Natuurlyke historie van Holland. Deel 4
(1769-1805)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Zesde hoofdstuk.
| |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
Ga naar margenoot+onze Natie niet onkundig laaten, nopens zulke byzonderheden, die eene al te sterke bekorting, naar de gewoonte der Rangschikkers, altoos over 't hoofd ziet. In 't algemeen valt hier, omtrent dit Stuk, onder onze opmerking, dat 'er geen Natie zy, by welke het gebruik der Paarden algemeener is, dan hier te Lande. De gesteldheid, en vooral de vlakte des Lands, de Landbouw, de Koophandel, de Volkrykheid, de strydbaarheid, de eigenaartige neiging der Landzaaten, alles loopt samen tot een genoegzaam algemeen gebruik der Paarden; op eene byzondere wyze naar den aart der Landzaaten geschikt. Hierom zullen wy, zonder ons in 't breede uit te laaten over de wyze hoe dit gebruik, en de behandeling, der Paarden, zig elders toedraage, ons voornaamlyk bepaalen tot het geene in ons Vaderland plaats heeft; 't welk wy tweeledig, als behoorende tot het nutte of tot het vermaakelyke kunnen beschouwen. Ga naar margenoot+Wat het nuttige gebruik, om hier mede te beginnen, aangaat; 't is overbekend, dat de Paarden van zeer veel dienst zyn in hun leeven, en dat zy ook, in zekeren zin, niet onnut zyn, na hunnen dood. Dog deeze laatste nuttigheid kan niet opweegen tegen die van andere Dieren, als der Runderen en Zwynen; overmits wy 'er hier te Lande dat gebruik niet van maaken, 't welk by de Kalmukken, en eenige andere Volken, die Paardenvleesch eeten, in zwang is. Een Kalmuksche Ruiter, naamlyk, legt een stuk Paardenvleesch onder zynen Zadel, ryd het | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
Ga naar margenoot+week, en doet 'er zyn maal mede: ook opent hy, by gebrek van drank, het Paard een ader, en zuigt het bloed af. Maar deeze ruwe wyze is by ons onbekend, en het Paardenvleesch word, als den Menschen onnut, den Honden voorgeworpen. Alleenlyk wil men, dat de Bilstukken van een Paard nog wel tot Rookvleesch geschikt, en dus, onder den naam van gerookt Ossenvleesch, in de Winkels verkogt worden: dan ik zou hier voor niet willen instaan. Zekerer is het, dat de Huid haare waarde heeft, en tot Leder bereid word: zelfs maakt men 'er elders Segryn Leder, en ook eene zekere soort van Turksch Leder, van; maar of dit in ons Vaderland plaats hebbe, kan ik niet zeggen. In den Haag, heb ik meermaals opgemerkt, dat schamele Lieden hun werk maakten, van de Schelfers van den Hoorn der Hoeven, by de Smeden, op te raapen; dog tot wat einde zulks geschiedde is my tot nog niet gebleeken. Toen ik 'er eene arme Vrouw eens naar vroeg, kreeg ik een verkeerd antwoord; eene andere, die 'er by stond, zeide my, dat het voor de vallende ziekte was; en de Smit wist het even zoo min als ik. Of dit afsnydsel der Hoeven, en de Hoeven zelven, den Lymmaakers dienen kunnen, is my twyffelagtig; 'er word althans geen byzonder werk van gemaakt. Dan met het gedroogde Paarden-vleesch pleegen de Jooden, en andere Bedriegers, een grof bedrog; gemerkt zy de Spiervezelen, die zeer hoog rood zyn, fyn kloppen, in Orlean weeken, met wilde Sas- | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
fraan Ga naar margenoot+en eene zekere hoeveelheid goede Saffraan vermengen; waar op ze die aan onkundigen voor fyne Saffraan verkoopen. Zie daar al het gebruik, dat men, zoo veel my bewust is, hier te Lande, van het Paard na zynen dood gewoon is te maaken; of men moest 'er nog by willen voegen, dat de Boeren aan den Duinkant de doodshoofden der Paarden in hunne tuinen plaatsen, om de Konynen te verjaagen; die men zegt dat 'er zeer vreesagtig voor zyn: dan de vraag zou weezen, of alle witgekleurde beenen of steenen dit ook niet zouden doen. Dog laaten wy tot iets zaaklykers overgaan; te weeten het nuttige gebruik der Paarden in hun leeven; waar onder zig vooral opdoet het gebruik in den Handel en in den Landbouw; 't welk weder verbonden blyft aan den aart van het Land. Vermits ons Gewest vlak is, en onze Steden op geene heuvelen noch aan het hangen der bergen liggen, zoo hebben wy niets gemeen met gebruiklykheden, die in bergagtige Landen plaats hebben; als daar zyn, het ketenen der wielen in het afryden der bergen, het schraagen der draagboomen, enz. Ook weeten wy in dit Land genoegzaam niet van draagbaare lasten op de ruggen der Paarden te leggen. Het meeste en algemeene gebruik der Paarden, onder ons, bestaat in het vervoeren van trekbaare Lasten; en deezen kan men ook, in vergelyking met die van andere Landen, niet zwaar noemen: ten ware men, en met reden, de wyze van sleepen in de Koopsteden hier | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
Ga naar margenoot+van wilde uitzonderen. Wy bedoelen des hier alleenlyk het Wagentrekken, en daaromtrent is het bekend, dat onze Hollanders de Paarden geene zoo zwaare Lasten laaten trekken als de Duitschers. Eene zoo genaamde Hessekar, die zeer zwaar is, en een ontzaglyken omslag heeft, word door vier Paarden getrokken, daar wy 'er agt voor zouden zetten. Niet, om dat onze Paarden het niet kunnen doen; maar om dat wy diezelfde Lasten gemaklyker en onkostbaarder verdeelen kunnen; mitsgaders om dat onze Paarden en Voerlieden 'er niet aan gewoon zijn. Voeg hier by, dat de gedaante van de Wagens merkelyk verschilt; en dat onze wegen, of de Wiel-spooren, daarbenevens van eene geheel andere gesteldheid zyn. Hier door zyn onze Rytuigen en Bespanningen, veel ligter zynde, ook ligter voor de Paarden; en deeze Dieren gewennen buiten dat dermaate aan het Landeigen Rytuig, dat hun de arbeid gemaklyker valle. Een Amsterdamsch Sleepers Paard, by voorbeeld, dat gewoon is zeer zwaare Lasten voort te sleepen, zal gebukt gaan onder eene Duitsche Karre, die men op eene gelyke zwaarte gelaaden heeft: en een Duitsch Paard, gewoon zulk een zwaare Karre te trekken, zal in de borst krimpen voor eene Sleepers Slede van gelyken Last; 't welk ontegenzeggelyk uit het nationaale gebruik ontstaat. Hierby komt nog, dat een Duitsch Paard, gewoon aan het stappen en treeden op breedspoor, zig wel dra afmat als men 't op onze effen en gladde spooren of wegen tot den draf | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
Ga naar margenoot+aanport, waarvan het tegendeel weder in onze Paarden plaats heeft. En dit leid ons, om verder iets van de Landeigen wyze van Gespannen te melden. Ga naar margenoot+Desaangaande komt, zonder ons, in de veelvuldige en verveelende benaamingen van de tuigen in te laaten, ons als Landeigen voor, het Wagenspan met den kromme dissel, en daar voor het tweespan of wel byzonder het driespan; dat men volstrekt nationaal noemen mag; dewyl het twee- drie- en vierspan elders op eene andere wyze gebruikelyk is. Dit gemelde Span is algemeen by de Boeren; waarom men zulk een Span ook Boerenspan noemt. Het bestaat byzonderlyk daar in, dat de Paarden vry voor den Wagen loopen; ze zyn dus, niet, gelyk voor de Koetsen, aan een langen disselboom verbonden; noch draagen, als voor de Chaizen, de boomen op de Schoft; maar trekken den Wagen los, en zonder bedwang van eenig tuig dat alleenlyk het bestuur van den dissel door den Voerman, voort. De Paarden hebben, in dit geval, slegts een eenvoudig haam voor de borst, zonder meer; en men beryd dit Span somtyds met twee, maar ook wel met drie, Paarden. Het bestuuren daar van is volstrekt eene nationaale kunst, in zoo verre, dat een Duitsch, een Fransch, of ander vreemd Koetsier, ten zy hy 't hier geleerd hebbe, buiten staat zy om 'er mede te ryden: waartegen onze Boeren en Voerlieden 'er zoo fel en juist mede kunnen ryden, dat ze den Wagen, hoe dezelve zwiere, in een vol- | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
len Ga naar margenoot+ren, op de breedte van een stuiver, weeten te stuuren; van welke handigheid veelen, benevens my, meermaals ooggetuigen geweest zyn. Daarbenevens ziet men dikwils met verwondering, hoe onze Zeevoerlieden, met volgelaaden Vischwagens, door de Steden ryden, dat men 'er van beeft; terwyl ze tusschen Koetsen, Sleden, en andere hinderlyke voorwerpen, heen draaien en zwieren; het welk zy egter doen zonder iets te raaken. Intusschen hangt dit kunstige, dat eene zeer byzondere behandeling eischt, alleenlyk af, van 't wel bestuuren van den kromme dissel met den voet, en het aanzetten der Paarden. Voeg hier by, de ongemeene handigheid en kunde onzer Strandbewoonders, die, door middel van zulke Driespannen aan een Kabeltouw te brengen, niet alleen dagelyks hunne Schepen en platboomde Visschuiten over de Banken zeulen; maar ook zwaare gestrande Schepen vlot weeten te brengen. Den tyd van Eb en Vloed, mitsgaders weer en wind behoorelyk waarneemende, doet men 't dikwils slegts met zes Paarden, of twee Driespannen; dan men brengt het ook, als zulks vereischt word, wel tot drie a vier Driespannen en meer. In dit opzicht moet ik hier by uitstek recht doen aan myne geagte Katwykers, die het, in dit stuk, daar reets verscheide Kooplieden hun behoud aan dezelver kunde, in het afbrengen van Schepen, verschuldigd zyn, van tyd tot tyd nog verder brengen. Het zal wel der moeite waardig zyn, ditGa naar margenoot+ Span, daar 't zelve, gelyk ook deeze be- | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
handeling Ga naar margenoot+der Paarden, volstrekt nationaal is, wat omstandiger te beschryven. De Wagen, dien men een Boerenwagen noemt, hoedanigen 'er twee in onze Begraavenisplaat vry duidelyk afgebeeld zyn, heeft, in onderscheiding van andere Wagens, aan den as der voorste Wielen, in 't midden, een kromhout, den krommen Dissel geheeten; dat zig tot voor de zitbank van den Voerman uitstrekt. Het is van die hoogte en afstand, dat de Voerman, zittende op zyn Rybankje aan 't vooreinde van den Wagen, zyne voeten op het kromme van dien Dissel kunne zetten, en wel zoo, dat hy eene vrye beweeging hebbe, om den Dissel, met den hollen voet, tegens zekeren opstaanden yzeren ring, van zig te duwen, van zig af te duwen, of door de drukking van den voet naar zig toe te dwingen: juist zoo als een Schipper, met de hand, het Roer van een Schip van zit af en tot zig beweegt; waarom deeze kromme Dissel ook, niet ten onrechte, het Roer van den Wagen genoemd word. Aan het midden van deezen Dissel, onder aan, is het Trekspan, door middel van eene kram en pen, verbonden. Voorts bestaat het byzondere van dit Trekspan, hierin, dat de Spoorstokken, of die houten, waar aan de trektouwen vastgemaakt worden, op een zonderlingen afstand geplaatst zyn, geheel verschillende van die der Karossen of andere Wagens, en wel zeer wiskunstig. Men heeft, naamlyk, den eersten Spoorstok onder aan den Dissel, waar aan dan, ter wederzyde, weder een Spoorstok gestoken is; met dit | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
Ga naar margenoot+onderscheid, dat het einde by de hand veel langer is, dan het andere, zoo dat deszelfs eene einde juist kome op het middenpunt, daar het van de Handsche en het Middenspaard trekken moetGa naar voetnoot(*). Deeze Spoorstok is indiervoege verdeeld, dat het eene einde veel langer uitsteeke naar het by de Handsche, dan naar het Middenpaard, om de kragt gelyk te maaken. Hieraan zyn dan weder twee Spoorstokken gehegt, waar aan de trekzeelen vastgemaakt worden; met dit onderscheid, dat de tweede Spoorstok aan 't eene einde langer is dan aan het andere, 't welk men den Evenaar noemt. In dit Trekspan trekt het by de Handsche Paard dan daadelyk aan den eersten Spoorstok; dog het Middelste en het van de Handsche aan de twee Spoorstokken. Deeze schikking moet een onkundigen eerst vreemd voorkomen, dewyl men op het oog oordeelen zou, dat de Paarden dan ongelyk trekken moeten; en ondertusschen is 'er geen, wiskunstiger Trekspan, om de Paarden gelyk te doen trekken. De lengte van het eene einde van den tweeden Spoorstok maakt de kragt gelyk aan dat einde daar dezelve weder korter is, voor het Middenpaard; het van de Handsche Paard, met het by de Handsche dus gelyk trekkende, heeft het Middenpaard in bedwang; en dit wederom, doortrekken- | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
de, Ga naar margenoot+houd de Medepaarden in eene gelyke trekking en bedwang. Hier by komt, dat het Middenpaard, door een byzonder Leizeel, gedwongen word, en niet verder noch sterker doortrekken kan dan de andere Paarden. Ook zyn de Leizeelen, of touwen, aan het gebit van het Middenpaard vast; en loopen, langs de zyden der Medepaarden, tot aan den krommen Dissel; waar aan ze gehegt zyn, door middel van ketentjes, wier schakels in eene kromme haak vervangen worden; welke ketentjes de Voerman, naar maate dat hy het Middenpaard veel of weinig wil doen doortrekken, ruimer of korter vast maakt. Het bestuur van dit Middenpaard, dat men, uit hoofde van het bovengezegde, hier altoos meer met den kop in de oorst ziet loopen, hangt dus af van de teugels, welken aan den Dissel vast zyn; en de Voerman heeft, als in het losse driespan, waar in het Middenpaard vry en los voor den langen Dissel loopt, geen twee Leizeelen, maar slegts één Leizeel, noodig. Het draaien en zwenken tog word in dit geval alleen geregeerd, door de zeelen aan het gebit van het Middenpaard, welken aan die van de twee Zypaarden verbonden zyn; waar door de Voerman, zoo dra hy aan de Leizeelen of den toom van één der Zypaarden, zylings of rechts, trekt, het middelste, en dit wederom het andere Zypaard dwingt, om dien kant in te slaan, werwaards de Voerman heenen wil. Dit doende, bestuurt en dwingt de Voerman tevens den Distel en het Voorkrat, met den rechtervoet, op | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
Ga naar margenoot+zoodanig eene wyze, dat de Wagen of tegen of met den loop der Paarden, gedwongen zy dezelven te volgen, naar dat zulks vereischt word. Men kan hier uit afneemen, dat het in deezen byzonder op het Middenpaard aankome; waarom men ook de beste jonge Paarden, die men tot Voorloopers schikt, in dit Trekspan oeffent. Wyders schoort de Voerman, ingevalle de Wagen te sterk toeloopt, vooral in 't afryden van bruggen, den voet tegen het gat van het van de Handsche Paard, en houd te gelyk de Paarden kort op het gebit; waar door de Wagen volstrekt niet sterker kan toeloopen, dan de schoorende voet van den Voerman toelaat. Als men met den langen Dissel ryd, word dit toeloopen van den Wagen door de Borstriemen belet, en de lange Dissel is in dit geval van zeer veel nut; dog dezelve haalt niettemin op verre na niet by het vlugge en konstige ryden met den krommen Dissel. Eene konst onzer Natie by uitneemendheid eigen; eene konst, zeg ik uitdrukkelyk, nadien het wel ryden met een krommen Dissel, zelfs onder onze Landzaaten, voor eene zeer byzondere handgreep erkend word. 't Is waar, dat zulk een Wagen gemeenlyk wel iets meer slingert; dog hier in bestaat juist de kunst, om met goede en jonge Paarden zonder slingeren te ryden; dat sommigen onzer Boeren volmaakt wel kunnen doen. Dit stelt deeze nationaale kunst eenigermaate gelyk aan die der Romeinen; welken de grootste kunst van ryden daarin stelden, dat men, in de Wagenloopen, drie of | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
Ga naar margenoot+vier Paarden naast een, los voor den Wagen, onbelemmerd kon mennen: en 't is zeker, dat onze effen wegen daar toe ook best geschikt zyn. Ga naar margenoot+Voorts zyn hier te Lande verscheiden andere, zoo vroegere als laatere Trekspannen bekend. Men spant, by voorbeeld, één Paard, of ook wel twee Paarden, naast elkander voor enen Chais Ga naar voetnoot(*), of Wagen. Den laatstgemelden ryd men ook wel met drie Paarden, waar van twee in een gelyk Span staan, en het voorste los voor den langen Dissel gespannen is; of met vier, wanneer de twee voorsten mede aan een langen Dissel gespannen zyn. Somtyds stelt men 'er zes Paarden voor, waar van de twee voorsten met hunne strengen aan die van de twee middelsten trekken; en de Voerman, zynde de Leden door ringen vereenigd, bestuurt dit Span met twee of ook wel drie Leizeelen: dan gemeenlyk zit 'er dan, op één der voorste Paarden, een jongen of een ligt persoon, die de voorste Paarden bestuurt. Men heeft ook voorbeelden van agt Paarden voor één Rytuig; dog dit geschied meest uit eene byzondere liefhebbery. Zoo is te Amsterdam bekend geweest de Pikeur Schreuder, die, by eene weddenschap, welke hy ook gewonnen heeft, aannam, met agt Paarden voor eenen Koets, zonder Voorryder, de | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Haarlemmer Poort uit te ryden. 't Is bekend, dat deeze Poort, om zyne bogt en draaijing, zelfs met vier Paarden, in vollen draf, moeilyk door te ryden is: hy volvoerde het egter, heen en weder, met agt Paarden, tot verbaazing der Aanschouwers; rydende in vollen draf, tot tweemaal toe, op het Haarlemmer Plein zwenkende, de Poort in en uit. Onder dit slag van kunstenaaryen of liefhebberyen, telt men ook het ryden met eene Chais met twee of drie Paarden voor elkander. Het eerste gaat nog al door; maar het laatste word by rechte Lief hebbers niet veel geagt: dewyl het welgelukken dier onderneeminge meer van de makheid der Paarden, dan van een kunstig bestuur, afhangt. Men telt het zelfs eenigzins onder de dollemans liefhebberyen; nademaal de Ryder, hoe kundig hy ook zy, op 't minste verzet van zyn Voorpaard, geen meester van zyn gespan is, en gevaar loopt van droevige ongelukken, die 'er overvloedig van bekend zyn, te krygen. Daar zyn 'er ook, welken drie Paarden naast elkander voor eene Chais gespannen hebben; het middelste draagt dan de boomen, en de wederzydsche trekken mede; maar dit gaat op onze Spooren en wegen niet: ook staat het, myns bedunkens, niet deftig. Fraaier, mannelyker, en tevens kunstiger is ons bovengemelde Boerenspan, dat natuurlyk los en kunstig ryd. Ga naar margenoot+By dit alles is men, in Holland, welk een gespan men ook gebruike, als men meer dan één Paard voor 't Rytuig stelt, zeer kiesch op de gelykheid van het gespan, zoo wel | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
Ga naar margenoot+wegens het ras, de koleur, en de sexe, als, en wel inzonderheid, wegens de grootte. In andere Provintien is men 'er gansch niet keurig op; en 't heeft my, in zekere aanzienlyke Hoofdstad van eene nabuurige Provintie, daar een overvloed van schoone Paarden is, wel eens gestooten, heel deftige Ingezetenen in een huurtuig te zien ryden, met een groot zwart Paard en een kleinen witten Hit naast elkander; of een mager afgebeuld ros Rypaard, met een Engelschen Staart, naast een welgemaakt appelgraauw Koetspaard, voor eene Koets te zien loopen. Neen! onze Hollanders zyn 'er kiescher op; wel te verstaan voor Speelwagens en dergelyke Rytuigen van vermaak. Voor den Ploeg spant men wat men heeft en kan, spaarende de beste Paarden; intusschen ziet, evenwel, een keurige Boer, die 't stellen kan, ook hier in naar de evenredigheid; en, zoo dit mist, ontstaat het nog meerendeels uit gebrek. Wat wel byzonder de kieschheid der Natie, omtrent de gelyke grootte der Koetspaarden betreft, ten bewyze hier van hebben wy ons slegts te beroepen, op de bekende geregelde meeting, volgens een Vadem, of zoo men zegt eene Galg; welker dwarshout men met pennen hooger of laager vaststeekt, en waaronder de Paarden dan gemeeten worden. Hierbenevens maakt men ook gebruik van eene Keten, welker Schakels naar de voetmaat geschikt zyn; zynde ieder voet, ter lengte van zes voeten, afgemerkt, en de Schakels zelven op de duimmaat gemaakt: voorts heeft deeze Keten aan 't ondereinde | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
Ga naar margenoot+een klomp loods tot een gewigt, dat vlak op den grond staat. Wanneer men een Paard hier door meeten wil, zet men dit lood by de voorhoeve neder op den grond; men vlyt de Keten langs de Schouder tot boven op het punt van de Schoft; men telt, en onthoud, of tekent, van geleding tot geleding, de afstanden der ledemaaten, tot zoo veele voeten en verdeelingen, als men de hoogste van 't Paard bevind; en vervolgens meet men ook het wederpaard op dezelfde wyze. Deeze manier van meeting is van eenigen dienst; maar ze kan egter missen, om dat het eene Paard den omtrek der Schouderen breeder kan hebben dan het andere: men zou zig, in dit geval, zoo men met meerder naauwkeurigheid te werk wilde gaan, van onze Meetkundige opgave kunnen bedienen. Intusschen toont dit gebruik dat eene geregelde Meetkunde daaromtrent by onze Landzaaten niet geheel nieuw is; en dat zy, ook hier in, zeer kiesch in hunne gespannen zynde, by een keurig oog een keurig oordeel voegen. 't Zou ons weinig moeite zyn, nopens dit Stuk, nog meer byzonderheden te berde te brengen; te minder, daar de liefhebbery van ryden, met den smaak voor pragt en weelde, onder onze Natie zeer sterk is toegenomen: 't welk ten gevolge heeft, dat 'er geen jaar verloope, zonder eene aanmerkelyke verandering, zoo ten opzichte van het gespan, als van de gedaante en het maaksel der Rytuigen, 't zy Chaizen, Fourgonnen, Cariolen, Koetsen, of Speelwagens, en meer dergelyken. Dan wy zouden, met zulks afzonderlyk na te gaan, | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ongetwyffeld verveelen; en zien 'er ook te ligter van af, om dat het meerendeel deezer veranderingen niet tot het Nationaale, maar tot de Uitheemsche, Mode behoort. Alleenlyk eischt myn bestek nog een weinig stil te staan by onze Nationaale Rytuigen. Ga naar margenoot+Naar uitwyzen der berigten van vroegere dagen, zyn de Speelwagens en Koetsen, van ouds af, de meest bekende Rytuigen by onze Natie geweest, en zoo ook by de Franschen; waar van wy heden de nieuwste snuf van Rytuigen ontleenen; schoon zy de uitvinding der Chaizen en zoogenaamde Carioles, mitsgaders der gekapte of Phaëtonswagens, en misschien ook der Koetsen, aan ons verschuldigd zyn. 't Is waar, sommigen willen dat de eerste Koets door hendrik den IV gebruikt is geworden; doch ik zou, door voorbeelen, kunnen aantoonen, dat ze in dien tyd ook hier te Lande reeds bekend waren; dan 't lust my niet, als zynde dit stuk van geen byzonder belang, my 'er breeder over uit te laaten. Dit althans is onbetwistbaar zeker, dat de Koets- en Speelwagens in onze Gewesten van een overoud gebruik zyn. Men had hier voor deezen, zoo als nu nog in Brabant en Duitschland, Wagens, overdekt door linnen kleeden, over Hoepen getrokken, die men Huiven noemde, waar van ze nog heden Huifkarren of Huifwagens heeten. Men vindt dezelven ten overvloede in oude Tafereelen en Printkunst; byzonder ook in het Plaatje voor den eersten Druk van het recht Hollandsche Speelreisje van den Heer J.V. heems- | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
kerk, Ga naar margenoot+dat in ieders handen is. Vervolgens maakte men de Hoepen, die 'er bevoorens maar los in gezet wierden, konstiger aan den Wagen vast; en wel dra hechtte men het Doek ook vast aan de Hoepen. Hier door bleef dit Doek, dik geverfd of gewascht, voorts bestendig de Kap van den Wagen. Deeze Wagens waren geschikt voor agt persoonen, in dien smaak, als nu onze Boeren Bolderwagens en Koetswagens zyn; welken in Noord-holland nog gemeenzaamer dan in Zuid-holland, ten zy aan den Stichtschen en Gelderschen kant, gebruikt worden. Oudtyds waren zy de staatlyksten naast de Koetsen, waarom ze ook den naam van Koetswagens verkreegen. De Koetsen naamlyk wierden toen gemaakt op de wyze van een Paviljoen, of eene rybaare tent; welker verhemelte, by manier van een Ledikant, aan de zyden met pragtige falbalaas, en gordynen, mitsgaders van boven met pluimen, vercierd was; en deeze Koetsen stonden op een houten onderstel. Van zodanig eene inrigting waren de oude Prinselyke Koetsen, mitsgaders die der Heeren Staaten; en in zulk eene Koets wierd maria de medicis binnen Amsterdam ingehaald: ook ziet men 'er nog een overblyfzel van in onze Lykkoetsen; welken, gelyk ze in onze opgemelde Begraavenisplaat verbeeld word, veelal iets van dien ouden smaak behouden hebben. Naderhand heeft men de manier uitgevonden van de Koetsen op zeelen op riemen te hangen, ja zelfs met staalen veeren te ondersteunen; dat zekerlyk veel gemaks tegen het hotsen | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
Ga naar margenoot+aanbrengt: en hier door is 't ook in gebruik geraakt, de Phaëtonswagens, de Chaizen, en meer andere Rytuigen, op zeelen te hangen. Dan dit heeft te wege gebragt, dat 'er, door 's Lands Overheid een Impost gesteld is, op zulke gemaklyke en statieuze Rytuigen. De Boerenstand, en die geenen, welken tot hun gebruik Karren en Wagens benoodigd hebben, zyn van die belasting op de Rytuigen vry verklaard; mits dat zy de Chaizen of Speelwagens, die ze gebruiken, op een vasten as, by wyze van eene Karre, laaten maaken. Wanneer ze met Rytuigen, op riemen, ryden, zyn ze gehouden 's Lands Impost te voldoen; of mogen ten minste, als men eenige toegeevendheid hieromtrent heeft, zoodanig een Rytuig aan geenen anderen ten gebruike geeven. By het tot dus ver voorgestelde, wegens het nationaale gebruik der Paarden en Rytuigen, zouden wy nu nog kunnen voegen een berigt van het nuttige Landgebruik, ten aanzien van den Landbouw. Dog dit doende, zonden wy ons genoodzaakt vinden, grootlyks te herhaalen, het geen wy van den Ploeg, het Ploegspan, de Egge, en wat hier toe behoort in ons tweede Deel naauwkeurig voorgedraagen hebben. Ter dier oorzaake zullen wy, als oordeelende, daar mede te kunnen volstaan, van dit anders zoo hoofdzaaklyk nut thans geen verder gewag maaken; en voorts ons oog liever nog vestigen, op eene andere byzonderheid, welke onze Koopsteden betreft; te weeten, het gebruik der Sleden, te Haarlem, Rotterdam, en vooral te | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Amsterdam. Men onderscheid ze voornaamlyk in Koetssleden, Sleepsleden en Koesleden: en derzelver beschouwing zal ons nog al etlyke merkwaardigheden aan de hand geegen, die men, zoo verre ik weet, nergens gemeld vind. Ga naar margenoot+De eerstgenoemden, gewoonlyk Koetssleden geheeten, vervullen, op eene gemaklyke wyze, de plaats der anders gebruikekyke Huurkoetsen. Men heeft naamlyk overdekte Koetstenten, juist gelyk aan die der gewielde Koetsen: deezen stelt men op riemen, welken aan houten schenkelen verbonden zyn; en op die schenkelen, welken men door smeering met vettigheid glad houd, word het Koetsje voortgesleept, door één Paard, 't welk, ten zy des Winters, als 't glad is, wanneer men boomen gebruikt, los in de strengen loopt. Zulk eene Slede, en tevens het Paard, word bestuurd door een Man, die met de eene hand den toom regeert, en met de andere de Slede vast houd, dezelve schoort, van zig af duwt, of tot zig trekt, naar maate dit op bruggen, in straaten, of in 't uithaalen, enz. te passe komt. Ten dien einde zyn de Toomen, of Leizeelen, ongemeen lang; zoo dat de Sleeper, in naauwe straaten, of by ontmoeting van andere Sleden, de leids door kunne laaten schieten, en agter de Slede gaan, tot dat het geene, 't welk hem in den weg is, voorbygereeden zy. 't Is voor een oplettenden vreemden verwonderlyk na te gaan, hoe de ervarenheid hier handigheid leere; 't kan althans te Amsterdam iemands aandagt niet wel ontglippen, | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
Ga naar margenoot+hoe 't mogelyk zy, dat 'er, onder een aanmerkelyk getal van zulke en andere Sleden, zoo weinig voorbeelden van ongelukken zyn. Men hoort 'er tog zeldzaam van; en schoon 't by Winterweer, met gladde straaten, al eens moge gebeuren, dat eene Slede agter uitglyd, of den bestuurder ontglipt, komt egter op verre na niet by de ongelukken met Koetsen, Wagens, en andere Rytuigen die omvallen, of op de eene of andere wyze geschonden worden. En bonst hier of daar de eene Vragtslede eens tegens de andere, dit loopt meestal met een Sleepers bindsel ligtlyk af. Ondertusschen is de oorzaak, dat 'er, vooral in de woelige en volkryke Stad Amsterdam, zoo weinig ongelukken met Sleden en Rytuigen geschieden, ten hoogsten in het wys bestuur der Overheid te vinden; dewyl 'er, wegens het ryden en ontmoeten, in of uit de straaten, hoekslagen of anderzins, zeer stipte wetten en reglementen zyn, naar welken ieder Voerman, Koetsier of Sleeper, weet, welken kant hy, op elke straat, of by ieder ontmoeting, te houden hebbe; even zoo als op onze gemeene wegen, wegens het uithaalen der Rytuigen, die van de Steden komen, voor hun, die naar de Steden gaan, en deezen weder naar de nabyheid der plaatse, daar ze elkander ontmoeten. Voeg hierby, dat elke Sleeper, op zyn Tuig, een koperen nommer heeft, waardoor hy, in geval van onbescheidenheid, ter aanklaaginge kenbaar is. Daarbenevens heeft men de vaste Reglementen, op het getal der Paarden en der | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Wielen, zoo dat een tweewield Rytuig moete uithaalen voor een Rytuig met vier Wielen, en dit weder met één Paard voor een ander met twee Paarden. Dog alle Rytuigen, hoe genaamd, zyn, om dit in 't voorbygaan te melden, volgens een gewettigd gebruik, verpligt, uit te haalen, voor een gelaaden Hooi- of Stroowagen: 't welk ook de billykheid medebrengt; om dat deeze Wagens gemeenlyk zeer topzwaar zyn, en eene ongelukkige schok dezelven kan doen omvallen. Hierom is het ten uiterste laakbaar, dat sommige kregele Jonkers, of Koetsiers, op hunne gewaande meerderheid staan; te meer, dewyl ze, al is de Boere-Voerman genegen om hun ten wille te zyn, gevaar loopen van door den Hooiwagen overdompeld te worden. Ook eischt hier de heuschheid, zelfs in andere gevallen, inschikkelykheid: by voorbeeld, in Melkkarren en Melkwagens; die men zeker, op de eene of andere wyze, eene aanmerkelyke schade kan toebrengen, door ze te veel te doen uithaalen. Dan onze Boeren zyn 'er gemeenlyk wel op gevat; en een onbeleefd Voerman betaalt, den eenen of den anderen tyd, wel eens zyne onbedagtzaame behandeling. En in het tegenoverstaande geval toonen de Boeren meerendeels dat ze zeer wel onthouden, wie hun op de wegen, als ze zwaar gelaaden zyn, met inschikkelykheid te gemoet komen; met voor de zulken in andere gevallen gereedlyk uit te haalen: zoo veel vermag eene geringe beleefdheid. Voorts kunnen wy, om weder tot onze Koetssleden te keeren, den Lee- | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
zer Ga naar margenoot+wyzen, naar eene Afbeelding in de reeds meermaalen aangehaalde Begraavenisplaat; in welke wy ook eene aftekening van de hedendaagsche Koetsen voorgedraagen hebben. Men vind des, in die Plaat, onze drie voornaame Nationaale Rytuigen vertoont: en wat de verdere thans meest gebruikelyke Rytuigen hier te Lande aangaat, men zal ze in onze volgende Harddraaversplaat meerendeels aangeduid vinden. Eindelyk staat hier, nopens de Koets of Toesleeden nog in aanmerking te neemen, dat ze meest in Amsterdam, minder in Haarlem, en elders weinig of geheel niet gebruikt worden. Men heeft ze in Leyden, en elders, nu en dan ingevoerd, maar 't gebruik gaat 'er niet door: mogelyk, om dat het niet algemeen genoeg is; of wel, om dat de straaten aldaar, door het veelvuldige sleepen, zoo glad niet zyn; als mede, en veelligt meest, om dat men 'er zoo goedkoop eene Huurkoets kan gebruiken. Ook maakt de lengte der afstanden in Amsterdam, dat deeze Sleden aldaar van meer dienst zyn dan op andere plaatsen: men kan 'er zelfs, als men van een goed vrolyk gezelschap, of, om op zyn Amsterdamsch te spreeken, uit zyne Kreb komt, en t'huiswaards ryd, wel eens een goed tokje in de wiegende Sleden doen, eer men t'huis komt. Wat wyders de Vragtsleden betreft, die men gewoonlyk Sleepsleden, of als zy breed zyn, en twee hekken op zyde hebben, ter onderscheidinge, Koesleden noemt, om dat dat men 'er ook Koeien of Kalveren op | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
Ga naar margenoot+sleept; derzelver maaksel heeft niets byzonders, boven dat der alomme gebruikelyke platte Werksleden. Alleenlyk heb ik hieromtrent nog te melden, dat de Sleeper zorge draagt, om voor op de Slede een vaatje water te hebben, 't welk, onder het voortryden der Slede, door middel van gaatjes, water uitspreid; en dus de straaten, waarover hy sleept, vogtig houd. Daarbenevens bedienen zig de Amsterdammer Sleepers, zoo by deezen als by de Koesleden, van een olielap aan een lang touw, welken zy nu en dan zeer handig onder de schenkels der Slede weeten te werpen, om dezelven glad te houden. Voorts kan ik van deeze Sleden, waaromtrent we geene verdere byzonderheden der meldinge waardig oordeelen, spreekende, niet nalaaten van nog eene aanmerking, met betrekking tot derzelver gebruik, te berde te brengen. 't Is my al over lang zeer bedenkelyk voorgekomen, hoe men in deeze werktuigkundige en vindingryke Eeuw, byzonder te Amsterdam, de zwaare lasten zoo algemeen op Sleden ligt; daar men elders, zonder de Paarden boven vermogen te vergen, dat zeker door 't sleepen jammerhartig geschied, veel zwaarder, ten minsten zekere soort van lasten, door één Paard te gelyk laat voorttrekken. In myne Vaderlyke Stad Leiden zal een KraankruiersGa naar voetnoot(*) Paard met gemak vier zwaare Wolbaalen, van 23 | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
Ga naar margenoot+à 2400 ponden gewigts voorttrekken; elke baal op een daar toe gemaakten Wagen met breede ronde rollen geleid zynde, en deezen arbeid een geheelen dag uithouden. In Amsterdam neemt men voor ieder baal eene Slede, welke, zoo de baal 1000, een honderd twee meer of min ponden weegt, een zwaare trek voor 't Paard is; niet om 't gewigt, maar om den omslag en de laagte van den trek. Even zoo is het gelegen met de fusten, 't zy Suiker, Syroop, of andere Waaren. Een Kraankruiers Paard trekt een Brunswyker Garen-fust van 3000 tot 4000 ponden, op een Wagen. Men laat, naar gerade van de fusten, de Baalaadje, en den verderen omslag, ook wel vyf, zes en zeven Wagens, agter den ander, door één Paard trekken; en het gewigt van de vragt beloopt 2000 en meer ponden. By herhaalde keeren, heb ik onderscheiden Sleepers te Amsterdam, naar de reden van dit verschillende gebruik, gevraagd; dog men heeft my nimmer een voldoenend antwoord gegeeven. De een twyffelde aan de waarheid; een ander hield staande, dat het sleepen gemaklyker voor de Paarden was, 't welk de dagelyksche ondervinding althans in 't bovengemelde geval egter wederspreekt; een derde zeide, dat het, volgens de wetten, in Amsterdam niet mogt zyn; zoo om het slyten der straaten, als, om dat ze dikwils breekbaare waaren vervoerden, die door het ryden zeer veel leeden. Met opzicht tot dit laatste, was zyne bedenking, als gegrond, in dat geval aanneemelyk: waarom men ook | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
Ga naar margenoot+te Leyden, daar anders de Wagens veel gebruikt worden, voor breekbaare Waaren eene Slede verkiest. Ten laatste trof ik een Leydenaar aan, die het gebruik van de gemelde Wagens zeer wel kende, en te Amsterdam Sleeper was. Deeze gaf voor redenen, dat het, zoo men in Amsterdam op die wyze veele Wagens agter elkander gebruikte, eene merkekyke belemmering in de naauwe straaten, en in geval van ontmoeting, zou geeven. Een sleep van dusdanige Wagens, en wel tot zeven en meer, elkander ontmoetende, zou de een of de ander, zeide hy, met stilstaan veel tyds verliezen; en 't zou daarenboven aan de Voetgangers, in stegen en straaten, zeer hinderlyk zyn. Dit voorstel kwam my niet geheel verwerpelyk voor; dog met dat alles kan ik niet goedkeuren het misbruik der Sleden, vooral in vragten van baalen, fusten, enz. die tegen het ryden bestand zyn. Men behoefde in dat geval geene geheelen sleep van Wagens te hebben; 't zou, zoo ik meen, meerendeels genoeg zyn, als men op één Wagen kon laaden, 't geen men anders, om 't minste te noemen, op twee Sleden legt; en dit zou geen meer belemmering veroorzaaken, dan nu een lange Bierwagen met etlyke halfvaten doet. Wat wyders de naauwe straaten belangt, wat zwaarigheid, zoo men al twee korte Stelwagens had? 't Is tog wiskundig zeker, dat de tweede Wagen den eersten juist volgt in dezelfde wenteling der wielen. Zoo niet men meermaals in Leyden, zelfs in eene naauwe straat, zes à ze- | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
ven Ga naar margenoot+gelaaden, en agt of tien ledige Wagens, agter een voorttrekken, juist, en zeer juist, in 't spoor van den allereersten; ik heb het dikwils afgemeeten, en bevonden dat het nooit miste. Waarschynlyk zal het onderhoud deezer Wagens kostbaarder zyn, dan dat der Sleden; maar 't is te gelyk zeker waar, dat men minder Paarden noodig heeft, en deeze dieren minder benadeeld worden; 't welk die kosten ryklyk kan opweegen. 't Is daarbenevens wel te denken, dat de Koopman 'er, in de vragtloonen, voordeel by zou vinden: dan, en hier zal 't veelligt haperen, zou ook het invoeren van het gebruik der Wagens voor de Sleepers nadeelig zyn? Dit indenkende, stap ik 'er liefst van af; dewyl ik niet gaarne onder den haat van die hagjes geraaken wilde: men behoort, het Stuk uit dit oogpunt beschouwende, alles met rekkelykheid te overweegen. 'Er zyn meer gebruikelykheden, hier en daar in de Steden, welken men met reden zou kunnen verbeteren; dog waardoor men tevens aan veelen hun brood zou ontneemen, of de goede inrigting van den Handel, en 't bestaan der Ingezetenen, over 't geheel, benadeelen. Men houde derhalve deeze myne aanmerking, hoe gegrond dezelve anders ook moge voorkomen, voor niets anders, dan voor eene bespiegelende beschouwing; welke mogelyk, schoon ze my in veele opzichten voordeelig toeschynt, nogtans niet in praktyk gebragt kan worden, zonder, aan den anderen kant, voor een groot aantal Ingezetenen nadeelig te zyn. Even zoo zou | |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
Ga naar margenoot+men, hier te Lande, verscheiden nieuwe uitvindingen in de Fabrieken en andere takken van den Handel, kunnen invoeren, die op zigzelven veel nuts belooven; maar die intusschen aan zeer veele gewigtige takken van den Handel, en het bestaan van byzondere Steden, de allervernielendste slagen zouden kunnen toebrengen. Dan wy willen hierover niet breeder uitweiden, en liever het oog slaan op een ander nationaal nuttig gebruik der Paarden, waardoor men dezelven bezigt tot behulp onzer Vaartuigen, byzonder der Trekschuiten. Ga naar margenoot+Een reizend Vreemdeling kan niet afzyn van zig te verwonderen, over ons geregeld gebruik van eene zekere soort van Postschuiten en Jagten, op vastgestelde tyden en uuren, door middel van Paarden, te doen vaaren. Men kan, door deeze inrigting, zeer gemaklyk en onkostbaar, gansch Noord- en Zuidholland door reizen; en, in alle veiligheid, bestendig zoo vast staat maaken op zyn tyd en uur, dat de gewigtigste correspondentien 'er aan vertrouwd worden. 't Is onnoodig, om voor onze Landzaaten eene Trekschuit, ook Jaagschuit genoemd, te beschryven; en voor den Vreemdeling zal 't genoeg zyn, te zeggen, dat ze langwerpige overdekte Vaartuigen zyn, ter wederzyde met openingen, als vensteren en luiken gemaakt, waar in de reizigers op lange banken, als in een gemeenzaam en gezellig vertrek, zitten: en dat in de meesten ook een afgezonderd vertrekje is, het welk men de Roef heet, | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
Ga naar margenoot+dat byzondere persoonen voor wat meerder vragts kunnen afhuuren. Dat wyders zulke Schuiten gemeenlyk door één Paard, of somtyds door twee of meer Paarden, aan eene lange Lyn voortgetrokken worden; welk Paard of welke Paarden door de Voerlieden, bepaaldlyk Jaagers geheeten, bestuurd worden. Ten aanzien deezer Paarden heb ik hier nog te melden, dat men dezelven, door den tyd, op een zekeren tred of ligten draf gewent, welke het Paard niet harder of zagter doet voortgaan, dan men weet, dat het kan uithouden, en met den bepaalden tyd juist uitkomt; welken tred men een Jaagerstred noemt. Men dresseert de Paarden hier toe van tyd tot tyd; met ze eerst naast een Trekpaard, vervolgens voor een kleen endje aan de Lyn, en ten laatste geheel alleen dus te leeren loopen. Zulks is te meer noodig, om dat de Lyn en Spoorstok dikwils tegens de hakken van het Paard slaat; des het 'er aan diene te gewennen; 't welk met kitteloorige Paarden niet gemaklyk gaat. Veelal neemt men hiertoe oude Paarden; dog geregelde Veeren, of Schipperyen, verkiezen, en bevinden 'er zig, op den duur beter by, sterke jonge Paarden, het welk de Haarlemmer en Leydsche Schippery by uitstek in agt neemt. Voor de gemeene Zeilschuiten, die zig by stilte ook van dit middel bedienen, mitsgaders voor andere Vragt-Trekschuiten en dergelyken, die meest al door gemeene Jaagers, welken hier te Lande overal aan de aanslagen en hoofden te vinden zyn, geholpen worden, | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
Ga naar margenoot+heeft men gewoonlyk slegte Paarden en oude knollen; van waar men ook dit slag van Paarden, Jaagers-knollen heet. Het gebruik van deeze Trekschuiten is den Franschen zoo vreemd, dat zy, hoe vindingryk in benaamingen, hier mede verlegen staan: des het moeilyk zy, hun dit naar 't konstwoord te beduiden. Men vertelt hieromtrent, als eene grap, dat zekere aanzienlyke Hollandsche Dame zig in een gezelschap van Fransche Dames zeer verlegen vond, om dezelven te beduiden, hoe men hier te Lande de Trekschuiten gebruikt; en dat ze zig by die gelegenheid zeer belachlyk maakte, met, in Fransch Nederduitsch, te zeggen, un tire bateau, avec un vieu navet, et nu petit Chasseur la dessus: ‘een trekschuit, met een ouden knol, en een kleine Jaager daar op’, De Trekschuiten zyn dus nationaale Vaartuigen; en ze dienen zoo wel tot gemak als vermaak. Men doet, om zoo te spreeken, zynen weg vervorderende, een speelreisje; men ontmoet 'er allerlei slag van Menschen; en zelden doet men de reis, zonder in een gezellig gesprek te geraaken, of dat van een ander te hooren; 't zy 't op Vrouwenklap, ernstige redeneering, of boertery uitkome: elk een heeft gelegenheid om iemand naar zyne zinnelykheid tot tydverdryf aan te klampen. Onze Trekschuiten zyn inderdaad aan te merken als vrye plaatsen, waar in elk met bescheidenheid het zyne vrylyk zegt. Hierom is 't ook, dat Autheurs, die zig toeleggen om 't een of ander geval bedektlyk te vertellen, ja ook wel | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Staatszaaken te verhandelen, hunne Werkjes veeltyds betytelen met den naam van Schuitenpraatjes. En zeker niet oneigen, dewyl 'er in deeze Schuiten dikwils al vry rond over zaaken van belang gesproken word, en een verstandige zomtyds voorzigtigheid noodig heeft om wyslyk te zwygen. 't Zyn, en blyven, 't is waar, veelal Schuitenpraatjes; maar intusschen moet ieder, 't zy geestlyke of waereldlyke, die wat op zyne rekening heeft, het aanhooren. Zwygen is dan gemeenlyk best; en 't staat niet heel fraai, als iemand zig wil doen gelden; vooral is het te ontraaden aan de Geestlykheid, die zig, door een onvoorzigtig bestraffen, wel eens bespottelyk maakt, voor een dartelen matroos of ligtmis, welke hier zoo vry spreekt als een Leeraar op den kanssel; en in zulk een geval, tot eene gesarde losbandigheid aangespoord, somtyds het genoegelvke van het gezelschap afbreekt. Ga naar margenoot+Verder heeft onze Natie, buiten dit nationaale gebruik der Paarden voor de Trekschuiten, het met die van andere Landen gemeen, dat men ze als Trekpaarden bezigt in allerleie Molen- en Waterwerken, als mede tot het karnen, grutten of boekweit pellen en anderen zwaaren arbeid. Maar meer byzonder is onzen Landzaaten eigen, het gebruik der Paarden over 't Ys; niet alleen ten noodigen dienste voor verschillende soorten van Sleden, om voorraad naar en van de Steden te brengen, maar bovenal tot vermaak voor de zoogenoemde Arresleden. Het gebruik deezer Sleden is mo- | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
gelyk Ga naar margenoot+zoo oud als de bewooning van ons Vaderland; 't is ten minste te denken, dat het al vroeg stand gegreepen heeft. Gelyk de menigte van wateren onzen Ingezetenen van den beginne aanleiding gaf, om zig toe te leggen op het vaaren en zeilen met Schuiten, even zoo zyn ze, door ons kouder Lugtgewest, en het sterk bevroozen Ys, gebragt, niet alleen tot het ryden op schaatsen, maar ook tot het gebruiken van sleepende Rytuigen over het Ys. Met den aanvang zullen ze zekerlyk zeer eenvoudig, en alleen tot noodig gebruik ingerigt zyn, maar men heeft ze, van tyd, tot tyd, vermaakshalve pragtiger gevormd. In vroegere tyden was men voldaan met eene eenvoudige vierkante Slede, gemaakt als een grooten bak, waar in doorgaans vier tot zes Menschen konden zitten, zo als nog tegenwoordig de Boeren Sleden zyn; volmaakt overeenkomende met het bovenstel of den bak eener Karre. Naderhand wierden deeze Sleden, zoo door vergulden- als schilderwerk, allengskens pragtiger. Ook verzon men wel dra een bankje agter op de schenkels der Sleden; waar op de Voerman staan kon: dit bankje was gemeenlyk met yzer of blik, by manier van eene rasp doorboord, beslaagen, op dat de Voerman te minder gevaar zoude loopen, van door het aangevroozen Ys, of de vastgebakken Sneeuw, uit te glyden. Wyders had men oudtyds slegts een Schelletje op het tuig; 't geen ik in eene oude Schildery gezien heb, in dien eigensten smaak, als zulks nog | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
Ga naar margenoot+heden gebruikelyk is op de Paardentuigen der Molenaars-wagens. Men weet dat de Molenaars verpligt zyn deeze Schellen op die tuigen te voeren, om dat het hun vry staat te ryden met houten wielen, welker geluid men niet gemaklyk hooren kan. Het dient dus den voetganger ter waarschouwinge; om welke reden ook veelen onzer Boeren- en Bolderwagens, als nog, schoon het sterk afneeme, onder, tusschen de assen, twee koperen bekkens hebben, die onder 't ryden op elkander rinkelen. Overeenkomstig hier mede heeft men het al vroeg insgelyks noodig geoordeeld, zig op de Sledetuigen, over sneeuw en Ys, van zulke Schelletjes te bedienen; vermits men anders de aankomst eener Slede volstrekt niet hooren zoude; dat, boven al onder de menigte van Schaatsryders, ligtlyk ongelukken zou kunnen veroorzaaken. Hier uit na zyn, in laater tyd, ontstaan de Bellentuigen, die men al vroeg zeer zwaar, met eene groote menigte van Bellen, gemaakt heeft, en welken van tyd tot tyd cierlyker geworden zyn. 't Is ook niet vreemd, te gissen, dat de benaaming van Arre- of Narreslede van deeze Bellen afkomstig is; dewyl de Rederykers Narren, of andere Polichinellen en Zotten, aan hunne Zotskappen en klederen, altoos Bellen droegen, en dus gebeld op wagens en tooneelen op de Kermissen speelden. In vroeger dagen, althans, was de benaaming van Arre- of Narresleden onbekend; men heette dit slag van Rytuigen toen slegts Yssleden. | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Dog wat hier van ook zy, een gestreng Zedemeester moge dit vermaak Nardery of Narrery noemen, 't is zeker, 't misbruik ter zyde gesteld zynde, een aangenaam geoorloofd Wintervermaak; en de Cieraaden der Tuigen, zoo in Bellen als Pluimaadjen, geeven 'er een eigenaartigen welstand aan. Al voor twee Eeuwen, had men, in stede van die eenvoudige Sleden, van welken wy boven gesproken hebben, reeds Sleden, by wyze van laage Chaizen op omgekromde schenkelen geplaatst. Men had dit fatsoen overgenomen van de Poolen en Moskoviters, by welken de Sleden, uit hoofde der menigte van Sneeuw en Ys, zeer gemeen zyn; van waar dit slag van Sleden, ook nu nog, Poolsche Sleden heet. Ze zyn nog heden in gebruik, maar de kieschheid onzer Liefhebbers en Kunstenaars heeft dezelven, hier te Lande, op allerleie kunstige manieren verfraaid. Men vind 'er wier Voorstellen of Arreschenkels, vergulde Leeuwen, gehoornde Herten, wilde Zwynen, of, dat eigenaartiger is, Tritons, Zwaanen en Stroomgoden of Godinnen verbeelden. Intusschen hebben de Vriezen, die tog de eerste Leermeesters in 't stuk der Harddraaverye zyn, ook ten dien einde eene soort van ligter Sleden uitgevonden; welken men mede in Holland, by het toeneemen der liefhebberye voor 't harddraaven, in gebruik gebragt heeft. Van hier hebben ze den naam van Vriesche Sleden, en men noemt ze ook Priksleden, om dat 'er agter op de schenkelen zwaare yzeren prikken zyn, die | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
Ga naar margenoot+in 't Ys snyden; waarvan men zig vervolgens insgelyks by andere Sleden bediend heeft, 't Zyn kleene Sleden, slegts geschikt om 'er één mensch in te plaatsen, en gemeenlyk eén agter op. Meerendeels hebben zy de gedaante van een zeshoekigen houten Stoel, gelyk aan de Kinderkakstoelen; waarom men ze, schertsender wyze, ook Kakstoelen noemt.. Deeze soort van Sleden is zoo naauw, dat eene Dame 'er niet alleen bekrompen, maar zelfs zeer ongemaklyk inzitte; waarom deftige Lieden, dezelve voor de Jufferschap zeldzaam gebruiken, en 'er zig meest van bedienen tot harddraaven, daar ze eigentryk toe geschikt zyn. Ter betere uitvoeringe hier van, hebben deeze Sleden, agter aan, een staartswyze uitstek, by manier van een kussen opgevuld, waar op de Voerman of de Paardemenner zit; terwyl zyne voeten op de schenkels staan; waarmede hy den prikker of krasser, dien men, naar vereisch dieper of ondieper in het Ys drukt, om den gang der Slede te dwingen, in het Ys intrapt, zo als hy naar zyne oogmerken goedvind. Voorts word deeze prikker, als het Paard in zyn vollen loop is, door een veer opgedrongen; wanneer de Slede los heenen glyd. Voor zulke Vriesche Sleden spant men de Harddravers, en de Lief hebbers ryden met dezelven tegen elkander, om te beproeven wiens Paard op het Ys het hardste draaft. Dit gaat onzaglyk gezwind toe, en dikwils niet zonder gevaar: ook is het meermaals eene kostelyke liefhebbery; gemerkt 'er, buiten dat men | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
Ga naar margenoot+'er de Paarden aan waagt, wel eens zeer groote weddenschappen uit ontstaan; veelal is het, ten minste, te doen, om eene party of eene traktement, ten huize van den Kastelein, of op eene andere plaats, werwaarts men bepaald heeft te ryden. klaas bruin schetst ons dit, met opzicht tot het Slederyden op den Amstel, aldus af. Het moedig Paard, gescherpt, en voor de Sleê gebragt.
Vliegt over 't Ys, en word genoopt, met zulk een kragt.
Dat het in eenen dag genoeg heeft voor zyn leeven;
Doch winst genoeg; wanneer men meester is gebleeven.
Gints word een wedloop van veel Narren aangesteld;
Elk bied uit al zyn magt; 't ontbreekt hier aan geen geld;
Daar Janoom wel van vaart, voor pand van goude ringen,
En menig uurwerk, 't geen men vlugger weg ziet springen,
Dan 't ros op zynen draf door bellen opgewekt;
't Geen zwygend het verstand van zynen Heer ontdekt.
Deeze Dichtschildery is niet al mis; want het misbruik, schoon de harddraavery, bescheiden behandeld, een onschuld vermaakt zy, heeft in dit geval maar al te veel plaats. 'Er word inderdaad menig schoon Paard door bedurven; veel meer dan in eene geregelde Harddraavery; dewyl men de perken, die men rekent, dat een goed Paard zonder letsel kan afloopen, zeer zeldzaam op het Ys naauwkeurig bepaalt; en het Dier daarenboven sterk bezweet in den Winter te ligter bevan- | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
gen Ga naar margenoot+word. Hierby komt nog, dat dit vermaak te kostlyk is voor minvermogenden, die mede willen doen, en geen eigen Paarden houden: dewyl men, op de meeste plaatsen, voor een uur rydens, een Ducaat en meer betaalt. Wanneer dan een kaale Jonker dit alle dagen wil volhouden, zoo moeten gewis de horelogien, de ringen, of andere kleinodien, en, by de Heeren Studenten, dikwils een goed deel der Biblotheek naar de Lombaard, of, op zyn schertsend Hollandsch, naar Jan-Oom. Alle zoodanige misbruiken, van dit Slededraaven zyn zekerlyk gantsch niet te pryzen: dan aanzienlyke of bedaarde Lieden behandelen dit Ysvermaak op een beter trant, die in geenen deele te berispen is. Dezulken voegen zig in eenm statelyken trein by een, by manier van eene geregelde Sledevaart, en ryden in gezelschap deftiglyk een toer door de Stad, of naar buiten, om aldaar eene gezellige en vriendelyke maaltyd te houden; 't welk onder de braave Burgerlieden in onze Steden gemeen is. Het houden van zoodanige Sledevaarten mishaagt zelfs den Grootsten onzes Lands niet; 't is een der uitspannende vermaaken van onzen Vorstelyken Erfstadhouder; die, 's jaarlyks, verzeld van het Hof en den Adel, zeer sierlyke Sledevaarten laat inrigrigten. Daarbenevens verlustigt zig ook de Schooljeugd aan de Akademien, nu en dan, met gemaskerde Sledevaarten; 't welk in den jaare 1740, te Leiden, by uitstek in zwang was, en wel eens gelegenheid tot buitenspoorigheden gaf. Zekere Giongisky, by | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
Ga naar margenoot+voorbeeld, verzon zulk eene Sledevaart in de verschillende kledy der Roomsche Geestlykheid; dat egter niet wel opgenomen wierd; en zeker Student, die stout genoeg was om bloodshoofds met een geschooren kruin te ryden, kostte dit vermaak vervolgens, uit hoofde van de felle koude, het leeven. Ik heb dit voorbeeld hier bygebragt, om onze Jonge Heeren, die in dit Ysvermaak behaagen scheppen, te leeren toezien, om zig, ten gevalle van vermaak, niet onvoorzigtig te veel te ontblooten. Naderhand heeft men, hier ter Stede, op verscheiden tyden, onergerlyke en zeer deftige Sledevaarten gehad; vooral die van het Tooneelgenootschap, onder de Zinsprek, Veniam pro Laude; en wel byzonder de laatstgehoudene, by gelegenheid der Eeuwfeesten van de Stad en 's Lands Hooge School. Ik heb 'er diestyds eene beschryving, met eene nevensgaande Kunstplaat, van 't in 't licht gegeeven, die in veele handen, en als nog te bekomenis: en dus zou iemand, des begeerig zynde, deeze Plaat, door den konstryken simon fokke gegraveerd, uit liefhebbery, hier by kunnen voegen. Met dit berigt van het Ysvermaak afstappende, zal het niet oneigen zyn, dat wy, daar we reeds van het harddraaven over 't Ys gesproken hebben, nu overgaan, om, volgens belofte, wat byzonderer gewag te maaken, van de eigentlyke harddraavery, of het ryden om de Zweep, Roskammen, Spooren, Hoofdstellen, enz. Dan deeze nationaale Liefhebbery, onzer beschouwinge wel waar- | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
dig, Ga naar margenoot+eischt vooraf eene korte ontvouwing van de gelegenheid, by welke dezelve onder onze Landzaaten stand gegreepen heeft. Ga naar margenoot+Men vind derzelver oorsprong, zoo ik agte, zeer duidelyk, in den aart der Natie zelve; die, gelyk wy elders gezegd hebben, goede Ruiters, en wel bedreeven beryders van Paarden, geweest zyn. Van hier waren de ren en draafpartyen, benevens het ring steeken, onder hen zeer gemeen; als ten overvloede blykt, uit de verhaalen der Ridderlyke Renspelen, by alkemade en anderen geboekt. Wel byzonder is het aan onze Nederlanders al vroeg eigen geweest, de Paarden tot het draaven te gewennen; en het lichaam, zoo veel de konst vermogt, daar toe te vormen. Althans nopens het afkappen van de Staarten ter Harddraavery, vind ik eene oude aantekening, meldende dat onzen Hollandschen of Duitschen Paarden de Staarten ontbraken, om te heviger te loopen: 't welk ook nog onder de Liefhebbers in agt genomen word. In zoo verre is het harddraaven in 't algemeen hier te Lande al van oude herkomst; maar wat bepaaldlyk betreft, het zoogenoemde Vriesche of Hollandsche harddraaven, deeze Liefhebbery is eerst recht in gebruik gekomen, by gelegenheid van het aanleggen van gepriviligeerde Paardenmarkten in deeze Landen. Ga naar margenoot+Men had 'er, toen dit in zwang kwam, met der tyd zeer aanzienlyke Paardenmarkten, op welken niet alleen de Ingezetenen, maar zelfs uitheemsche Prinsen en Vorsten | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
Ga naar margenoot+kwamen. De Heerlykheid, Valkenburg was van ouds de vermaardste, en naastdenkelyk de eerste plaats, daar men Paardenmarkten hield; ze is althans zeker de aanzienlykste geweest. By pars en anderen staat aangetekend, dat 'er in 't jaar 1554, over de drie duizend Paarden op één Markt verkogt zyn; en elders zegt men, dat 'er drie duizend, eenhonderd en zes vertold zyn. Heden is dezelve op verre na zoo aanmerkelyk niet: men hield deeze markt toen nog agt dagen lang; tegenwoordig duurt ze slegts éénen dag, schoon het recht van agt dagen blyve; en men vind 'er thans niet, dan een gemeen slag van Paarden. Men mag 'er, myns bedunkens, uit afleiden, dat de Paarden fokkery oudtyds, in deze streek van Holland, van meerder aanzien was dan heden: 't schynt of dezelve wat laater verplaatst zy in het Stichtsche, byzonder om en aan Utrecht, mitsgaders te Leksmond, in 't Land van Vianan, alwaar men tegenwoordig de beste jonge Paarden ontmoet. 't Komt my genoegzaam bewysbaar voor, dat zulks grootlyks hier van daan komt; om dat men, zints die oude dagen, toen men in Zuidholland veel Hoornvee aanfokte; in Zuidholland, en vooral in Rhynland, aan den kant van Voorschoten, Valkenburg, Noordwyk, Katwyk enz., de hooge landen, welken diestyds meestal mienten of vette weiden waren, tot teelland en koornlanden heeft ingestoken. Voeg hier by het toeneemen der Tichel- Steen- en Pannen fabrieken, waardoor veelen deezer klailanden ingegraaven zyn. Doch | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
Ga naar margenoot+keeren wy ons, dit laatende, weder tot de Paardenmarkten. Van tyd tot tyd zyn 'er, vervolgens, zeer veelen, in etlyken onzer Dorpen en Steden, opgericht; welken hier en daar in bloei zyn, maar elders kwynen. Onder die der Steden is de Goudsche Paardenmarkt, eene der voornaamsten geweest; en, zoo ik niet mis hebbe, eene der eersten, waar op men aanzienlyke pryzen aan de Roskammers en Harddraavers uitdeele; waarvan dadelyk nader. Voorts moet men van den tegenwoordigen staat onzer Hollansche Paardenmarkten zeggen, dat ze om zoo te spreeken, bykans alleen ten dienste der Ingezetenen zyn, of liever, dat de ingezetenen zelven de eenige koopers en verkoopers zyn. Voorheenen voerde men integendeel aanzienlyke stoeteryen, uit alle de Provincien, of de nabuurige Gewesten, naar Holland ter markte, en men vertierde ze grootlyks onder uitheemschen; dat ten opzichte van de beroemde Valkenburger markt over bekend is. Zulks heeft thans genoegzaam geen plaats, om dat de meeste Provincien haare byzonder Paardenmarkten hebben. Zedert dat de schrandere Vriezen zulks ook in hunne Provincie ingevoerd hebben, ziet met naauwlyks een enkele Vries in Holland Paarden ter markte brengen: veel eer noodzaaken zy onze Liefhebbers en Paardenkoopers, omze by hen te komen opzoeken en koopen. Wyders brengen nog de onderscheiden jaarsaisoenen een groote verschillendheid van Paarden op de markten te wege. Op de Na- en Voor- | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
jaarsmarkten Ga naar margenoot+vind men meestal Werk- en Boeren-Paarden; om dat de Boeren tegen den ploegtyd, en vooral tegen den oogst- en hooityd, de meeste Paarden behoeven; die ze dan, tegens den natyd, om de kosten der winterstalling te ontgaan, weder verkoopen; waarom men zulke markten onder de Boeren wel knollenmarkten heet. Maar in den Zomer, als de Liefhebbery van Spelenryden den Landzaat en vooral den Stedeling uitlokt, om gezellige Speelreisjes te doen, dan is het de tyd, om op de Markten naar de beste Paarden om te zien; en ze zyn gemeenlyk op de zomermarkten wel aan te treffen: vooral heeft men dan aan den Lek en Ysselkant, daar men veele schoone Paarden teelt, te kust en te keur jonge Veulens en jonge Paarden; en overeenkomstig hier mede doet dan ook de verschillende streek, of de gelegenheid der plaatse, en het belang van de Landbouw aan zekeren oord, niet weinig tot den meerderen of minderen bloei van deeze of geene Paardenmarkt, waarvan ook eenigermaate het uitdeelen van pryzen op dezelven afhangt: op welk stuk wy wat byzonder moeten stilstaan. Verscheiden Heeren of Baljuwen van zekereGa naar margenoot+ Districten of Dorpen, welken gepriviligeerde Paardenmarkten hadden, hebben zig naamlyk beyverd om Volk en Kooplieden te trekken door het uitlooven van pryzen. Ze gaven, en 't geschied ook nog hier en daar, verschillende pryzen, welken ten koste van de Marktplaats aangebooden wierden. Meerendeels beloofde men den gee- | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
nen, Ga naar margenoot+die de meeste Paarden, aan hem als koopman in eigendom toebehoorende, onder eede te verklaaren, of met voldoende bewyzen aan te toonen, ter martke bragt, een Zilvren Roskam. Hy, die de meeste Paarden voor eigen rekening kogt, kreeg een zilvren Stalborstel. Hem, die het fraaiste koppel Paarden ter markte bragt of kogt, wierd een zilvren Maanekam toegeleid. Men zeide den geenen, die 't fraaiste rypaard ter markt bragt, een paar zilvren Spooren toe; en eindelyk hem, wiens Paard het hardste draafde, eenen zilvren zweep. Alle deeze of soorgelyke pryzen, op kosten van de Marktplaats vervaardigd, wierden in vroeger tyd aan de Prysbehaalders, zonder eenige onkosten van hunne zyde, uitgedeeld. Dog naderhand, en vooral heden, is het met de zweepen gewoonlyk anders gelegen: doordien ze, op verscheiden plaatsen, zelfs daar geene gepriviligeerde Markten zyn, door de kasteleins of Herbergiers aangebooden worden, ten koste van de Ryders en het gelag. Somtyds bieden ook wel de Stalhouders of Paardenkoopers zulke zweepen hier of daar aan; die 'er dan ook nu voordeel in beoogen, en doorgaans wel weeten wie de zweep stryken zal. Meermaals is 'er dan de eene of andere Heer, die zin in een Harddraavers Paard heeft, en het zelve koopt, op voorwaarde dat het een zweep moet haalen of gehaald hebben; waaronder niet weinig listigheids plaats heeft. De Beryders spreeken in zulk een geval onderling met malkander, om die Paarden, welken | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
Ga naar margenoot+het anders verre winnen zouden van het te verkoopen of verkogte Paard, in den draf op de houden; en men weet de eerst on- onwillige Ryders gewoonlyk de hand wel te vullen. Maar uit dit slinksche bedryf ontstaan niet zelden groote krakeelen, als 'er een harddraaver onder komt, die wat af kan doen, en wiens Beryder zig volstrekt onzydig houden wil. Men bedient zig dan van allerhande slegte konstgreepen; als daar zyn het Paard in 't spoor te dringen; het de leizeelen voor den kop te slaan; dikwils te verryden; en elkander te overschreeuwen. Zulks brengt, hoe fraai en mannelyk dit vermaak anders zy, te wege, dat veele Liefhebbers van aanzien, welken zulk eenen handel billyk wraaken, afgeschrikt worden om van de party te zyn. Dog waar vind men uitspanningen, by welken niet eenig misbruik plaats heeft? 'Er zyn ondertusschen hier te Lande veele draafpartyen, by welken het integendeel zeer zuiver toegaat, daar de Beoordeelaars der wetten van 't harddraaven kundig, en onpartydig zyn; in hoedanig een geval de volgende byzonderheden in agt genomen worden. Vooraf gaat, van wegens eene Stad,Ga naar margenoot+ Heerlykheid, of Dorp, of van wegen een Hospes, een ordentelyke bekendmaaking, 't zy door Biljetten- of in de Couranten, dat men, op een bestemden tyd, en ter bepaalder plaatse, zal laaten draaven om eene zilveren of ook wel om eenen gouden Zweep, mits dat de Paarden van zessen klaar zyn. Hierop komen de Liefhebbers, welken ry- | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
den Ga naar margenoot+willen, daar ter plaatse, en doen hunne Paarden, meestal aan de hand geleid, en met fraaie Maanekappen versierd, eenige uuren, veelen wel een dag te vooren, in den Stal van de Hospes brengen. In de Herberg bevinden zig de Keurmeesters, welken de Paarden bezien, of ze van zessen klaar, of ze Koopmans waar zyn, dan, of ze enig gebrek hebben, om ze te kunnen afkeuren. Men heeft aldaar ter tafel liggen, of men geeft 'er de voorwaarden op, naar welken men ryden zal, die op verschillende wyzen bepaad worden. Veeltyds is 'er, dat inzonderdeid by de Vriezen sterk in agt genomen word, een bepaalinng van de jaaren, dat is, dat men Paarden van gelyken ouderdom bedingt: als mede, dat het Paarden zyn moeten, die of nooit, of althans op die plaats niet, eene Zweep gehaald hebben; elders laat men allerleie soorten van paarden draaven, indien ze slegts vierkant en rad zyn. Naar deeze voorwaarden bepaalt men de waardy der Zweep; welker bekostiging de Liefhebbers onder zig verdeelen; neemende ieder aan, zyne portie aan de Zweep te betaalen, met beding, dat de Winder een heel of half anker Wyns, of zoo veel als de Liefhebbers betaalen willen, en overeenkomen, zal geeven; terwyl de Hospes, van zynen kant, 'er het zyne byvoegt in 't gelag: dog dit gaat wel eens zoo verre als 't voeten heeft. Tot dus verre overeengekomen zynde, ondertekent men de voorwaarden, en sluit alles, wanneer het getal der Draavers voldoende is. Hierin heeft men | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
Ga naar margenoot+mede bepaald, hoe en op welke manier men zal moeten ryden; te weeten, op zyn Vriesch, of op zyn Hollandsch. De eerste bestaat hierin; dat men uit en t'huis, of heen en weder, of, naar 't kunstwoord, op en neer draaft; des 'er van de drie ritten twee moeten gewonnen worden. Het Paard, om dit nog wat duidelyker voor te stellen, dat, van het eerste rit heen en weer, het eens wind, 't zy in het heen en weder ryden, moet het men den derden keer, by 't verryden, nog eens winnen met een rit. Het kan gebeuren, dat het Paard het rit in 't uytryden wint, en 't in het weerryden verliest; dus staat de kans dan gelyk: dog wint het Paart het, by het verryden, nog eens; dan heeft hy drie ritten gedaan, en wint 'er dus twee: waar mede het ook meester blyft. Het Paard kan het egter ook, en dit is de regte trant, in twee ritten heen en weer winnen. Op zyn Hollandsch ryd men niet heen en weder, 't en zy men vooraf bedingt, op zyn Friesch te ryden. Men bepaalt hier slegts den afry van agteren, van 't begin van het loopperk af, naar vooren toe; zoo als wy, om deeze onze nationaale en recht mannelyke oeffening, in eene fraaie afbeelding, te schetsen, in de hier bygevoegde Plaat, tot vermaak der Leezers, vertoonen. Ter betere afmaalinge hiervan hebben wy,Ga naar margenoot+ door den konstryken en vluggen Tekenaar P.C. de la fargue, naar het leeven, en niet zonder zeer veel moeite, den wedloop der Harddraavery, aan het Haagsche of | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Duivenvoorder Schouw, onder ons toeverzigt, en volgens onze opgave, doen tekenen: welke tekening wy vervolgens, door den vindingryken Konstgraveerder simon fokke, hebben laaten graveeren. In deeze Plaat, hoe kleen het bestek ook zy, is de houding der Ryders, en die der Paarden, meetkundig afgebeeld: met eene nevensgaande vertooning van het gewoel van 't volk en der rytuigen, mitsgaders de plaatsing der Commissarissen, die het harddraaven moeten beoordeelen. Men ziet in dezelve de Paarden, op de Hollandsche wyze, naar het Schouw, daar ze moeten aankomen, en van het andere einde, daar ze van daan komen, in vollen draf loopen, waaromtrent men de volgende regelmaatige schikking gadeslaat. Ga naar margenoot+Voor eerst word het rit, of eigentlyk de loopbaan, bepaald: gemeenlyk heeft ze de lengte van honderd en vyftig roeden; en de breedte is veelal verschillend, naar de gelegenheid van den weg: men verkiest egter altoos de breedste wegen, op dat ieder Paard een behoorelyk vryspoor hebbe. Hierbenevens vermyd men vooral wegen, daar bruggen of ongemeene holten zyn; ook effent men de baan wel bevoorens, wanneer men zulke holle plaatsen naar eisch aanvult: en indien de baan gul zand zy, maakt men dezelve, zoo veel 't noodig is, met water nat. Aan het einde en het begin van 't loopperk zet men een merkpaal; of men perkt een kenbaar teken van een boom, brugge, of hek af. Aan beiden deeze plaat- | |||||||||
[pagina *15]
| |||||||||
[pagina *17]
| |||||||||
Verklaaring van plaat V.In deeze Kunstplaat vertoont zig, ter rechterzyde het Huis, en het steenen Hek van de Schouw van Duivenvoorde, met de daaraan verbonden Stallinge benevens de gewoone Koekkraam, met eenig verde gewoel. Aan den hoek van 't Huis hangt de zilveren Zweep, digt by de Kamer, uit welke de Harddraavery gewoonlyk beschouwd word. Op het Voorplein van 't Huis staan de Harddraavers, die nog te draaven hebben, met hunne Ryders, klaar. Voorts word men, tusschen het hooge geboomte en het Huis, dat den Heerenweg naar Valkenburg verbeeld, verscheiden Rytuigen en veel gewoel van volk gewaar; mitsgaders, in 't verschiet, de huizen van de Buurt. Tegen den eersten boom, die aan den hoekslag van den Haagschen of Wassenaarschen weg staat, ziet men den Commissaris, die den witten doek tot een teken der afry uithoud, en voor wiens plaats het rit beslist word; hebbende de Draavers van daar tot aan het steenen Hek ruimte van op te houden. De voorgrond, waar op de grootste beelden zig opdoen, duid ons aan de gemeene weide, waar in het den aanschouwers, voor dien tyd, vergund is te treeden; gelyk ook, aan de overzyde, in een kamp weiland, de opry van allerlei Rytuig word toegestaan. | |||||||||
[pagina *18]
| |||||||||
In de eerstgenoemde weide, die alleenlyk voor voetgangers is, ziet men persoonen van allerleie Standen. De Tekenaar is hier genoodzaakt geweest, om niet veel beelden aan den kant van de sloot, en slegts eenige toekykers, zittende, af te maalen, om het hoofdzaakelyke, den Draf, des te duidelyker te kunnen verbeelden. Wat de werkzaamheden der Persoonen betreft, die verklaaren meerendeels zigzelven; de Kindermeid wandelt met de haar toevertrouwde Kinderen wat uit het gedrang; de jonge Heeren neemen, onder voorwendzel van naar de draavery te zien, de kans waar, om met eene heusche Dame, of een bevallig Boerinnetje, een vriendlyk praatje te maaken; terwyl het Zeehagje met zyne Deerne, onder 't rooken uit eene lange pyp, onverschillig de draavery aftuurt; en Krelis met zyn Tryntje in 't gras al sollende nederzit. Wyders kan men het harddraavery-speelen van den Jongen met zyn Hond aan een touwtje, het Nooten-meisje, dat haar Nooten, en den Smous, die zyne Kammen en Brillen rond vent, met meer soortelyke omstandigheden, aan dit gewoel eigen, natuurlyk genoeg nagaan. Het zaaklyke, daar 't inzonderheid op aankomt, is de Draf zelve; welke hier eigenaartig, en, gelyk we vertrouwen, zoo na als mogelyk is, voldoende aan het geproportioneerde, verbeeld word. De Draavers zyn eenigzins agter elkander geplaats, op dat men elk in zyn behoorlyk rit zoude zien loopen; overeenkomstig met de Meetkundige Plaat, in den Tekst breeder ontvouwd. Daarbenevens ziet men in de weide, aan den | |||||||||
[pagina *19]
| |||||||||
overkant van den Ryweg; een aantal van Rytuigen van allerleien slag in 't verschiet; meerendeels vervuld met toekykers, waaronder ook een lugtige bol, die, met den vollen kroes, den Draavers een hoezée toezwaait; en voorts Volkje van verschillenden rang, in onderscheiden houding, om de Draavery te zien. Eindelyk wykt en verliest zig het verschiet, in de Duinen, tusschen Wassenaar, en in de grazige weiden van dit oord; terwyl het geboomte en de boerenwooning, digt by het Schouw, het verschiet aldaar stopt; welk alles geene ongevallige schilderagtigheid aan het geheel ontwerp van deeze Harddraavers Plaat byzet. | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
sen Ga naar margenoot+vervoegen zig twee Commissarissen, of Goemannen; die zig, gelyk in onze Plaat te zien is, veelal op eene Ladder of Stellaadje begeeven; om de Ryders in het af en aanryden, naar de Wet desaangaande te beoordeelen. Veel al hebben zy een witten neusdoek aan een langen stok gebonden, dien ze, by het afryden der Draavers, uitsteeken en zwaaien; welk teken door den anderen, die by de aankomst zyn, beantwoord word, ter aanduidinge dat zy klaar zyn. Midlerwyl bevinden zig, in het midden van de Loopbaan, nog twee andere Commissarissen, om te beletten, dat niemand der draavers, 't geen buiten dit wel eens gebeurt, den ander uit het spoor dringe, of in des anders spoor ryde; voorts om toe te zien, of de Paarden wel draf houden, en niet rennen of galoppeeren; want die dit doet, is 't, naar de gemeene rechten van 't harddraaven, kwyt. Verder hebben zy ook agt te geeven op allerleie molesten en ongeoorloofde kneepen der Ryders; mitsgaders de invallende verschillen te beslissen. Als de Commissarissen dus geplaatst zyn begint de Draf: na dat 'er by Looting bepaald is tegen Paarden te draaven, die door het lot by een vallen, of die de keur aan den Looter geeft. Wanneer byzondere Liefhebbers eene opzettelyke harddraavery onder elkander bepaalen, geschied dit ook wel eens naar keuze. Ga naar margenoot+Na deeze voorafgaande schikkingen, neemt men, omtrent de ritten zelven, het volgende in agt. Indien het getal der Paarden even is, draaft men twee en twee; zoo dat 'er | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
Ga naar margenoot+telkens één afvalle, en dan de laatste twee om de zweep draaven. Dat is: als 'er van de twee eerste Paarden één agter blyft, is die Draaver glad van de kans af, en de Winder blyft staan, of word zoo lang op stal gebragt, tot dat de overige ritten afgedraafd zyn. Vervolgens loopt hy op dezelfde wyze weder tegens de andere Winders; en, by winst van het rit, wagt hy wederom naar zyn tweeden tegenstreever, tot dat hy het eindelyk van den laatsten wint, of ook wel tegens denzelven verliest. Als het getal der Paarden, in stede van even, oneven is, of als 'er Paarden overblyven, dan bepaalt men het rit tot drie, en de Winder van de twee blyft aan het til of de kans: dat ook wel plaats heeft by even getallen. Wanneer 'er, by voorbeeld, tien Paarden zyn, en deeze twee en twee draaven, dan blyven 'er gewis vyf over; en dus is 'er een oneven rit. Zulks valt dikwils niet gelukkig uit voor een goed draaver; die dan, terwyl elk gaarne zyne kans behoud, veelal genoodzaakt is een rit meer te loopen. Maar dit word, onder bescheide Liefhebbers, doorgaans by looting of naar rang der voorige ritten geschikt. Somtyds ryden de laatsten met hun drien; en die dan voor is wint de zweep; of 'er ryden ook, zoo als het natuurlyk valt, van de vyf twee; een valt 'er af: 'er ryden weder twee, en dus valt 'er weder een af; de vyfde schiet alleen over, met de twee Winders van de vier: daarop ryden deeze drie te samen, en die het dan wint is de Baas. 't Eenige in dit geval is, dat dan de twee eerste | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Winders van de vier een rit meer doen moeten, terwyl de andere Winder een rit minder loopt, 't welk, door dien dit op 't laatste voorvalt, en spoedig agter den anderen volgt, 'er vry hevig op aan komt; en met vuur naar den Eerprys geschied. De draavers, die dus op eene der gemelde wyzen ryden, moeten zig dan vervolgens onderwerpen, aan de wetten en gebruikelykheden der Harddraavery. Zy hebben dan af te wagten de uitwyzing voornaamlyk van de twee Commissarissen, die zig ter plaatse, daar zy aankomen, bevinden; wier zaak het is, in het voorby draaven, naauwkeurig gade te slaan, wie voor zy, en, op een Paarden hoofdsbreedte voor uit, den prys toe te wyzen. Gevalt het, dat de Draavers te gelyk aan den merkpaal zyn, dan gebieden ze te verryden: 't welk al dikwils geschied, wanneer 'er twee knappe Draavers gelyk loopen, of, zoo als de Liefhebbers spreeken, aan malkander blyven hangen: in zulk een geval beslist dikwerf één enkele Harddraavers sprong het winnen van den Prys. Ondertusschen wagt men, eer de Zweep afgehaald en den Winder geschonken word, de agterste en middelste Commissarissen af, om te verneemen, of alles in orde toegegaan zy, en vooral om te weeten, of de Draavers gelyk van 't Stuk, of 't begin der Baane, afgedraafd hebben. Hier aan tog ligt veel geleegen: waarom men, wanneer een Draaver in 't afryden door laat schieten, dat is den draf doorzet, voor dat hy gelyk met zyn | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
Ga naar margenoot+party in den draf is, telkens te rug moet keeren, en op nieuw afryden; tot dat de Commissaris, recht oordeelende, den afry goedkeurd. Dit afryden is hier een stuk van vry veel aanbelang; want, zoo men 'er wat oogluiken in gebruikt, kan 'er de een of ander merkelyk by winnen. Ook kennen de Roskammers en Beryders van Draavers de kneep, die 'er op zit, zeer wel. Zy weeten de Paarden, in 't aanvangen van den draf, zekeren sprong te doen maaken, die dezelven sterk voortzet; en op zulke sprongen slaan zy mede agt onder het ryden; voornaamlyk als de party op zyde schiet, en allermeest, wanneer ze, na aan malkander hangende, bykans aan 't einde zyn, en door zulk een sprong de zweep kunnen winnen: 't geen zeer veel van de handigheid van den Ryder afhangt. Maar buiten deeze en dergelyke kunstjes, bedienen sommigen zig, by het afryden, van eene fyner kneep. Ingevalle dat een knappe Draaver sterk vooruitschiet, houd de zwakste zyn Paard wel eens op, en fluks om; voorgeevende, dat men niet gelyk afryd. Hier door loopt dan het Paard, dat voor is, dikwils halverweg, ja tot aan 't einde van 't perk, en vermoeit zig dus onnoodig; waarmede de ander zyne kans bevoordeelt. Dan rechtschapen Liefhebbers houden dit voor eene laage en onwettige kunstgreep: te meer te wraaken, om dat 'er zekerlyk slegte gevolgen uit ontstaan kunnen. Een Paard is een moedig en vernuftig, dog, te veel gevergd, een koppig hier; men maakt het, | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Ga naar margenoot+door dit te rug keeren baloorig; en 't word; als of het een bezef had van de verdrukking en 't onrecht hem aangedaan, moedeloos; 't welk hem buiten staat stelt, om met zoo veel vuur en drift door te draaven, als hem natuurlyk eigen is, en de Konst in hem opwekken kan. Hierom zyn zulke kunstjes, naar myn begrip, onedelmoedig en allerslegtst. Ook veroorzaaken zy gemeenlyk twist; terwyl andere kunstgreepen, aan 't begin van den afry, als daar zyn het Paard van zyn party met de Spooren in de borst te prikken, of de Leisen uit te slaan, om dat aldaar de meeste Aanschouwers zyn, als ongezien doorgaan; dus ook Honden, in 't midden der draf, te laaten aanblaffen; huurlingen te hebben, om 't Paard te doenschrikken door middel van Spiegeltjes, enz. Geduurende dit draaven zyn 'er gemeenlyk onder de Aanschouwers zulken die party kiezen, en tegen elkander wedden; vooral indien de kans twyfelagtig zy, als de Paarden aan malkander hangen, of elkaar agter her zitten. Maar deeze weddenschappen gaan hier te Lande zoo grof niet als die te New Market in Engeland: men wed slegts om eenige Ducaaten, om eene Vischparty, of eenige flessen Wyn, maar hooger niet; of 'er moet eene enkele Losbol zyn, die 'er door heen wil. Ga naar margenoot+Wanneer alles dus ver in orde afgeloopen is, word eindelyk de Zweep den Winder toegeweezen. De Schout, de Commissaris, of de Hospes, ontstrikt de Linten, aan welke de Zweep te pronk hing, haalt dezelve af, | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
Ga naar margenoot+en reikt die den Winder over. Deeze, moedig op zyn Triomph, ryd, onder het zwaaien en klappen van de Zweep, door het Volk. Het Paard zelve schynt 'er moediger door te worden, het huppelt en springt, als of het der behaalde overwinninge bewust ware. De Winder ryd vervolgens nog een rit uit vermaak af; om zig als Meester van de Baan voor de Aanschouwers te vertoonen; en keert ten laatsten naar den geenen dien het Paard toebehoort; stapt van 't Paard af, en geeft zynen Heer of den Eigenaar de Zweep over; die den Beryder dan met een braaven Steekpenning beloont. Hierop begeeft zig het gezelschap der Mededraavers in huis, om het Lag op te neemen, en zig lustig te vermaaken; dewyl 'er nu eene Fles op staan mag. Het gewoel van 't Volk verlevendigt voorts alles niet minder; te meer, daar op veele plaatsen dan 's avonds het Veeltje gaat, als in eene volle Kermis; 't welk ook in onze Plaat, zoo veel het vallen konde, afgebeeld is. Onder dit alles worden de Draavers op Stal bezorgd, warm gezet, en, na wat gerust te hebben, naar huis geleid. Veelal neemt de Liefhebber, welke de Zweep heeft, dezelve by zig in de Chaize; of de Ryder, op den Draaver gezeten, en 't huiswaards rydende, houd de behaalde Zweep in de hand. De Liefhebber, 't huis gekomen zynde, plaatst dezelve, zoo hy 'er meer gewonnen heeft, in zyne Zweepenkas. Het is naamlyk, onder de groote Baazen der Harddraavery, niet genoeg, met ééne Zweep te pronken; zy leg- | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
gen Ga naar margenoot+'t 'er op toe om verscheiden zulke Zweepen van onderscheiden Paarden te hebben, en 'er als een Kabinetje van te maaken. Gemeenlyk krygt dan ieder Zweep den naam van het Paard, waardoor, of dien van de plaats, daar dezelve gewonnen is: en 't luid niet zelden grappig, als men de Liefhebbers, met den uitleg der Zweepen, by voorbeeld, hoort zeggen; dat 's van Wyker Griet, Valkenburger Hans, 't Haagsche Spook, Malle Jan, 't welk de rechte spreektrant der Liefhebbers is. Deeze Zweepen, om nu nog met een kort woord derzelver maaksel te melden, zyn pragtig, van allerleie fatsoen en verschillende waardy; gemerkt de eene uit eene ruimer beurs gegeeven word dan de andere. Doorgaans is het Hegt twee handpalmen lang, en agter aan 't handvatsel heeft men een zwaaren knop, met een ringetje; aan 't welke een Zilveren of Gouden Lint, met een breeden Strik of eene gestrikte Roos hangt. Voorts is de Zweep zelve bekleed, met rood, groen, of blaauw Fluweel, ryklyk met Zilver geborduurd; en het slag eindelyk is met roode, witte, groene en blaauwe Linten gestrikt. Dit is de gemeene manier; dog als de Zweep van Goud of verguld zy, dan is ook het borduursel Goud. By uitstek kostbaar en recht Vorstlyk was de Zweep, die, op de pragtige en staatelyke Harddraavery te Soestdyk, in tegenwoordigheid van zyne Doorlugtige Hoogheid, wierd uitgedeeld of verreeden; welke door het Paard van den Heer lever, | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
Ga naar margenoot+te Amsterdam, gewonnen is. En vooral niet minder was de allerpragtigste Gouden Zweep, op eene aanzienlyke Harddraavery behaald, toen zyne Doorlugtige Hoogheid den laatsten keer in Vriesland was, door den Koopman laas boumans, van Franeker, wiens Draaver de zeven- en twintigste was; des hy dezelve van zes- en twintig alle uitgeleezen Vriesche Harddraavers gewonnen heeft. Op deeze Zweep waren de Wapens hunner Hoogheden, met dat der Provintie Vriesland, gegraveerd: dat zeker een aanzienlyk gedenkstuk voor de Familie des Winders is. Hier mede, zoo ik vertrouwe, op eene voldoende wyze beschreeven hebbende hoe het regelmaatige harddraaven toegaa; eischt nu de naauwkeurigheid nog, dat ik den Leezer een begrip geeve, van de hoedanigheden of bepaalde vereischten der Harddraavery; mitsgaders van de Vaderlandsche kunstoeffening en bewoordingen daaromtrent gebruikelyk; om dus wel byzonder te toonen, waar in eigentlyk deeze konst bestaat. Ga naar margenoot+De Fransche Paardenkenners, en de beroemdste Schryvers over de Paarden, gelyk ook borelli, wiens uitsteekend Werk over de beweeging der Dieren, by de Wiskonstenaars en Geleerden overbekend, en in hoogagting is, hebben, met zeer veel doorzigt en kunde, op verschillende wyzen, den Stap, den Draf, den Galop, en den Tel der Paarden, beschreeven, en met wiskundige figuuren opgehelderd. Ondertusschen schynt de byzondere Harddraavers-tred van onze | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Vriesche Leermeesters, en Hollandsche Kenners by de Vreemden geheel onbekend te zyn; men vind denzelven althans in hunne Schriften niet beschreeven, vermoedelyk om dat die Tred in hunne Landen niet beekend zy. 'Er is in deezen Tred inderdaad ook iets byzonders, dat veelligt de Vreemden, zelfs den kundigen vitet en bourgelat, zou verbaazen. Die schrandere Mannen zouden in den eersten opslag oordeelen, dat men de waarheid niet sprak, wanneer men zeide, dat 'er Harddraavers gevonden worden, die, in het tempo van 't neerzetten en opligten der overhoeksche voeten, de tree van den agtervoet, zes voeten over de gewoone tree van den overhoekschen voorvoet, in den draf brengen: dat egter, volgens wiskundig wel afgemeeten Harddraavers treden, ontegenzeggelyk blykt waarheid te zyn. De vreemdheid hier van heeft my bewoogen, om vooral myn werk te maaken, van deeze Vaderlandsche byzonderheid naauwkeurig na te gaan; en alles wat hier toe behoort zorgvuldig op te spooren. Gelukkig vond ik, bovenal in deeze myne Geboortestad, verscheiden Liefhebbers, die zig genegen toonden, om my hier in alle behulpzaamheid te verleenen: welken Heeren ik deswegens openlyk myne erkentenis betuige, byzonder den Heeren daniel hendrik righoud; en den Stalhouder jan ledeboer, als hebbende eerst slag van Harddraavers. Maar allerbyzonderst ben ik de naauwkeurigste en gegrondste onderrigting verschuldigd aan den dienst van den | |||||||||
[pagina 278]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Heer jan ruth van andringa, Stalhouder te Leiden. Ik heb, zonder eenige pluimstrykery gesproken, deezen Heer in dit stuk zeer kundig bevonden; niet alleen door eene keurige beleezenheid van de beste Autheuren, maar te gelyk door eene Jangduurige ondervinding; als zynde, van Vader en Grootvader af, van Vriesche Paardenkenners herkomstig, en dus van kindsbeen aann als 't ware, in het gehos der Paardenstoetery gewiegd en opgevoed. Uit dien hoofde heb ik ook niet getwyfeld, of ik alhier gebruik zoude maaken van 's Mans schriftlyke opgave, nopens deeze byzonderheid; maar terstond beslooten dezelve den Leezer mede te deelen met eene nevensgaande schetse van den omtrek van een fraaien, welgeproportioneerden Harddraaver in zyn vollen draf. De opgave van den Heer van andringa is deeze: ‘De draf van een Paard is een tred, dien zy met de Beenen over 't Kruis doen; welverstaande met het opligten van het rechter Voorbeen, en het linker Agterbeen; en dus ook met het linker Voorbeen en het rechter Agterbeen; die beurtlings, en genoegzaam gelyktydig, twee en twee, worden opgeligt en neergezet; welke nederzetting men diiidelyk en eensluidend moet hooren, by elken stap dien het Paard doet, als het zuiver draaft. In het harddraaven behoud het Paard dienzelfden Tred, maar de stap word, door de force, die een Harddraaver doet, verlengd. Sommige en verre de meeste Harddraavers zetten den agtersten voet over den Stap of | |||||||||
[pagina 279]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Tred van den Voorvoet; zoo dat het Voorbeen reeds geheel opgeligt zy, eer het Agterbeen, of deszelfs voet, zig nederzet. Malle Jan liep, in zyn besten tyd, zes voeten over. Dit, als mede nog zeker beroemd Paard, alhier bekend geweest onder den naam van de Ruin van de Hoogelind, zyn voor de vermaardste, zuiverste en bestendigste Harddraavers gehouden, welken men in vyf- en twintig jaaren in Holland gevonden heeft. Ze liepen twee honderd roeden binnen ééne minute af; en ik heb verscheiden maalen, met eenige Liefhebbers, derzelver treden, op zes voeten, afgemeeten. Ik reken het, in dit geval, niet, als een Paard zig verzet, of wanneer een Paard, zo als men 't noemt, uit malkaar vliegt; want dan zyn 'er eenige tempos, dat het Paard, in éénen sprong, met alle de vier pooten van den grond is; en in zulk eene vlugt ongeloovelyke stappen doetGa naar voetnoot(*). Maar in deeze twee genoemde, en meer eerste Harddraavers, welken door een kundigen Beryder vierkant van onderen op gereeden wierden, heb ik meerendeels opgemerkt, dat dezelven, met een vierkanten stap van de Agtervoeten, in den Tred van de Voorvoeten begonden te draaven, en eindelyk tot zes voeten overliepen. 't Is 'er | |||||||||
[pagina 280]
| |||||||||
Ga naar margenoot+midlerwyl zoo mede gelegen, dat dit overloopen in 't harddraaven niet geschied door alle Paarden, schoon zy zuiver en hard kunnen draaven: neen; 'er zyn verscheiden Harddraavers welken niet dan van tred op tred, of met den Agtervoet in den stap van den Voorvoet komen. Dit overloopen hangt grootlyks af van den natuurlyken stap, of den draf, die het Paard daar toe eigen is; en voorts van de hand des Beryders, die het Paard op deeze wyze geleerd, en 'er de fundamenten van het Harddraaven in geleid heeft. Tot den waaren en zwierigen loop van een Harddraaver word vereischt, dat het Paard een staanden kop en nek hebbe; los en vierkant in de Schouders en in de kniën; mitsgaders gerekt in het Lyf zy; als mede dat het de Hakken opgehaald en geslooten hebbe, zoo dat de Beenen elkaar als Molenwieken volgen. De voornaamste gebreken welken een Paard veelal in 't harddraaven heeft, zyn het springen en het in malkaar loopen. Het springen bestaat daarin, dat het Paard zig schielyk agter en voor uit op den grond op en neder geeft, in de manier, welke de Franschen in de kunsttermen Terre a Terre noemen. Het andere is als de Galop; het in malkaar loopen als de Tel, l'amble; de gebroken gang, als le Fraquenard, het draaven en agtergaloppeeren als l' Aubin der Franschen. Maar dit alles wraakt men; in het zuiver draaven houd men slegts één stap of tred voor goed; zoo dat alle tusschentreden, die buiten het zuiver en gelyktydig nederzetten, en het | |||||||||
[pagina 281]
| |||||||||
Ga naar margenoot+hooren der twee klanken geschieden, voor gebreken in het harddraaven gehouden worden.’ Dit berigt van den Heer van andringa, dus verre opgegeeven, zullen wy nu voorts door onze verdere opmerkingen, en verklaaringen tragten op te helderen. Eenstemmig met eene zeer uitmuntende verhandeling over den gang der Paarden, in het Zevende deel der Uitgezogte Verhandelingen, naar een vertoog van den Heer bourgelat, in onze Moedertaale overgebragt, staat het volgende vast. Te weeten, dat 'er in een zuiveren draf niet dan twee klanken gehoord moeten worden; schoon 'er zig telkens twee voeten, als 't ware, te gelyk nederzetten: daar men in tegendeel in de Galop meerder klanken hoort; en byzonder in den natuurlyken stap, of den langzaamen gang, zeer onderscheiden den hoefslag van elken voet hoort. Dit onderscheid toont, dat 'er een zeer aanmerkelyk verschil van beweegingen in den stap en den draf plaats heeft; het welk men, schoon een onoplettende zig verbeelde, dat het Paard in den draf dezelfde beweeging heeft, en de voeten of de hoefslag, (dus zal ik dit in 't vervolg benoemen,) dezelfde klanken geeft als in den stap, in het draaven klaar bespeurd. In den eenvoudigen stap hoort men in tegendeel den hoefslag verdubbeld. Zoo laaten byzonder de Sleepers Paarden te Amsterdam, en elders, daar de Paarden zig aan een dagelykschen stap gewennen, zeer duidelylk de vier onderscheiden klanken en tempos, | |||||||||
[pagina 282]
| |||||||||
Ga naar margenoot+by 't nederzetten der voeten, op de steenen hooren, 't welk dus een zeer kennelyk onderscheid tusschen den stap en den draf maakt; even als in den galop den drieklank; 't welk virgilius reeds nagevolgd heeft, in 't bekende Versje:
Quadrupedante putrem sonitu quatet ungula campum.
Maar in den draf beweegen zig de voeten spoediger over 't kruis. Als een Paard draaft, beweegt het niet de twee voorsten, of twee agtersten; noch ook de twee zylingsche, de rechtsche voor- en agter- of de tweelingsche voeten, zoo als in den tel; zy beweegen zig integendeel beurtlings, de een na den anderen, by wyze van de Moolenwieken, welker einden nu boven en dan onder zyn, zonder eenige andere tusschenpoozing van op en nêer te zyn, dan die het tempo noodwendig bepaalt. Ter dier oorzaake noemt men deeze beweeging in den draf eene kruiswyze beweeging; om dat de beenen zig beurtlings rechts en lings overkruisen. - Om den Lezer hier van, zoo veel 't ons doenlyk zy, een klaar begrip te geeven, zullen wy dit, door eenige Figuuren, in de nevensgaande Plaat tragten op te helderen. Laaten ten dien einde, volgens deeze voetmaat in Plaat VI 28 voeten, de twee horizonaale lynen A B de lynen zyn, naar welken een Paard recht doorstapt en doordraaft, en waar op de hoefslagen nêerkomen. Op deeze lynen nu stel ik de vier hoefslagen, of de rust van een stilstaand Paard, op vyf voeten; zoo als het van een welgemaakt Paard | |||||||||
[pagina 283]
| |||||||||
Ga naar margenoot+doorgaans gesteld word: en deszelfs hoefslagen worden aangeduid met R.V. Rechter Voorvoet; R.A. Rechter Agtervoet; L.V. Linker Voorvoet; L.A. Linker Agtervoet. Het Paard, dus in eene natuurlyke rust staande, begint zig te beweegen; het ligt eerst één der Voorvoeten, kortstondig, met één der overkruis staande Agtervoeten, op; by voorbeeld: eerst ligt het op den Rechter Voorvoet by R.V.; brengt dien, in den natuurlyken stap, zagter voort, tot twee voeten by A; en maakt, in 't nêerzetten, den eersten klank, aangeduid met nommer 1. Oogenbliklyk, en schier gelykstondig, is ook opgeligt de Linker Agtervoet L.A.; deeze zet zig insgelyks neder op twee voeten afstands van den stand des agtersten hoefslags, van L.A. tot by B; en geeft, in het nederzetten, een tweeden klank; die aangeduid is met 2. Nu zyn deeze twee voeten, schoon ze, door dien stap, op den platten grond kruiswyze staan, elkander nog niet kruiswyze gepasseerd; dat is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet hebben nog niet voor by den Linker Voorvoet en den Rechter Agtervoet gestapt, om dat 'er slegts maar eene beweeging voorwaards geschied is. Dan daarop helt het lichaam van 't Paard over, als nog steunende op den Linker Voorvoet, en den Rechter Agtervoet, geduurende die eerste overhelling, of stap, van de twee voeten 1-2; tot dat de Rechter Vooren de Linker Agtervoet op den grond rusten. Voorts bevorderen de Linker Voor- en Rechter Agtervoet; die zig agtervolgende oplig- | |||||||||
[pagina 284]
| |||||||||
ten, Ga naar margenoot+de tweede overhelling op dezelfde wyze als de twee eersten; met dit onderscheid, dat de overhelling, te gelyk met de Stappen, eenpaariger en wyder worde; om dat de tred van den Linker Voorvoet nu volstrekt voorby den stap van den Rechter Voorvoet treeden moet, zal het Paard voortgaan. Dus dan kruist de Linker Voorvoet voorby den Rechter Voorvoet, en plaatst zig twee voeten voorby A by C; en door dien de overhelling van den Linker Voorvoet verdubbeld is, op den afstand van vier voeten, uit zyn hoefslag by L.V., dat de derde nedertrede is, zo geeft deeze Linker Voorvoet den derden klank, aangeduid met 3; terwyl de Rechter Agtervoet R.A. zig insgelyks voortzet; en vermits hy dien afstand der trede volgen moet, kruisende voorby den reeds voortgetreden Linker Agtervoet by B, zoo valt hy mede, met eene verdubbelde overhelling, treedt nêer by D, en geeft dus den vierden klank, aangeweezen met 4. Hier uit blykt nu, dat, doordien deeze treden onderscheidenlyk gehoord worden, 'er altyd vier voeten in eene successive beweeging zyn, en beurtlings vast op den grond staan, daar integendeel, in den draf, wanneer men slegts twee klanken hoort, 'er successivelyk twee beenen omtrent te gelyk zig beweegen en neder treeden, waar van dadelyk nader. Laat ons nu zien hoe wy verder deezen stap, en het geene men kruisen der beenen noemt, kunnen verklaaren. Om dit, door een tweede voorbeeld, in den waaren stap van een Paard te toonen, heb ik, naar de | |||||||||
[pagina 285]
| |||||||||
Ga naar margenoot+tekenwyze van den beroemden de lairesse, boven op dezelfde voetmaat, by manier van lynen en gewrigtstekenen, gesteld de waare verdeelingen van het rif en de gewrigten van een Paard, zoo als die by den stap op den platten grond staan. Het Paard staat in Fig. 2, boven de voetmaat, in de zelfde voetmaat, als in den platten grond, by de lynen van Fig. 1, aangeweezen is. De Rechter Voorvoet a, en de Linker Agtervoet b staat hier reeds opgeligt, en in het tempo van den val, om neder te treeden, op den hoefslag, die, naar uitwyzen der stippen, loodrecht overeenstemt met A B op den platten grond van Fig. 1. Terwyl nu deeze Rechter Voor- en Linker Agtervoet in hunnen val of nedertred zyn, helt het lichaam van 't Paard, op de rust van den Linker Voorvoet c, en dien van den Rechter Agtervoet d over: zo dat de Linker Voorvoet c, en de Rechter Agtervoet d, waarop als nog de rust van het Paard is, in dit tempo overhellende van stand veranderen, en dien der aangestipte lynen aanneemen. Dat is, de Rechter Agtervoet helt over, in de lynen d, e, b. en de Linker Voorvoet in de lynen c, f, g: zoo dat de romp van 't Paard tusschen e en f vooruit geschooven zy. In dien stand is de eerste stap der twee opgeligte en mede voort-treedende voeten, te weeten, die van den Rechter Voorvoet a en van den Linker Agtervoet b, in beweeging van overhelling; als wanneer de voeten elkander staan voorbyte kruisen. Dezelven dus nederzettende by c en d, hebben deeze stappen, voorby den Lin- | |||||||||
[pagina 286]
| |||||||||
ker Ga naar margenoot+Agter- en Rechter Voorvoet de lynen met den Rechter Agtervoet, en de lynen met de Linker Voorvoet geformeerd. Hier mede is de volle stap van twee schreden volbragt, en de beenen hebben, gelyk de gestippelde lynen k, k (kruis) aanwyzen, twee en twee voorbygekruist, en dus is de romp van 't Paard vooruit geschooven tusschen h en k. Uit deeze Figuur ziet men ten klaarste, wat de Liefhebbers door het kruisen verstaan; en ze toont tevens hoe men de schreden of stappen van een Paard, het zy in den stap of draf, best kan aanduiden met de Figuur van de samengestelde Letters ; 't welk ook by de Liefhebbers gemeen is. Deeze Figuur nu voldoende agtende, met betrekking tot den zagten stap, of het begin van 't beweegen van een Paard tot den draf, zoo hebben wy hier niets by te voegen, dan alleen dit; dat een Paard, wanneer het zig tot den stap of den draf begint te beweegen, doorgaans het hoofd zal beweegen, en den hals eenigzins vooruitsteeken, om het overhellende evenwigt voorwaards te bevorderen, 't welk eene moedige Harddraaver byzonder cierlyk doet; geevende zelfs voor den stap een zagten sprong; dan | |||||||||
[pagina 287]
| |||||||||
Ga naar margenoot+hier van vervolgens nader. Dog laat ons zien, hoe nu het Paard, uit den stap, in den draf, en vervolgens in den Harddraavers overstap. komt. Om dit duidelyk te begrypen, volgt men beide de reeds verklaarde Figuuren. Men stelle, dat het Paard gelyk in een sterken draf geschied, de Agtervoeten brengt even agter, of in den hoefslag van de Voorvoeten of ook wel daar over; terwyl de Voorvoeten zig dus juist ook zoo veel verder voortzetten, en het lyf, in de overhelling, gerekter en ook laager valt. Want, en dit dient vooraf wel opgemerkt te worden, de Voorvoeten stappen zelden wyder, dan de stand die het Paard natuurlyk heeft, dat is vyf voeten; maar, wanneer de Agtervoet overtreed, dan word de Voorvoet juist zoo verre vooruit gebragt, als zulk een Agtervoet na en van zynen overstap in den natuurlyken stand van den Voorvoet geeft. En dit kan ook nooit anders zyn; want de gewrigten en kniën van den Voorvoet, zig binnenwaards buigende of liever vouwende, kunnen geen voorwaardschen overstap maaken, zoo als de buiging van den Agtervoet, die den arm voorwaards beweegt. Intusschen is de kragt van den Voorvoet zeer sterk, in 't houden van 't evenwigt, in 't overhellen, en vooral in de kragt, om den Agtervoet voort te trekken. Evenwel kan een Paard de Voorvoeten sterk voor uit zetten, gelyk in den Renloop, en het agter uit slaan, te zien is; als wanneer het de Voorvoeten zeer sterk vooruit zet. Maar in | |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
Ga naar margenoot+het draaven, en byzonder het harddraaven, alhoewel een weinig niet schade, zou het evenwel den agtertred benadeelen; waarom de Liefhebbers liever zien, dat ze de Voorvoeten fraai en zuiver opligten, en stout nederstappen; zoo dat de Voorvoeten, in den draf, de Hoeven, als 't ware, tegens de armen omwenden; 't welk de Paarden ongeloovelyk digt aan den Elleboog kunnen doen. Men telt het gevolglyk, alhoewel 't kunne geschieden en ook werklyk geschied, dat een Paard den Voorvoet verder dan gemeen voorzet, egter niet onder de fraaie en meest natuurlyke beweegingen. Dog keeren wy weder bepaaldlyk tot ons onderwerp. Het Paard ligt nu, naar de aftekening op den platten grond in Fig. 1, weder op, den Rechter Voorvoet by A, en te gelyk den Agter Linkervoet by B, met dit onderscheid, dat, daar ze in den stap met vier onderscheide tempos opligten, zy nu als beiden te gelyk opligten. Het Paard hier door sterker overhellende, zoo valt de Rechter Voorvoet A nu neder na den gevormden hoefslag van den Linkervoet C by E; en de Linker Agtervoet B juist in den opgeligten hoefslag van den Linker Voorvoet, by L.V. dat een goeden draf is. Maar, vermits deeze Voeten gelykstondig nederkomen, zoo hoort, men niet dan éénen klank, ten minsten in den zuiveren draf: hierom tekenen wy die klanken, om niet in de nommers te dwaalen, aan, met E.3 en L. V 3. Daarbenevens ligten zy nu ook, in het zelfde tempo, dat deze Rechter Voorvoet A en E, en de Lin- | |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
ker Ga naar margenoot+Agtervoet B, in den hoefslag L.V. vallen, de andere Voeten op; zoo dat, terwyl A en B, in den val of nederdaaling, zig op den grond staan neder te zetten, de Linker Voorvoet C, en de Rechter Agtervoet D, alreede in beweeging zyn, en oogenbliklyk de opligting der gemelde Voeten volgen. De Rechter Agtervoet D valt als dan in den hoefslag van den Rechter Voorvoet by R.V. en de Linker Agtervoet B in den geweezen hoefslag van den Linker Voorvoet C. Gemerkt nu deeze Linker Voorvoet zig schielyk, en onmiddelyk te gelyk met den Rechter Agtervoet opheft, zoo valt de tweede stap van den Linker Voorvoet neder by F; en de Rechter Agtervoet in den hoefslag A; waarmede het Paard in den draf loopt. Dus is, volgens de Lynstreeken, die zig in Fig. 3 als halve Cirkels vertoonen, de kruising der Beenen tweemaal geschied; eerst is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet in den draf gekruist, voorby den Linker Vooren den Rechter Agtervoet, en zo vervolgens, over en weder; 't welk by de Letters k, k nagegaan kan worden. En nademaal de hoefslagen der agtervoeten treeden in die dervoorvoeten, zoo is derzelver stap nu een voet meer voorwaards; als blykt in de twee agterste halve Cirkels, en de voorste wydte van dien stap met de voorvoeten. Maar nu stapt de Harddraaver van drie tot zes voeten over; eene wydte, welke schier alle denkbeelden te boven gaat. Dan laat ons, om by onze Figuur te blyven, het Paard nu eens in den Harddraavers overstap beschou- | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
wen. Ga naar margenoot+Wy kiezen de middelmaat van drie voeten, voor by de voorvoeten kruisende. Ik stel des dat het Paard, in den Harddraavers draf schietende, nu wederom den Rechter Voorvoet E, en den Linker Agtervoet C, zoo schielyk opligt en over doet vallen, dat hy die beiden nederzet in het tempo, dat de anderen reeds opgeligt zyn; 't welk men noodwendig aldus moet begrypen. Want doordien het Linker Agterbeen verder treeden moet, dan het Linker Voorbeen staat, zoo moet het Linker Voorbeen, zal het Linker Agterbeen van drie tot zes voeten over dien hoefslag overstappen, in het tempo deezer snelle beweeging al mede in beweeging zyn, en dus over en weder. En dit tempo, hoe onnagaanbaar, is dat, waar in de overstap geschied; en waarin het Paard, door zyne kragt en draavers oeffening, zoo lang, als 't ware in de lugt hangende, zonder eenigen der vier voeten op den grond te zetten, zyn overstap verrigt, en te gelyk weder in zyn draf voortvliegt. Men kan hier uit afneemen, dat, schoon wy, daar wy om ons uit te drukken niet anders kunnen doen, gewag maaken van eene beurtlingsche optilling der voeten, dat egter, die beurtlingsche optilling der voeten zoo ongeloovelyk spoedig geschied, dat het ons niet mogelyk zy de juiste tydstippen daar van te bepaalen; ook zal het 'er voor als nog niet zeer op aankomen. Ingevolge hier van zoo helt het Paard dan over, op de rust van den Linker Voorvoet F, en den Rechter Achtervoet A; als waarin de hoef- | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
slag Ga naar margenoot+van den voorgemelden draf staat. Maar nu, in den tyd dan de Linker Voorvoet F zig spoedig opligt, met den Rechter Agtervoet, de wydte van drie voeten overstappende, zoo is de val van den hoef, over den hoefslag van den nu opgetilden en reeds voorgeschooten linker Voorvoet F, juist by G; en het Paard heeft, in deeze twee schreden, voortgedraafd elf voeten wydte, daar onder vier voet overstap; terwyl de Rechter Voorvoet alrede verplaatst is. Hier op stapt het Paard wederom, met den Rechter Agtervoet, vier voeten over, of voorby den hoefslag van den Linker Voorvoet F; en dus valt de hoefslag van den Rechter Agtervoet neder by H; en de Linker Voorvoet F, op deeze wyze overgeheld zynde, valt neder by I; zoo dat het Paard nu, in twee schreden, voorgedraafd hebbe, 16 voeten; waaronder zes voeten overstap in de twee schreden. Indien onze Aftekening het niet klaar bewees, zou men ligtlyk, in den eersten opslag, rekenen, dat; als ieder Agtervoet 4 voeten voor by den overkruisten Voorvoet overstapte, dat dan het paard tweemaal vier, dat is agt voeten gronds overstapte, en voortzette in de twee schreden. Dan men gelieve in agt te neemen, dat juist die der Agtervoeten, al schoon ieder Agtervoet op zig zelven vier voeten overstappe, elkander zoo kruisen, dat zy beiden twee voeten gronds, in een gelyken stand houden. De Voorvoeten tog, die nimmer wyder stappen, dan het uitgerekte stel van | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
Ga naar margenoot+een draavend Paard overstapt, tekenen den hoefslag op twee voeten afstands van elkander. Zoo staat, by voorbeeld, in de voetmaat onder aan by M, den overstap van den Linker Agtervoet in G; vier voet voorby den hoefslag van den Rechter Voorvoet E gevallen zynde, de hoefslag van den Linker Voorvoet F dan, op een afstand van twee voeten van den hoefslag van den Rechter Voorvoet E. Gevolglyk is de overstap, ten opzichte van den hoefslag van den Linker Agtervoet in G en Rechter Voorvoet E, vier voeten wyd; maar dezelve is slegts twee voeten, ten opzichte van den hoefslag van den Linker Voorvoet F. Dus blyft dan ook de hoefslag van den Linker Agtervoet dezelfde, in opzicht van den overstap van vier voeten, door den Rechter Agtervoet by H; waar in wederom dezelfde afstanden zyn. Zy vullen dus, in de kruising der hoefslagen juist de wydte van twee voeten; en hier door komt het, dat, schoon ieder stap wel vier voeten wyd zy, die waare tusschenwydte van vier en vier zig nogtans op een zuiveren afstand van zes voeten bepaalt. Nadien elke onderscheiden tred twee voeten op dezelfde plaats inneemt, zoo worden deeze vier voeten maar twee voeten; en gevolglyk is de geheele winst der beide overstappen 6 voeten gronds. Het valt zeer moeilyk om dit door eene Figuur te verklaaren; en zonder dezelve is het in 't schryven onmogelyk te doen; dan de Leezer, vertrouwen we, zal het nu gemaklyk begrypen, als hy maar met oplettendheid naar | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
Ga naar margenoot+de voorgestelde Figuuren en Letters te werk gaat. Om hier in beter te slaagen stelle men zig den gang van een Paard duidelyk voor: men neeme vier stukken gelds, of anders, om 't nog klaarder te hebben, vier papiertjes, getekend L A. R A. L V. en R V.; en legge die in zulk een stand, naar de betekenis der Letters, in de linkeren rechter hoefslagen, als het Paard staat, stapt, of draaft. Men verlegge telkens ieder van dezelven naar den stand, stap, of draf, langs twee getrokken lynen van voet tot voet, met kryt op een tafel of lei; en tekene vervolgens, by 't verleggen van ieder, als zynde een stap of tred, den hoefslag. Dit doende zal men zig een duidelyk begrip vormen van het harddraaven; eene recht Vaderlandsche liefhebbery en kunstbehandeling. Hierom hebben wy ook, ter betere voorstellinge van dezelve, in deeze Plaat, boven de gemelde Voetmaat, en in denzelfden stand, in Fig. 4. nog voorgedraagen een netten omtrek van de waare en zuivere houding van een welgemaakten Harddraaver en deszelfs Ryder. De Rechter Agtervoet A, gelyk ook de Linker Voorvoet B, staan in den stand van draaven; terwyl de Rechter Voorvoet C, en de Linker Agtervoet D, in den val zyn. Op dit zelfde tempo is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet alrede opgeligt, om neder te stappen in den hoefslag 1, en over te stappen in den hoefslag L; 't welk dus vallen moet; nademaal, om den anderen stap, nu de Rechter Voor- en Agter-, en | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
Ga naar margenoot+dan de Linker Voor- en Agtervoet elkander beurtlings volgen, waarom ook in onze aftekening deeze stap dus valt. Dat is, om tog klaar te zyn, de eerste stap of liever halve schred in Fig. 1. was, met den Rechter Voor- en Linker Agtervoet, in A en B; de tweede was die met den Linker Voor- en Rechter Agtervoet in C D; de derde en vierde in den draf insgelyks van A in E; van B in L.V. van C in F en van D in A; zoo dat by A de eerste te doene drafstap stonde: de Agtervoet D trad des uit A over tot H; 't welk de eerste Harddraavers stap was, vervolgens trad C tot G; 't welk de tweede Harddraavers stap was; en eindelyk, voorondersteld dat die Rechter Voorvoet buiten het perk der tekening in beweeging zy, stapt de Linker Agtervoet voor den vierden keer neder, en valt in den overstap van den Harddraf. Dat is, eens in den stap van R.A. tot D; eens in den draf van D tot in den hoefslag van den Voorvoet A; eens in den Harddraf van A tot H; ten laatsten in den Harddraavers overstap van H tot L, en dus viermaalen. De kruising valt hier insgelyks in de aanwyzing by K, onder Fig. 4. en de beenen hebben ieder, van den stap tot den draf, nu tweemaal gekruist, of samen vyfmaal met de halve schred: dat is, tweemaal met elken Rechter Voor- en Linker Agtervoet; en tweemaal met den Linker Voor- en Rechter Agtervoet; en eens met den Rechter Agter- en Linker Voorvoet, waar op onze Harddraaver afgebeeld staat. Het dus ver gezegde genoegzaam oordee- | |||||||||
[pagina *22]
| |||||||||
[pagina *24]
| |||||||||
Verklaaring van plaat VI.
NB. De Voetmaat der twee overstappen op 6 voet berekend. Zie Bladz. 292. | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
lende, Ga naar margenoot+tot het verleenen van een recht begrip van den Harddraavers stap en draf, kunnen wy uit de gemelde aanmerkingen gereedlyk besluiten, (en dit dient vooral in agt genomen te worden,) dat 'er, by deeze snelle beweeging, hoe zeer wy, naar het werktuiglyke, den stap, den draf, en den schred vatbaar hebben getragt voor te draagen, egter iets uit onze eigen overdenking moet bykomen, het welk met geene tekenpen aangeduid kan worden. Men heeft naamlyk, als men een recht begrip wil vormen, van de schielyke overkruising der beenen, en derzelver hoefslag op den grond, vooral in gedagten te houden de uitwerking, die den loop en harddraf heeft; waardoor het onmogelyk is een Harddraaver, in de kragt van zynen loop, eensklaps in zyne vaart te stuiten, zonder het Paard, uit den harddraf, in den gewoonen draf en stap te brengen, dat mede tot de kunst des Ryders behoort. Men moet zig voorstellen, dat de vaart, wanneer de Harddraaver in zyne volle kragt daar heenen snelt, zoo sterk is, dat het Paard zig, gelyk we gedeeltelyk gemeld hebben, op ieder schred van alle de vier voeten overkruis, in een tempo of tydstip bevind, dat alle vier de voeten te gelyk in de lugt zyn, of geen grond raaken. Even dit heeft plaats by de Menschen, die draaven; en de zogenaamde Hardloopers hebben, om dit tempo waar te neemen, hunne lange stokken, met welken zy, als 't ware, overspringen. Ook heeft de Heer bourgelat zulks, zelfs ten opzichte van den | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
Ga naar margenoot+draf der Paarden, beweezen. En is dit zoo, ten aanzien van den draf, hoe veel moet het dan niet uitwerken in die vervaarlyke snelheid der harddraavers? Dit tydstip, schoon 't een oogenblik zy, is evenwel, voor een fynziend oog, nog al tamelyk te onderscheiden. Wanneer men aandagtig let op het oogenblik van den overstap der Harddraavers, zoo ziet men dat het Paard vry kennelyk in 't agterstel krimpt, en zig in het voorstel sterk uitrekt; juist op het tydslip dat het, de voeten overkruisende, het eene paar staat neder te zetten en het andere opligt. Dit geschied, schoon het niet volstrekt gelykstondig gebeure, egter zoo kortstondig op elkander, dat men het, in den klank der hoefslagen of twee schreden, naauwlyks, ja niet, kunne hooren, nadien het slegts een onmeetbaaren toonklank voor het gehoor verleent; en even zoo word het gezigt zulk eene schielyke voorbysnelling gewaar, dat het onmogelyk, of ten minste allermoeielykst zy, dien voortgang te bepaalen. Men ziet den Harddraaver, als ik my zoo mag uitdrukken, in die vlugge vaart, op ieder schred en overschred, als voortschuiven; vooral, indien hy gezegd mag worden zuiver te draaven, en eene goede houding te hebben. Het fraaie tog van een Harddraaver bestaat, volgens den Heer van andringa, in het volgende: Het Hoofd recht op; den Nek recht; los en vierkant in de Schouders, en Kniën; gerekt in 't Lyf; en (let wel,) de Hakken opgehaald en geslooten, enz. Vergelyk hier onze vierde Figuur. In | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
Ga naar margenoot+dien stand van harddraaven bespeurd men dan geene ongeregelde beweeging, en 't Paard, gelyk gezegd is, schuift of vliegt, in 't gemelde tempo, als voort; 't welk de Ouden deed zeggen, het Ros raakt slegts de toppen der grasjes. Men zou het geen in dit tempo geschied, zeer wel kunnen vergelyken by een sprong; en 't is inderdaad als een sprong; dog dezelve ontglipt by fraaie Harddraavers, door de gelykheid en spoed van den draf, genoegzaam ons oog; terwyl die in andere Draavers zeer kennelyk te bespeuren is. Als men 'er naauwkeurig op let, ziet men dikwils, dat de Harddraavers in hunne beweegingen, vooral zoo de Ryder het Paard aanzet, eene kennelyke beweeging van een sprong schyne te maaken; en dit is juist het tydstip, dat alle vier de voeten te gelyk van den grond zyn. Dit noemt men gewoonlyk een Harddraavers sprong; en een handig Ryder, die de kunst in den grond verstaat, weet 'er ook een goed gebruik van te makken, als het Paard uit den draf, of aan 't doorslaan raakt. Wel byzonder bedient hy 'er zig van, wanneer zyn Portuur hem, als zy het einde der draafbaane naderen, te naby komt: de Ryder weet dan het Paard, 't zy door een spoorslag, of door eene behandeling van 't gebit, ja zelfs door de stem, in een drafsprong te brengen; of het zelve, als het 'er uit geraakt is, in den draf te herstellen. Dan men telt dit, schoon deeze beweeging in dit drafspringen al vry gemeen zy, evenwel voor eene fout; bovenal indien de Paarden in el- | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
kaar Ga naar margenoot+loopen, dat is ongelyke beweegingen maaken, enz. Intusschen is het fraaije, dat het Paard de uitwerking van de springkragten, in zyn harddraf, gelykmaatig doet, zonder dat men het ziet. Ga naar margenoot+By deeze aanmerkingen nopens het draaven van het Paard zelve, voege men nog, dat 'er, zal het Paard in alle deelen volmaakt draaven, niet weinig gelegen is aan den Ryder; dog wy zullen het niet onderneemen daar omtrent eenige Lessen te geeven; te minder, daar alle Liefhebbers het in dit stuk niet eens zyn. De een verkiest altoos ligte persoonen; de ander houd het voor onverschillig: de een oordeelt het best wat meer naar agter, dan voor naar de schoft te zitten; de ander stelt in dit zoo zeer agterlyk zitten geen belang: de een keurt het agter overhellen, en het uitsteeken der beenen van den Ryder niet nadeelig; de ander wel: in alle deeze en meer dergelyke byzonderheden, heeft men zoo veel hoofden, zoo veel zinnen. Ondertusschen houden ervaren Kenners gemeenlyk de Vriesche wyze voor de beste. Men verkiest dan tot Ryders aankomende Jongelingen en alleszins rappe gasten; veelal Jongens van zestien of agttien jaaren, of ook wel fluksche Kaerels van meerder jaaren, die van jongs af in dit stuk opgevoed en als volleerd zyn. De Engelschen zyn omtrent de ligtheid der persoonen zeer naauwkeurig: somtyds zelfs weegen zy de Ryders; en doen, als ze ongelyk van gewigt, zyn, zoo veel gewigts in den zak van par- | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
ty, Ga naar margenoot+tot dat ze gelyk staan; dog dit heeft by ons geen plaats, schoon men egter gemeenlyk de ligtste persoonen verkieze. Inzonderheid kiest men, als 't zyn kan, den Ryder, die 't Paard gewoon was te dresseeren, of die het dagelyks hanteert en beryd. Uit dien hoofde kunnen de rechte Liefhebbers, zelden, het vermaak hebben, van hun eigen Paard, gelyk in de Manege geschied, te beryden. Zelfs ontbied men, als 't op eene weddenschap en een sterk Portuur aankomt, wel uit Vriesland den Ryder, die 't Paard geleerd heeft. Voorts eischt men in den Ryder eene welgeschikte houding: hy moet recht op de lenden, of eigentlyk, op het voorrif van 't Paard zitten; met het lyf niet sterk agter over hellen, gelyk veele bohamaakers doen; egter word een klein weinigje agter over te zitten, dat aan de houding eenige gracelykheid byzet, niet afgekeurd: dog het een en 't ander van dien aart hangt zeer veel af van de adretheid van den knaap, of de natuurlyke bevalligheid, die het eene mensch boven het andere bezit, dat ook in deezen het oog trekt: als een mooie handige jonge knaap het Paard beryd, schynt zelfs de toegenegenheid der aanschouwers hem den prys te gunnen. In den zit op het Paard moeten de kniën geslooten zyn, tegen de zyden van den Voorschoft, agter of tegen de Schouderbladen: de beenen vry en los; dog egter zoo, dat ze altoos, zonder veel beweeging, of een spoorslag, of een aanzet met de hiel, in de zyden, kunnen doen; juist zoo, als on- | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
ze Ga naar margenoot+Fig. 4. aanduid: de handen, met de leizeelen, vry en los van den hals van 't Paard; de armen uitgebreid, en niet styf, maar leevendig, altoos speelende, en het hoofd recht op, met de oogen tusschen de Ooren van 't Paard heen ziende. Daar benevens moet de Ryder niet veel omzien; altoos recht door ryden; het Paard in den draf houden, en het zelve niet in den bek trekken, maar los en onbedwongen door eene zagte behandeling en tokkeling van het gebit leiden. Met één woord, de Ryder moet, als 't ware, los en vry op 't Paard zitten, en het gebit, om zoo te spreeken, op 't zagtste gevoel van een pink, regeeren. Verder is het eigen aan de Ryders, dat zy, onder het harddraaven, by poozen, een agtervolgend geschreeuw maaken: dit geluid, hoewel het wildheid schyne, geeft niet te min aan een zoo moedig dier, dat tog natuurlyk het geluid bemind, meerder moeds. Zelfs schynt het aan de stem zyns Ryders, en derzelver modulatie te verstaan, of 't 'er op aankome, en daar door aangepord te worden: even zoo wil het, na den gedaanen loop, gaarne gestreeld en aangesprokea zyn, als of het wenschte gepreezen te worden. By dit alles heeft men wel voor een gebruik, het Paard, wanneer 't 'er op aankomt, en het veele ritten afloopen moet, Brandewyn in den neus te blaazen om het te versterken; dan of dit goed of kwaad zy zal ik niet beslissen. Ga naar margenoot+De toestel eindelyk van het Paard is over 't geheel zeer eenvoudig; niettemin in de | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Hoofdstellen veelal buitengemeen zwierig, als welken of fraai geborduurd, of met strikken of roozen, van goud- of zilver lint, en met koraalgewerkte trossen vercierd zyn: voorheenen waren zwierige kwasten in 't gebruik, dog nu verkiest men de roozen. Wyders is men tegenwoordig zeer algemeen gewoon, slegts een Friesch dekkleedje, met een gordel, op den rug vast te maaken. Zadels worden hier te Lande in dit geval nooit gebruikt, gelyk de Engelschen in hunne renpartyen doen. Ook is een Ryder nimmer gelaarsd; eenigen zyn gespoord; en wel eens op zyn Vriesch koopmans, maar met ééne spoor, aan den eenen of anderen voet. Voorts is het een bestendig gebruik, dat de Staarten der Harddraavers gekort zyn; dan of men gegronde redenen hebbe, om te beweeren, dat de lange staarten hinderen, daar aan twyfel ik zeer. Hoe 't zy, 't is, gelyk ik boven gemeld heb, van overoude herkomst hier te Lande; en veelen onzer Smits zyn 'er zeer wel in bedreeven; dog doen zulks nooit op zyn Engelsch, te weeten zoo, dat de staarten uitsteeken, 't welk zy door 't inschroeijen der Staartspieren doen: ze dollen of korten de staarten slegts, en schroeien dezelven vervolgens toe. Deezen dus afgekorten Staart schikt men vervolgens met eenige gestrikte Lintjes op. Zie daar den geheelen zwier van zulk eene mannelyke liefhebbery, die zeker der Natie eere aandoet; als zynde zoo byzonder en aanmerkelyk voor uitheemsche Pikeurs, dat ze bekennen moeten, dat onze Vriezen en | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Hollanders hen overtreffen in de natuurlyke bestiering der Paarden tot den Harddraf; en dit is, voorwaar, geen kleene eer. De geforceerde kunstbestiering der Vreemden is van de grooten omslag, of geeft te veel misstand; waar van onze natuurlyke konstbestiering in geenen deele te beschuldigen is. Een Paard in den galop te leeren is minder kunst dan in den draf; de overige manouvres zyn fraai, maar op verre na zoo fraai niet als de draf; en van de honderden, die 't stuk van de Manege verstaan, of ten minsten oeffenen, zyn 'er maar weinigen die het draven grondig verstaan, en men vind naauwlyks een enkel Heer die 't onderneemen durft. Ga naar margenoot+Het gewag maaken van de geforceerde konstbestiering, en de daaruit volgende misstanden, leid myne gedagten wel byzonder tot de Teltree, waarom ik 'er met een kort woord nog iets van melden zal. Zy is zoo ver van fraai te zyn, dat men naauwlyks denken kunne, dat iemand onzer Natie, die den natuurlyken gang van een schoon Paard daarby vergelykt, behaagen in dezelve zou scheppen; hoe gemeen ze ook elders zy. 't Is waar, ze geeft veel gemaks aan den Ryder; men gebruikt daarom de Tellen voor oude Gryzaarts, in Italien voor de Kardinaalen, en elders ook voor de Juffers. Daarbenevens wil men, dat ze sterk spoeden; en de Liefhebbers twisten onder elkander 'er over, of een wel gedresseerd Paard, op den tel loopende, het van een goeden Harddraaver kan winnen? De Heer dani- | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
el Ga naar margenoot+hendrik reghout heeft my desaangaande verhaald, dat zeker Heer te Rotterdam, eene weddenschap op dit stuk aangegaan hebbende, eene Telle van elders deed komen, dezelve tegen een Harddraaver deed loopen, en dat de Telle het verre weg won. Dit moet zekerlyk eerst vreemd voorkomen aan iemand, die de snelheid van 't Harddraaven kent: intusschen is 't, als men 'er bedaard op let, zeer wel te begrypen, dat het mogelyk zy. Dewyl de Telle haar Regter Voor- en Agtervoet, en dus, in het tegenovergestelde, ook den Linker Voor- en Agtervoet te gelyk beweegt, en voortzet, zoo zyn de schreden eenpaariger over elke zyde; en zy doet, die beweegingen verdubbelende, als 't ware, twee schreden tegen één Harddraavers schred; waardoor zy 't gevolglyk winnen kan. Daarenboven staat hier nog aan te merken, dat eene Telle zelden uit naaren schred raakt, en noch zagt van onderen op in den schred gebragt word, noch in haaren schred eenigen misstap doet. Voeg hierby dat de Teltree, schoon ze een onnatuurlyke stap der Paarden zy, eene ongemeene en gestadige vaardigheid van beweeging heeft; waardoor ze, zonder tusschenpoozing voortgaande, zeer veel uithaalt: egter wenschte ik wel te weeten, of zulks aan alle Tellen eigen is. Ook word dit laatste by veelen onzer Harddraavers gevonden. Ga naar margenoot+Want, hoewel de overstap in baazen van Harddraavers de schoonheid der zaak uitmaake, zyn 'er niettemin Harddraavers, die nooit overstappen, maar altoos den Ag- | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
tervoet Ga naar margenoot+in den hoefslag van den Voorvoet brengen; en evenwel tegens een knappen overstapper aan kunnen. Dan dit hangt af van de vaardigheid der schreden. waar door zulk een Draaver, door het verdubbelen zyner beweeging, het wint in den harddraf. Zodanige, Harddraavers zyn ongemeen vast in den draf, en slaan zelden door. En dit is het geen de Heer van andringa bedoelt, als hy zegt; ‘dat dit overloopen in 't harddraaven niet geschied door alle Paarden, schoon zy zuiver en hard kunnen draaven: neen; 'er zyn verscheiden Harddraavers, welken niet dan van tred op tred, of met den Agtervoet in den stap den Voorvoet koomen. Dit overloopen hangt grootlyks af van den natuurlyken stap of den draf, die het Paard daar toe eigen is; en voorts van de hand des Beryders, die het Paerd op deeze wyze geleerd, en 'er de fundamenten van het Harddraaven in geleid heeft.’ De byzondere natuurlyke stap, en de door oeffening en konst aangeleerde vaardigheid, brengt gevolglyk zeer veel toe tot het Harddraaven. Intusschen blyft dit egter waar, dat een sterke overstapper, zoo als Malle Jan en de Ruin van de Hoogelind, altoos veel vooruit heeft. Zoodanige Paarden zyn gemeenlyk ook lenig en schoon van stel; waar tegen de anderen, hoe hard zy loopen kunnen, meestal in den stand een zeer styf en houtig voorkomen hebben; zoo dat men ze dikwils op 't oog voor geen Harddraavers zoude aanzien: en 't is natuurlyk, | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
Ga naar margenoot+dat men de fraaiste Gestellen meest bemint, en aan dezelven den voorrang geeft. Ga naar margenoot+Uit dien hoofde worden ook deeze fraaiste Gestellen, inzonderheid zoo 't Harddraavers zyn, voor zwierige Chaizen gebruikt; in welk geval men zulke Paarden ten kostbaarste opschikt. Vermogende Liefhebbers hebben de Gespen, en al het andere gewoone Metaaltuig, van Zilver: ja my geheugt, by zoodanig eenen, een Hoofdstel gezien te hebben, waar aan de Knoopen der kwasten uit Diamanten en Paarlen bestonden. De staatlykheid gaat zelfs by sommigen zoo verre, dat men, zoo voor Harddraavers als andere Paarden, zeer kostbaare Stallen aanlegt: men vind 'er te Amsterdam, en, zoo ik meen, ook te Rotterdam, daar de drinken voerbakken van wit marmer zyn, de zolder gestikkadoord is, en de tuigkassen, mitsgaders de wanden, genooteboomd zyn: alles is 'er even zindelyk, tot aan de emmers, met koperen hoepels enz. toe; en zoo alles naar gerade. En schoon dit enkele voorbeelden zyn, is het evenwel over 't geheel waar, dat men nergens, waar men buiten dit Land kome, zulke schoone en zuivere Stallen zal vinden; zelfs tot by de Boeren toe, ten minste by regtschapen Boeren, die zugt voor hunne Paarden hebben. In de Geldersche kwartieren scheelt het al vry wat: men ontmoet 'er plaatzen, daar men schier geen ruiven vind, en de Paarden van den grond, of uit eene hangende mande, moeten eeten: dog dit is evenwel meest op het platte Land, en ten | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
Ga naar margenoot+slegtste in Overyszel, Drenthe, enz. Ik zou hier nog meer van 't stallen, en 't geen daartoe behoort, kunnen spreeken; dan 'er zyn geene byzonderheden in, die niet elders mede bekend, of niet hier en daar ter bekwaamer plaatze reeds gemeld zyn; byzonder daar ik over de dampigheid gehandeld heb. Alleenlyk staat my, met opzigt tot de Koets-Paarden en Harddraavers, inzonderheid te melden, dat ze een gantsch jaar op Stal gehouden worden; vooral indien zy uit de handen der Leermeesters gekogt zyn. Dit heet men, op voer houden; om dat die Paarden meest op voer, dat is, op haver, boonen, en vooral op fyn droog hooi gehouden worden; ze staan meerendeels zindelyk in witte linnen Maanenkappen op Stal. Onder den Boerenstand zyn 'er wel, die de Harddraavers in de weiden jaagen; doch de Stedelingen doen dit zelden. Ook zyn onze Hollandsche weiden voor jonge Paarden wat gevaarlyk, uit hoofde van de menigvuldige doorsnydingen der Slooten; waar door het Paard, in de weide dartelende en hollende, ligt een been breeken of zig verstuiten kan. Voeg hier by, dat deeze doorsnydingen en Slooten overal de afscheidingen van ieder land zyn; en dat men, als een jong en dartel Paard de Slooten overspringt, ongenoegen met zyn Buurman heeft; mitsgaders dat 'er zelfs boete en bekeuring op, staat, als men 'er niet in voorziet. Ter voorkominge van dit overspringen, heeft men, hier te lande, meer dan elders, zekere blokken in gebruik, die | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
Ga naar margenoot+met yzeren kluisters om het voorbeen van het Paard geslooten worden, om het zelve het springen te beletten: dan men durft dit aan beste Paarden noode, of in 't geheel niet, waagen; om dat het zekerlyk meer of min nadeelige gevolgen kan hebben. Wat de overige byzonderheden betreft, ze zyn van te weinig belang, om 'er den Leezer mede op te houden: als, by voorbeeld, de wyze van 't voeren, doorslobbering, brood, boonen, garst of gehakt stroo; het instrument of de snybak daar toe; de manier veeler Voerlieden, van de Paarden oud bier met brood te geeven, om op den weg gehard te zyn; als mede de wyze van 't rossen, hairvlegten, en in één woord allerleie Stalmeesters zaaken. Alle dergelyke dingen zyn overal in de Paardenboeken te vinden, welken een ieder naar zyne zmnelykheid geschreeven heeft. Onder veele zoodanige schriften kennen wy, met opzigt tot dit stuk, een klein dun boekje, dat, schoon de schryver hier en daar mede iets uit anderen getrokken hebbe, egter zeer veel verdiensten heeft, althans op vry wat ondervinding steunt. Het is getyteld de Ervaren Koetzier, en gedrukt by S. van Esveld, 1752. Wy durven 'er onze Leezers wel heenen wyzen, om alles, wat tot het stallen, te weide jaagen, en behandelen der Paarden behoort, te weeten; en doen het te eerder, om dat wy zulks by anderen, zelfs Meesters in dit stuk, of geheel lugtig, of in 't geheel niet, behandeld vinden; en 't ons niet raadzaam voorkomt hier verder in | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
Ga naar margenoot+te treeden. Voorts vind men, in de Vaderlandsche Letteroefeningen, hier en daar, mede zeer fraaije aanmerkingen, nopens dit onderwerpGa naar voetnoot(*). Ten laatste heb ik, het geen ik bykans vergeeten had, na deezen uitstap, met opzicht tot onze Harddraaf-Liefhebbery, nog te melden, dat men ook wel eens met de Chaizen tegen elkander draaft; mitsgaders om eenige Dukaaten wed, wie, in den kortsten tyd, van de eene Stad naar de andere zal ryden. Rechte Liefhebbers, die hunne Paarden beminnen, waagen dit zelden; dog de Stalhouders doen het wel eens met hunne Paarden; vooral geschied dit oversnel ryden in den tyd van den nieuwen Haring; en somtyds om tydingen van belang ten spoedigste over te brengen: dit noemt men opstooten. Met betrekking tot dit ongemeen gezwind ryden, is my, om zulks in 't voorbygaan nog aan te tekenen, door een geloofwaardig Man verhaald, dat zeker Stalhouder, op eene weddenschap, ik meen dat het de bovengemelde Schreuder was, in een Zomerschen Dag, van Amsterdam naar Antwerpen, en te rug, gereeden is, met eene Chais met twee Paarden, zonder relais. Dit is een sterk voorbeeld, maar 't kan niet te min waar zyn. 't Is tog bekend, dat onze Noordwyker Zee-Voerlieden nog heden, | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
Ga naar margenoot+in ruim twee uuren, van Noordwyk tot Gouda op de markt ryden, en wat zy in 't Courieren doen kunnen, weeten de Actionisten best. En hier mede stap ik van deeze en dergelyke byzonderheden af; maakende tevens een einde van dit geheele onderwerp; daar ik oordeele een genoegzaam voldoenend berigt van het nationaale gebruik der Paarden in 't algemeen, en van de Harddraavery in 't byzonder, gegeeven te hebben.
* * * *
Ga naar margenoot+Na dat alles blyft my, met opzicht tot de Paarden niet meer overig, dan dit Hoofdstuk te besluiten, met eene beknopte opgave van de ORDE der rangschikking; waar omtrent in dit geval slegts twee Geslagten in aanmerking komen. | |||||||||
Eerste Geslagt. Het paard.Ga naar margenoot+In dit Geslagt vinden wy, de verschillende rassen en koleuren der hairen, die boven in 't eerste Hoofdstuk, waarop wy ons hier beroepen, vermeld zyn, bekend vooronderstellende, niet meer dan twee of ten sterkste drie Soorten van Paarden. 1. Het Natuurlyk Hollandsche paard, volgens de beschryving op bladz. 31, enz. 2. De zoogenaamde ketten of kleine Paarden, die tusschen een groot Hollandsch | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Paard en een Hit zyn, en uit derzelver vermenging gebooren worden. 3. De hitten, die egter niet natuurlyk aan dit Land zyn, maar uit Hitland tot ons overgebragt, en hier genaturalizeerd worden. Buiten deeze drie weezenlyke onderscheidingen ken ik 'er geenen, dan die men, gelyk gezegd is, uit de verschillende koleuren en rassen, als varieteiten, zou kunnen optellen, en zeer veelvuldig zyn. Ten aanzien van de Hitten heb ik hier nog te melden, dat men dezelven in ons Land bykans niet gebruikt dan voor jonge Heeren en kinderen, om 'er op te leeren ryden, waar toe ze meestal gekogt worden. Elk Vader, die 'er wat liefhebbery voor heeft, koopt ligt voor zyn Zoontje een Hitje; en niets is 'er, dat een leevendigen jongeling meer verrast en vermaakt, dan 't geschenk van een kleen Hitje. Wyders heeft men, om dat dit goedje taai is, en gaarne op galop loopt, onder onze Hollanders, ook Renpartyen met de Hitten. Men rent naamlyk of galoppeert met dezelven, om een hoofdstel of een paar spooren: of ook wel, om, volgens de oude Ridderlyke wyze, naar den Ring te steeken. In dat geval houd de Ryder eene gepunte lans in de hand, welke hy in het onderdoorryden van het dwarshout, waar aan de Ring in een kromme haak hangt, indiervoege weet te bestieren, dat hy den Ring afsteeke: eene konst, welke, zedert eenige jaaren, in Holland weder leevendig geworden is. Oudtyds was | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
Ga naar margenoot+zy algemeen onder den Adel, en ook by den Boerenstand; men kan 'er by alkemade een breedvoerig verslag van vinden; waarom wy 'er hier slegts met een kort woord van gewaagen, en den Leezer verder wyzen naar ons Hoofdstuk, in 't welke wy over de nationaale speelen gehandeld hebben. Op het Geslagt der Paarden volgt, naar onze afdeeling der Enkelgehoefden, het | |||||||||
Tweede Geslagt. De ezel.Ga naar margenoot+De volyverige en schrandere houttuin brengt dit Dier, naar het samenstel van linnaeus, onder het Geslagt der Paarden, als eene tweede Soort; maar, volgens onze zinnelykheid, overeenkomstig met onzen aangenomen stelregel, komt ons de Ezel voor, als een afzonderlyk Geslagt. Het zelve is, hoewel het hier en daar in ons Vaderland voortteele, in geenen deele natuureigen aan dit Gewest. Men heeft den Ezel hier te Lande inzonderheid eerst begonnen in te voeren, zedert dat men in derzelver Melk eene byzondere Geneeskundige kragt, vooral tegens de Teering, gesteld heeft. De vooringenomenheid van Aanzienlyke persoonen, om dat het byzonder, en vooral kostbaar was, heeft te wege gebragt, dat deeze Dieren allengskens in ons Land vermenigvuldigd zyn, waardoor 'er, vooral in, en omtrent Amsterdam, | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
Ga naar margenoot+veele Ezelen aangefokt worden. De Jooden, die tog overal winst in zoeken, houden 'er in die stad verscheiden, dog passen dezelven elendig op. In stede van deeze Dieren behoorlyk te voeden en waar te neemen, worden ze veelal geweid en gejaagd, op en omtrent de puinhoopen, aschdellen en vuilnishoopen der stad, tusschen de Muider- en Weesper- Poorten. Ze jaagen dezelven des avonds op zulke plekken, en leiden ze over dag rond aan de Huizen der Grooten, om Ezelinnen-Melk aan de kiesche Juffers en Heeren te slyten; die dezelve, schoon ze anders ten uiterste kiesch zyn, greetig drinken. Maar zagen ze eens, welk een onguur en onnatuurlyk voedsel deeze dieren nuttigen, en sloegen hunne Medicynmeesters dit gade, veelligt zouden ze, gelyk ettelyken ook reeds doen, afzien, van kwaalyk bereide melk, die nog door een ontiegen Jood en luizigen Smous afgemelkt word; en weinig, of liever, rond uit gezegd, geen meer goeds te wege brengt, dan zuivere Koeien- of Geitenmelk, of ook, als 'er de twee Borsten iets toe doen, Paardenmelk: dan dit in 't voorbygaan. Verder zal ik, dewyl tog de Ezels aan dit Land niet natuurlyk eigen, en slegts inzonderheid tot dit gebruik alhier ingevoerd zyn, in geene andere byzonderheden deswegens treeden, en my alleen bepaalen tot de voornaamste kenmerken van den Ezel, welken hier in bestaan. Het is een enkelgehoefd Dier; heeft de | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Ooren veel langer en meer overhangende dan een Paard; over den Rug een zwarten streep, die aan de Schoft overkruist word; de Hairen langer en ruiger dan een Paard; den Staart alleen aan het einde gehaird, by wyze van eene pluim; waarin het van een Paard merkelyk onderscheiden is; als zynde die van het Paard, van den wortel af, met lange hairen behangen; daarbenevens zyn ook de Maanen veel langer. Een Ezel heeft, gevolglyk, zeer duidelyke kentekenen van geslagtsverschil; en behoort niet, dan ten aanzien van den Hoef, die enkel is, en de Tanden of het Gebit, tot deeze eerste ORDE. De overige byzonderheden, nopens den Ezel, leeze men by den Heer houttuin, in de beschryving der Paarden, I. Deel, III. Stuk, Bladz. 385, enz. Men vind 'er vervolgens ook een bondig verslag, van den Muilezel, en de Zebra, of den Kaapschen Ezel; welke Dieren, schoon voor ons niet nationaal, egter in dit Land, daar tog alles, wat Uitheemsch is, zig vervoegt, en men dus ook met allerleie vreemde Ezelen aankomt, insgelyks nu en dan gevonden worden. Hiermede aan deeze Verhandeling een einde maakende, zal ik nu overgaan, tot een der aanmerkelykste, en, naar myn inzien, voornaamste stukken deezer natuurlyke historie; naamlyk de beschouwing onzer Runderen, klein Vee en den Veebouw. Ik hoop dit stuk, zoo god my 't leeven spaare, en myne onophoudelyke bezigheden het toelaaten, met alle de my mo- | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
gelyke Ga naar margenoot+naauwkeurigheid te behandelen. Ik vleie my, dit Stuk indiervoege te zullen uitwerken, dat het den weldenkenden Vaderlander van ruim zoo veel nut zal zyn, als de kortspreukige samenstellen, en de verzamelingen van vreemde nieuwigheden, die onbestaanbaar zyn met den waaren toestand onzes Vaderlands. |
|