.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Kameelpoot.
- margenoot+
- Kalfspoot of Splythoef.
- margenoot+
- Beestevoet of Koepoot.
- margenoot+
- Scheurhoef.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- Kwartiervoet.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.
- margenoot+
- het paard.