Natuurlyke historie van Holland. Deel 4
(1769-1805)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
Ga naar margenoot+Vierde hoofdstuk.
| |
[pagina 109]
| |
Ga naar margenoot+Kenners over een welgevormd Paard, zoo volmaakt eenstemmig, dat 'er onder hen geen verschil zy, over het juiste bepaalen, waarin eigentlyk het rechte schoon van een Paard bestaat. Men zegt wel, dat een Paard, om volmaakt te weezen, by zyne schoonheid, eigenschappen moet hebben, waar door het, buiten de goede gestalte, ook in het gebruik volmaakt goed is; dat is, zoo als onze. Hollanders zeggen, het moet van goeden inhoud zyn; naamlyk in zyne inwendige deelen gezond en sterk, en in zyne driften moedig en gedwee. Dan met dit alles is het rechte schoon van een Paard niet juist bepaald; hier toe word eene nauwkeuriger regelmaat vereischt. Gemerkt men nu, met opzigt tot de kennis van den besten welstand van een Mensch, of andere Lighaamen, zyn behulp zoekt in vaste regelen, in eene meetkundige proportie, zoo is 't geenzins ongerymd, dat men hier van ook gebruik maake, met betrekking tot dit voortreffelyk Dier, waar in de Mensch zo veel belang, vermaak, en oogstreelend genoegen stelt. Men betwist wel, 't is waar, of het mogelyk zy een volmaakt schoon te kunnen bepaalen; en 'er is ook inderdaad veel voor en tegen te zeggen. Een dierlyk weezen heeft tog, doorgaans, in het eene gedeelte iets uitsteekend schoons; terwyl het in een ander gedeelte, hoe welgemaakt het ook voor 't overige zy, egter niet by uitneemendheid schoon is. Men verstaa dit, met opzigt tot onze Menschlyke verkiezing: anders zou men de eer des Scheppers, die alles vol- | |
[pagina 110]
| |
maakt Ga naar margenoot+geschapen heeft, te na spreeken. Dan zulks neemt niet weg, dat 'er zoo wel Dierlyke als andere Weezens zyn, die, over 't geheel, voor ons oog, zoo volschoon en volmaakt van samenstel niet zyn, als de Natuur ze wel vormen kan, en ook gevormd heeft. Op die wyze dagten reeds de Ouden: hier door zyn de Grieksche praxetelessen, de zeuxen en apellen, onderling overeengekomen, om, uit verscheiden der schoonste Vrouwelyke deelen, eene volmaakte welgeschapen. Venus af te beelden; die door de Natuur, hoewel ze zodanig een Vrouwlyk Weezen niet dagelyka vormde, egter gevormd kon worden, en ook zomtyds gevormd wierd. Dit heeft het regelmaatige denkbeeld van een volmaakt welgevormd Mensch zoo onderscheiden gemaakt, dat men nu, zelfs volgens meetkundige regelen, een volkomen schoon Mensch, naar de kunst, moge beschryven. En hier in zyn onze Duitsche en oude Hollandsche Tekenbaazen, na de Grieken en Romeinen, de voornaamste geweest; gelyk de proportieboeken van a. durer, frans floris goltzius, bisschop bloemaart, en lairesse getuigen. Intusschen erkennen wy gaarne, dat zoodanige meetkundige proportien niet altoos, ja zelden, vooral in 't enkele beschouwen en op het oog, gereedlyk gebruikt kunnen worden: zelfs zyn ze in de praktyk der Paardekoopkunde, gelyk ook, in die der Dieren- en Menschkunde, niet gemaklyk in 't werk te stellen. 't Zou zeker al vry wat in hebben, indien een | |
[pagina 111]
| |
Ga naar margenoot+Minnaar zyne Liefste meetkundig wilde meeten, om haare Schoonheid volmaakt te kennen: en 't zou niet minder vreemd zyn, dat een Paardekooper, de Markten rondloopende, deeze kunst wilde oeffenen, om een dartelen Hengst van Lid tot Lid af te passen. 't Zou inderdaad belachelyk zyn, wanneer men in alle gevallen hier van gebruik poogde te maaken. Dan dit egter is middelerwyl eene zekere waarheid; dat zulk eene Weetenschap aan een allerkeurigst oog dat geene leert, 't welk het noodwendig theoretisch weeten moet, om 'er zig, naar vereisch van zaaken, in de praktyk van te bedienen. Wy zullen des, zonder verder in het geschil te treeden, waar in het volmaaktste schoon van een Paard bestaat; terwyl wy den Leezer naar de welgegronde redeneering van den Heer bourgelat over dit onderwerp verwyzen, maar eenvoudig zyne meetkundige proportien van een Paard hier laaten volgen. 't Is bekend, dat de Schilders en Proportie-tekenaars van den Mensch de afdeelingen neemen naar het Hoofd, en de geregelde lengten en breedten van de Borst, Schouders, Armen, Dyen en Handen; even zoo nu vind men dit, met opzichte tot het Paard, na genoeg overeenkomstig, in de nevensgaande Plaat uitgedrukt: ter verklaaring van dezelve, en tevens tot een nader begrip der zaaken, zullen wy vooraf tragten dat geene op te helderen, 't welk voor de Leezers, dien de geometrische kunstwoorden ongewoon zyn, moeilyk te begrypen mogt vallen. | |
[pagina 112]
| |
Ga naar margenoot+Het Geometrische of Meetkundige naamlyk, komt hier onder eenige uitdrukkingen Ga naar margenoot+voor, die in den eersten opslag wat duister schynen. Zoo is 't althans gesteld met de benaaming van Eerstens, Tweedens en Punten; waarom het noodig zal zyn, dezelven kortlyk op te helderen. Men verstaat door Eerstens eene stelkundige maat, welke men in derzelver afdeeling bepaalt. Indien iemand der Geometrische Termen onkundig, by voorbeeld, stelt dat een Paardehoofd lang is anderhalf voet, dat is agttien duimen; zoo kan hy, even als de Heer bourgelat, deeze maat in driën verdeelen; wanneer elke verdeeling ter lengte van zes duimen, dat is, een derde van de vooronderstelde Eerste zal zyn. Gelyk nu in de berekening van duimen, op onze Hollandsche Maatstokken of Voetmaaten, de duimen in halven en quartieren, en ten laatste in lynen verdeeld worden, zoo heeft men ook, in dit geval, de benaamingen van Tweedens en Punten, als onderverdeelingen te begrypen. Men stelt, (om dit ten duidelykste te verklaaren,) op goeden grond vast, dat een welgeschapen Paard, van vooren, van de Toupet af tot aan den ondersten Hoefnagel toe, juist de rechtstandige lengte heeft, van drie natuurlyke welgemaakte Hoofden, in onze eerste Figuur met de letteren A, B, C aangeweezen. Uit deeze verdeeling, die aan alle welgemaakte Paarden gemeen is, worden voorts alle de verdere verdeelingen, even als in de proportiekunde der Menschen, afgeleid; dog met een merkelyk verschil van bepaalingswyze. In de laatstgenoemde pro- | |
[pagina 113]
| |
portiekunde, Ga naar margenoot+stelt men een welgemaakt menschenhoofd lang drie welgeproportioneerde neuslangten; dat is, van den hairtip tot de wenkbraauwen; van de wenkbraauwen tot de neuslellen, en van daar tot de onderkin. Maar deeze proportie kan men, ter oorzaake der gesteldheid van een Paardenhoofd, in dit geval niet anders vinden, dan in eene bepaalende drieledige verdeeling, dat is, volgens de Vertaaling van den Heer fontein, in drie Eerstens: ‘dus zal yder Hoofd in zyne Meetkundige of Geometrische Lengte, altyd drie Eerstens hebben,’ zie in onze eerste Figuur, de drieledige verdeeling van 't Hoofd, by de Letters a, b, c. Nadien nu verder alle de deelen, die ter beschouwinge voorkomen, 't zy in hunne langte, hoogte of dikte, niet altyd de maat hebben van een geheel Eerste, of de gestelde verdeeling, of van anderhalf of van drie Eerstens, zoo eischt de naauwkeurigheid der proportiekunde, om ieder Eerste, of gesteld derdendeel, in onderdeelen te verdeelen. Dus word zulk een Eerste deel gevoeglykst weder verdeeld in drie gelyke Onderdeden, welken Tweedens genoemd worden; dog die men, ter gemaklyker onderscheidinge, in onze taale, Onderdeelen noemen kan. Ze loopen, in onze aangehaalde Figuur, met gestipte lynen door, tot tegen het voorstel van 't Paardenhoofd, in Fig. 2. By deeze verdeeling komt, in eene juiste meetkunde, eene nog nadere verdeeling; te weeten, de | |
[pagina 114]
| |
Ga naar margenoot+duimen hebben, als reeds gemeld is, op onze voetmaaten niet alleen hunne onderdeeling in halven en quartieren, maar ook nog hunne nadere verdeeling in lynen: en op eene dergelyke manier word in dit geval ieder Tweede zeer geschikt verdeeld in vieren twintig kleener afdeelingen of Geometrische Lynen, welke men hier, tot beter begrip van de Plaat, Punten noemt. Dus word dan een Hoofd verdeeld, in zyne drie Eerstens, Fig. 1. a, b, c; vervolgens word ieder Eerste, tusschen a, b, c, verdeeld in zyne drie Tweedens. Ieder Eerste heeft gevolglyk drie Tweedens; en elk deezer Tweedens word voorts nog weder verdeeld in vier-en-twintig kleener deelen of Punten. De meetkundige verdeeling is derhalven, ook volgens de schaale op de Plaat, dus. Een welgeproportioneerd Paardenhoofd bevat twee honderd en zestien gedeelten of lynen van deszelfs Meetkundige Langte: op dien voet is een zoogenaamd Eerste een derde deel der geheele langte van 't Hoofd; een Tweede een negende deel van dezelfde langte; en eindelyk een zoogenaamd Punt, anders eene Lyn te noemen, een twee honderd zestiende gedeelte van die geheele Langte. Deeze dus gestelde Proportie-regel verleent eene maat, welke, het zy ze in de vermeerdering of in de vermindering voorkome, altoos in de verschillende langte, grootte, breedte en dikte, van onderscheiden Dieren gebezigd kan worden: hoedanig eene Meetkundige bepaaling ook de Heeren de buffon en d'auben- | |
[pagina 115]
| |
ton, Ga naar margenoot+by de beschryving der Dieren, in agt genomen hebben. Ga naar margenoot+Na deeze, zo we vertrouwen, volledige opheldering der Proportiemaat, komt het 'er nu op aan, om de proportien van een welgemaakt Paard door dezelve te bepaalen. Zie hier, hoe men deszelfs proportiemeeting inrigt. Men vooronderstelt de Langte van een welgevormd Paardenhoofd te staan, tusschen twee paralelle of evenwydige Lynen; waar van, by voorbeeld in Fig. 1, eene, te weeten de bovenste, zich bevind by de toupet d, en de tweede aan het onderste uiteinde der bovenlip, by e. Als men nu op deeze twee evenwydige lynen eene perpendiculaire of loodrechte Lyn van d tot e trekt, zoo heeft men de waare Meetkundige Langte van het Hoofd. Om nu op deeze maat de verdere proportien van de onderscheiden deelen te bepaalen, moet men, in de eerste plaats, vooral agt geeven, op de algemeene, of, om zoo te spreeken, meest in 't oog loopende Ledemaaten, waar van men de doorslaande gebreken gereedlyk ontdekken kan; als, by voorbeeld, de hals, de borst, de dyen, enz. Wanneer men zich hiertoe bedient van de maat van het Hoofd, tusschen de lynen d en e bepaald, bevind men wel dra, dat de ruimte, die 'er is, tusschen dat gedeelte 't geen men, in de tweede Figuur, voor het punt der Schouder by f houdGa naar voetnoot(*), tot aan het punt van den bil | |
[pagina 116]
| |
Ga naar margenoot+g, en zoo ook van het opperste der schoft by h, tot aan den grond toe, aan het uiterste der hoeve by i, twee en een half maal dezelfde langte heeft als het Hoofd. Een Paard is gevolglyk, in dit opzicht, even zoo hoog als het lang is; want zyne langte en hoogte hebben beiden de maat van twee en een half Hoofd. Men bepaalt dus eigentlyk de langte en hoogte, zonder het halve Hoofd, dat hooger en verder uitsteekt, daar by te rekenen; deeze meeting geeft twee en een half Hoofd; maar anders is de weezenlyke rechtstandige hoogte van een Paard van vooren, en dus ook deszelfs langte in de geheele uitgestrektheid, drie Hoofden. Het hoog en lang is derhalven hier te verstaan van het opperste der schoft af, tot aan het uiterste der hoeve; en zoo ook de langte, van het dus genoemde punt der schouder af tot aan het punt van den bil. Deeze bepaaling dient wel byzonder, om te ontdekken, of het Hoofd te dik of te lang zy; dewyl men de welgemaaktheid van 't Hoofd afleid, uit deszelfs evenredigheid tot het Lyf; even als men de welgenraaktheid van het Lyf naar het welgemaakte Hoofd afmeet. Ter dier oorzaake noemt men het Hoofd te lang, zoo dra de maat van 't lyf, 't zy in de langte of in de hoogte, langer is dan twee en een half maal de maat van de Geometrische | |
[pagina 117]
| |
Ga naar margenoot+Langte van het Hoofd; overmits de proportie van drie onregelmaatige Hoofden niet evenredig is aan de waare schoonheid: want de langte treedt over de geregelde maat. En is het dat deeze maat korter valt, dan is het Hoofd te kort in zyne proportie. Een kenner moet derhalven eerst wel degelyk onderzoeken, in hoe verre de Meetkundige Langte van het Hoofd overeenkomt met het Lyf, eer hy de overige deelen hier naar met zekerheid kan bepaalen. ‘Want, indien de proportie, volgens de woorden van den Heer bourgelat, van het Hoofd en het Lyf niet net overeenstemt, zou men een anderen weg moeten inslaan, en de langte of hoogte van het Lyf afpassen of meeten, door dezelve in vyf gelyke portien te verdeelen; vervolgens moet men twee van deeze portien neemen, en dezelven in Eerstens, Tweedens en Punten verdeelen, op dezelfde wyze als de verdeelingen en onderdeelen van het Hoofd, en hier door zal men eene algemeene maat voor alle de overige deelen van het Paard hebben, eveneens als of het Hoofd eene evenredige grootte gehad hadt.’ Men rekent, en dit dient wel opgemerkt te worden, waarom wy 't herhaalen, dat men de maat van de hoogte van het Lyf beraamt, van het opperste gedeelte van de Schoft af tot aan den grond toe; dat is, in onze vernieuwde tekening, in de tweede Fig., van h tot i; en vervolgens ten opzichte der langte, van het zoo genaamde punt der Schouder f, tot aan het Bilpunt g. Deeze proportien zyn evenwel, hoe na | |
[pagina 118]
| |
Ga naar margenoot+ze aan het waare schoon komen, van zeer weinig nut, indien ze niet betrekkelyk tot elkander genomen worden: dewyl zoodanige afmeetingen de gebreken niet aantoonen dan met betrekking der leden tot elkander. Men kan tog, en dit is, naar ons inzien, het zaaklyke, van de optegeevene proportiemeetingen van geene goede proportie in eenig voorwerp oordeelen, zonder de verschillende gedeelten met elkander te vergelyken. Zoo zal men, als ons eenig deel onmaatig groot voorkomt, den misstand wel dra ontdekken, wanneer men dat deel tegens een ander van gewoone grootte vergelykt. En alhoewel zulk een deel, op zich zelve genomen, goed zou kunnen zyn; waarom men 't ook als goed zou kunnen beschouwen; kan het echter, niet regelmaatig zynde, ten opzichte van het geheele schoon gestel, nooit anders dan misvormd zyn; om dat het afwykt van de geheele welgevormde evenredigheid der andere deelen. Dus is de hoogte van een Paard niet evenredig, als dezelve niet gelykmaatig is aan de dikte, de breedte en de langte; de dikte is onevenredig, zoo ze niet overeenkomt met de hoogte, de breedte en de langte; de langte is onevenredig, indien ze niet beantwoord aan de hoogte, de breedte en de dikte; en de breedte eindelyk is onevenredig, wanneer ze niet geschikt is naar de langte de hoogte en de dikte. Hier uit volgt dan, dat het denkbeeld van eene aangenomene goede proportie van het geheel altoos moet overeenstemmen, met de byzondere denk- | |
[pagina 119]
| |
beelden, Ga naar margenoot+die men zich van elk deel afzonderlyk voorstelt. De dikte en breedte van een Paard zyn, by voorbeeld, evenredig aan elkander, zoo als die naar eene goede proportie gesteld worden, op twee vyfde van de hoogte en langte, dat is één Hoofd of drie Eerstens, zie in Fig. 2. k, l. en m, n. dog als ze hier niet aan beantwoorden, dan is dat grooter of kleiner gedeelte onregelmaatig. Even zoo is de gestalte of het Lyf van een Paard kwaalyk geproportioneerd, wanneer deszelfs langte niet volkomen overeenstemt met deszelfs hoogte; dewyl men beider proportiemaat stelt, op twee en een half Hoofd, dat is, volgens den aangenomen regel, op zeven Eerstens, een Tweeden en twaalf Punten. Zie Fig. 2. f, g en h, i. Wanneer derhalven de deelen van een Paard onevenredig zyn, is het alleen door de Meetkundige Langte van het Hoofd, of het Lyf, dat men van deszelfs wel of kwaalyk geproportioneerde hoogte kan oordeelen. En zoo kan ook, alleen uit die zelfde hoogte, de proportie en regelmaatigheid der dikte, langte en breedte, beoordeeld worden. Dit gaat zoo verre, dat de onregelmaatigheid van 't eene of andere in 't oog loopende deel daadelyk zigtbaar word, uit de betreklyke regelmaatigheid der andere deelen. Na deeze verklaaring der algemeene Proportiemeeting van een welgeschapen Paard, kunnen wy nu overgaan ter beschouwinge van de proportien der byzondere deelen; welken, zoo als wy boven by de benoeming der Ledemaaten gedaan hebben, gevoeglykst | |
[pagina 120]
| |
Ga naar margenoot+onder drie voornaame deelen gebragt worden; te weeten: het Voorstel, het Lyf of Middelstel en het Agterstel; in de nevensgaande Plaat III, door Fig. 1, 2, en 3 afzonderlyk aangeduid. Men vergelyke by dit en het volgende deezer Verhandelinge onze eerste Plaat, en de verklaaring van de benoeming der byzondere deelen, Bladz. 78-89. Ga naar margenoot+In de eerste Figuur, welke ons het Voorstel van een welgemaakt Paard vertoont, heeft het Paard, agtervolgens de hier boven gemelde bekende Hoofdmeeting, de Meetkundige, Langte van drie Hoofden; op de vooronderstelling van een wel geproportioneerd Hoofd, rechtstandig of lynrecht, van het Voorhoofd tot op den top van den Neus gemeeten; zoo als de lyn van d tot e in Fig. 1. aanwyst. Trek nu, zegt de Heer bourgelat, wiens verklaaring wy, met onze nevensgaande opheldering door Alphabetische Letters, hier zullen laaten volgen, ‘trek: nu op de twee evenwydige lynen (aan de uiteinden van het Hoofd) eene loodregte lyn, van het bovenste van het Toupet d, tot aan het uiterste einde van de bovenste lip by e: verdeel deeze loodregte Lyn in drie gelyke deelen, of in drie Eerstens a, b, c; en vervolgens deeze drie deelen in drie anderen, of in drie Tweedens; en eindelyk yder van deeze Tweedens, of een voor allen, in vier-en twintig gelyke deelen of Punten.’ Dat is, verdeel ieder afperking a, b en c, weder in drie onderdeelen; en verdeel dan voorts ieder onderdeel nog in vier-en twintig | |
[pagina 121]
| |
Ga naar margenoot+Meetkundige Lynen. Men haale des, door de loodrechte Lyn d, e, in ieder afperking, drie evenwydig lynen, en dus over de geheele lengte negen, die, met de bovenste lyn, tien lynen maaken. En verdeele, ten laatste, den afstand, tusschen ieder evenwydige lyn, nogmaals in vier en twintig deelen; welken, der naauwkeuriger meetinge, de geheele loodrecht Lyn in 216 Punten of Meetkundige Lynen verdeelen; als af te neemen is uit de verdeeling van het Hoofd in Fig. I, en ten duidelykste gezien word, in de op deeze Plaat gestelde schaale. ‘Zo dra nu, vervolgt bourgelat, het Hoofd door deeze loodrechte lyn, (welke nog daarenboven by yder Tweede door andere Horisontaale Lynen, die alleen een rechten Hoek met eene Loodrechte Lyn uitmaaken,) doorsneeden, verdeeld en afgeperkt is, zal de verschillende Langte van yder deezer Horsiontaale Lynen, de Geometrische breedte van het Hoofd, en de ligging en plaatsing van de verschillende deelen, tot deszelfs samenstel behoorende, doen zien.’ De lyn o, welke dwars door de loodrechte lyn d, e, loopt, ter plaatse daar de eerste afdeeling eindigt, en die dus de eerste langte aanduid, geeft de grootste breedte van het Hoofd te kennen. Zy valt juist op die plaats, alwaar het Hoofd, in meest alle viervoetige, ja in alle andere dieren, het breedste is; te weeten aan de jukbeenderen van de Oogkas, door onzen Schryver het Oograd geheeten. Deeze meetkundige breedte is, dus, naa gerade van de rechte pro- | |
[pagina 122]
| |
portie, Ga naar margenoot+op die plaats, een derde van de meetkundige langte van het Hoofd, en beslaat dus een Eerste. Gevolglyk blyft de goede proportie van het Voorhoofd van een Paard bepaald, tusschen het eerste derdedeel; dat is, volgens onze aanduiding, in de eerste beperking a, tusschen de lynen d en o. Maar in deeze beperking bevinden zig, op de lyn van het eerste onderdeel, de Ooren; en de langte van de doorsnydendelyn, die deeze eerste onderdeeling maakt, is van twee Tweedens en drie Punten; de dikte der Ooren daar onder, begreepen zynde. De meetkundige breedte van het Hoofd maakt, derhalve, op die plaats, niet juist een Eerste uit; dewyl 'er een- en twintig Punten, of ruim drie vierde van een Tweede aan ontbreeken; waar uit dan volgt, dat het Voorhoofd, in een welgevormd Paard, smalder moet zyn aan den stand der Ooren, dan aan dien der Oogen. Wanneer we, van deeze eerste, in de tweede onderdeeling daalen, ontmoeten we de doorsnydende lyn, die de Oogkuilen bepaalt. Deeze heeft de langte van twee Tweedens en twee- en twintig Punten: zoo dat het Hoofd op die plaats, op twee Punten naa, zoo breed zy, als op de doorsnydende lyn o. Het Voorhoofd verbreed hier dan allengs, in evenredigheid, naar dat het verbreed tegen de Oogkas: en deeze breedte zou hier, als 'er de twee ontbreekende Punten bygevoegd wierden, net de breedte van een Ersten, of een derde gedeelte van de meetkundige langte van het Hoofd uitmaaken. Met die zelfde naauw- | |
[pagina 123]
| |
keurigheid Ga naar margenoot+bepaalt ons de Autheur verder de nog overige proportien van het Hoofd; en we zullen, kortheidshalve, het deswegens gezegde maar woordlyk volgen, om het op de eerste Figuur over te brengen. ‘De oogen, met het geen 'er toe behoort, zyn geplaatst tusschen de laatste Tweede van de eerste Eerste, en de Eerste Tweede van de tweede Eerste; en derzelver groote hoeken zyn twee Tweedens en agt Punten van malkander af. De dwarsche lyn, die by de tweede Tweede, van de tweede Eerste doorloopt, is twee Tweedens en twintig Punten lang; en eindigt by de twee uiteinden van de uitzetting des Kakebeens. De dwarsche lyn van de derde Tweede van de tweede Eerste, by p, daar de tweede Eerste eindigt, heeft de langte van twee Tweedens. Die door de eerste onderste onderdeeling van de derde Eerste loopt, is een Tweede en veertien Punten lang; op die plaats is het Hoofd op zyn allersmalste, en daar omtrent bepaalt zig de opening van der mond: [by ons in Fig. 2, met letter q aangeweezen.] De lyn, welke door de tweede Tweede van de derde Eerste loopt, bepaalt de langte van den Neus, welke by dit punt eindigt, en gaat door het middenpunt van de Neusgaten heen, die eene opening hebben van omtrent, een Tweede. Eindelyk bepaalt de Horisontaale lyn by de derde onderdeeling de langte van de bovenlip, [in Fig. 1, by e,] en besluit het Hoofd’. Tot dus verre is de meetkundige bepaaling van het Hoofd, vlak van vooren gere- | |
[pagina 124]
| |
geld, Ga naar margenoot+en men kan dezelve in de eerste Figuur gemaklyk nagaan. Dan hier by behoort nog eene andere bepaaling, welke de proportie van een Paardehoofd op zyde aanduid. En inderdaad, ik voor my agt het weezenlyk van belang, de fraaiheid van een Paard op zyde wel te kennen. Immers valt het oog meest op de schoonheid van een Paard, als men het ter zyde ziet voorby loopen of stappen. Een onkundige zelfs zal hier over veeltyds zeer wel oordeelen; het oog en de dagelyksche beschouwing van voorbydraavende Paarden geeft denzulken eene kundigheid, die alleen van het gezonde oordeel, en 't vergelyken van het algemeen schoon, tegens het ongemeene lelyk of misvormd afhangt. Het kennen van een welgevormd Paard, vlak van vooren, of van agteren, vind men daarentegen minder algemeen. En dit is de reden, dat de Paardenkoopers en onze Boeren, vooral op de Paardemarkten, als zy een onkundig Jonkertje of een Jan Salie voor zig zien, de Paarden, die eenigen misstand van vooren of van agteren hebben, meestal op zyde zwenken en dryven: des men aan een kooper, die niet ook op de gestalte van vooren of agteren let, wel dra zie, dat hy niets van de kneep weet. Met dit alles is 't egter waar, dat 'er, hoewel 't minder moeilyk zy, over de Schoonheid van een Paard van ter zyde, dan van vooren of van agteren, te oordeelen, nogtans ook meetkundige regelen zyn, welken een kiesch Kenner weeten moet, en die de Heer bourgelat in deezervoegen opgeeft. | |
[pagina 125]
| |
Ga naar margenoot+Volgens de afmeeting in Fig. 2, en naar zyne gemaakte verdeelingen, is het Hoofd, op zyde beschouwd, van het Neusbeen, by r, tot aan het scherpe van de onderkaak by s, in zyne alleruitgestrektste breedte, vier Tweedens lang; en hier door word mede bepaald de breedte van de Wangen. Voorts bestaat de langte van de doorsnyding van de Onderkaak, by t, tot aan het Neusbeen u, uit één Eerste en dertien Punten; en van den Baard, by v, tot aan het Neusbeen w, uit twee Tweedens, en tien Punten. Doch by deeze meetkundige proportie heb ik dit aan te merken; dat, hoe zeer dezelve naastby de evenredige schoonheid kome, onze Hollanders evenwel nog eene byzondere oplettendheid op dit gedeelte van het Hoofd vestigen. Men weet, dat veele Engelsche, en ook eenige Holsteinsche, Paarden het Neusbeen merkelyk krom hebben; waarom men dezelve ook wel Ramskoppen noemt. Over 't geheel is het Neusbeen, by onze Hollandsche Nationale Paarden, zeer plat en rechtstandig; de Wangen zyn daarentegen boider en vleeziger dan die van veelen der uitheemsche Paarden: zoo dat men mogelyk nergens, vooral Boere- of Nationaale-Paarden, vinden zal, welker Hoofd meer naar het zwaare en knokagtige, als ik het zoo mag uitdrukken, helt. Intusschen hebben onze Landzaaten, genoegzaam algemeen, by uitstek veel op met een Paard, welks Hoofd op zyde spits toeloopt; dat is, wanneer het, van het Neusbeen, tusschen den Baard of de Onderlip en het opperste van 't Neusgat, | |
[pagina 126]
| |
Ga naar margenoot+spits toeloopt. Dit noemen onze Boeren een fyn kopje, een dun snuitje, enz. Naast deeze proportie geeven zy vooral ook agt op de Ooren. Onze Autheur stelt derzelver behoorlyke langte op twee Tweedens en drie Punten, zoo als by x is aangeweezen; en zegt, dat zy één Tweede en agt Punten van elkander moeten staan. 't Is wonder dat die schrandere Kenner ook geene maat van de dikte der Ooren in het ronde opgeeft, waar op onze kundige Landslieden wel degelyk letten. Zy meeten den afstand der Ooren met de vingers, door twee of drie vingers in de breedte 'er tusschen te leggen; en passen de dikte der Ooren, tusschen de ronde greep van den voorsten vinger en den duim. Vooral behaagen hun geen overhangende of al te sterk vooruitsteekende Ooren; zoo als het Oor hier, in de nevensgaande tweede Figuur, wat al te ver voor over getekend is. Ga naar margenoot+Juister komt ons 's Mans opgave der proportie van den Hals voor; schoon onze Hollandsche en Vriesche Paarden denzelven over het algemeen ronder hebben; en onze Natie daarenboven zeer gesteld zy op Paarden, die een gedrongen ronden Hals hebben. Zy willen naamlyk, dat de bogt van den Hals, van agter de Ooren af, tot aan den schoft, meerder den vollen trek van een halven Cirkel beschryft; en dat het geheele gestel van den Hals zelfs eenigzins agter overhelt, waar tegen dan het Hoofd als 't ware indringt. Dan, des niettegenstaande, is evenwel de proportie, die wy by den Heer | |
[pagina 127]
| |
Ga naar margenoot+Bourgelat vinden, zeer goed, inzonderheid voor een Ry- of Manege-Paard. Hy stelt naamlyk, dat de juiste breedte van den Hals, als men het Paard van vooren beschouwt, moet zyn, drie Tweedens en agttien Punten; zie Fig. 1. y, z. En als men het Paard op zyde ziet, zegt hy, moet men den Hals rekenen, van den Nek by x en het agterste gedeelte van de plaats daar de Halster op rust, tot aan zyn begin en oorsprong uit de Schoft by h, op de lengte van een Meetkundig Hoofd, als in de daar op getrokken Lyn gemerkt staat. Hier by zou men, volgens de aftekening van Fig. 2, kunnen voegen, dat de stand van het Hoofd in een welgesteld Paard, op zyn fraaiste, met de Proportie-Lyn van den Hals, een vry regelmaatigen driehoek beschryft. Men rekene van x tot h voor den Hals; van den Nek by x tot de Onderlip by a, voor de Langte van 't Hoofd; en van a tot h voor den afstand van 't onderste gedeelte van 't Hoofd tot aan den oorsprong van den Hals uit de Schoft. Dit doende zal men bevinden, dat deeze drie lynen nagenoeg even lang zyn; 't welk, myns oordeels, de Meetkundige kennis van eene welgemaakte proportie van het Hoofd en den Hals niet weinig opheldert; en te meer van nut is, om dat deeze meeting, zelfs by de raaming, zoo als onze Boeren en Paardenkoopers met hunne Elleboogen of Stokken meeten, geschieden kan. Onze Boerenlieden naamlyk, (om dit in 't voorby gaan te melden,) die den Paarden-en Koejenhandel in Holland en | |
[pagina 128]
| |
Ga naar margenoot+onze nabuurige Provincien dryven, hebben meestal een stok by zich, gewoonlyk van doornenhout vol knobbels. Naar deezen stok meeten zy, met het daar opstellen der hand, van vier, drie, twee vingeren of slegts éénen vinger, de hoogte, langte en breedte der Koejen of Paarden; zelfs weeten zy in zeker postuur op dien Stok kwanswyze te leunen, terwyl ze juist de welstandigheid van het dier afmeeten. Zulks gaat by des bedreevenen veelal zoo wis, dat zy weddenschappen op deeze maat durven aangaan; en op een duim twee drie de maat bepaalen kunnen. Dus zou gevolglyk de hier opgegeeven driehoeksberaaming, nopens de welstandigheid van den Hals het en Hoofd van een Paard, als zeer eenvoudig en naauwkeurig, by de gemelde gewoonte mede plaats kunnen hebben. Voorts stelt men, dat de Hals, van deszelfs samenvoeging met de onderkaak by t, tot aan de bogt by b, daar het midden van den Hals gerekend word, de breedte heeft van vier Tweedens en vyftien Punten. En van deeze samenvoeging af, tot op de inhegting in de Borst, te weeten van t tot f, moet de Hals lang zyn vyf Tweedens en twaalf Punten; zoo dat, gesteld dat by b het midden van den Hals zy, dat bestaat de geheele lengte van een welgeproportioneerden Hals, in zyne bogt, uit elf Tweedens. Wyders is de breedte van den Hals, van daar dezelve in de wervelen van de Schoft by h zamengevoegd is, tot daar ze zig met de Borst by f vereenigt, bepaald op twee | |
[pagina 129]
| |
Ga naar margenoot+Eerstens, een Tweede en zes Punten. By dit alles zoude ik voor my verkiezen, dat men eene meetkundige bepaaling konde geeven, waar dat de kromme lyn of halve cirkel van den Hals in de tweede Figuur getrokken, van de Ooren af gerekend op de Lyn f en h, by c best moest vallen, om een fraaien Paardenhals te vormen. In deeze Figuur daalt dezelve van x tot c, op omtrent twee Tweedens van de Schoft: gaarne had ik hier by wel eenig teken van de Schoft en derzelver begin gezien; dat zig in alle Paarden vry zigtbaar opdoet. Onze Boeren, die, als gezegd is, van een ronden Hals houden, agten den Hals zeer schoon, wanneer de Halsspier, welke men kennelyk genoeg in den Paardenhals als eene omgekeerde halve maan ziet, zig even boven de Schoft verliest, en 'er eene goede anderhalve handbreedte van af zy; 't welk na genoeg met de aangeweezen Maat in de Fig. overeenkomt. Verder houd ik het, schoon de Hals hier zeer wel geproportioneerd zy, onder verbetering, daar voor, dat onze Hollandsche en Vriesche Paarden, in dit opzicht, eene schooner proportie hebhen. Derzelver Hals naamlyk is eenigzints ronder, zynde, in een juister rond, meer gevormd naar het beloop van een vierde gedeelte van een volkomen cirkel. Ga naar margenoot+Wanneer men van de fraaie gestalte van een Paard spreekt, komt zekerlyk deszelfs Borst niet minder in aanmerking dan de Hals; waarom wy dezelve insgelyks wat nader zullen beschouwen. Dit gedeelte tog is dat geene, dat in alle viervoetige Dieren, ja ook | |
[pagina 130]
| |
Ga naar margenoot+in de Vogelen, het cierlykst is, en 't meest in 't oog loopt, vooral in dezulken, welken den Hals en het Hoofd vry kunnen beweegen: in de Paarden althans is de Borst genoegzaam het voornaamste gedeelte der schoonheid, byzonderlyk van vooren. Men bepaalt de Borst in dien stand, zoo als dezelve in Fig. 1. by d, d, afgeperkt is tusschen de twee Schouders, of liefst de Schouderspieren gedeeltlyk 'er by gerekend, op de breedte van twee Eerstens, of twee derde van de lengte van het Hoofd. In een welgevormd Paard vertoont zich de kol van de Borst, by e, in deezen stand, juist loodrecht onder het midden der Onderlip: en aan het waarneemen van deezen regel ligt ons te meer gelegen, om dat dezelve, zonder de meetkundige stelling recht te kennen, een wiskundige regel voor het oog, ja, om zoo te spreeken, by de gis, genoemd mag worden. By de Schilders en Tekenaars word de fraaiheid der proportie in een Mensch, wanneer zy naar 't leeven tekenen, alleen op het oog afgeperkt, naar de plaatsing van den Keelput, of de holte onder de Kin in den Hals; en vervolgens naar de holligheid, die vlak op het Borstbeen is, en de Borstspieren evenredig links en rechts afscheid. Even zoo geeft ook hier deeze afscheiding, voor in de Borst van een Paard, een gewis Middelpunt, uit welks evenredige zylingsche Spieren de welstandigheid van een Paard nagegaan kan worden. 't Is daar benevens hieruit, dat een schrander Paardenkenner, die een Paard wel voor de Borst ziet, ontdekken kan of | |
[pagina 131]
| |
Ga naar margenoot+het Paard mank gaat, of, zoo als men zegt, in de Borst gereeden is. Ook is, voor 't overige, het wel kennen van de Borst, en derzelver goede gesteldheid, de ziel der Paardenkennis; niet alleen om dat men 'er het regelmaatige schoon uit kan afleiden; maar wel byzonder tevens, om dat de voornaamste kragten van een Paard, tot den arbeid en den landbouw, in de Borst opgeslooten zyn. 't Is hier mede als met den Mensch, wiens welgestelde Borst met het hoogste regt aangemerkt mag worden, als eene der voornaamste bronnen van zyne kragt en gezondheid. Aangaande de overige uitgestrektheid nu van de Borst; men ziet dezelve, in Fig. 1. by d, e, d, van vooren vertoond, vervolgens in Fig. 2. op zyde. Hier word dezelve bepaald, tusschen de schuine lyn f, h, en de loodrechte lyn h, k, met den verderen omtrek van de Borst. Om de meetkundige welstandigheid van deeze Borst op zyde aan te duiden, stelt de Heer bourgelat gegrond voor, het trekken van eene loodrechte lyn, die van de Schoft by h nederdaalt, tot op den grond by i; waar op hy dan de verdere proportie der Dyen en Voorpooten, in derzelver deelen en stand, bepaalt. Uit deeze beschouwing kan men, schoon hy 'er hier niets van melde, ten duidelykste afleiden, dat men, in de Paardenkunde, eene welgemaakte Borst, op zyde en tegen den Buik aan beschouwd, altoos moet stellen rechtstandig te zyn met de Stukken of agterste deelen van den Elleboog. Fyne kenners | |
[pagina 132]
| |
Ga naar margenoot+zien evenwel niet ongaarne, dat de Elleboogen een weinig buiten het rechtstandige agterwaards wyken; als maar de Hoeven en de Vetlokken fyn en net voorkomen, mitsgaders recht staan: zoo als een Tekenaar een Menschen Voet lynrecht onder den Keelput en de holligheid van de Borst trekt. Wyders is de Borst van vooren, by g, een weinig uitsteekend, 't welk, als 't niet te veel is, mede voor geen misstand gehouden word. Met betrekking tot de Borst, den Voorarm en het verdere gedeelte van het Voorbeen, stelt men vervolgens, dat de Borst in het midden en op zyde gerekend, tot aan 't begin van den Arm, eene breedte heeft van een Eersten, een Tweeden en twaalf Punten, dat te zamen uitmaakt 108 Punten, of de langte van een half Hoofd, gelyk ons, op de lyn van f tot k aangeweezen is. Hierop luid de verdere bepaaling van onzen Autheur aldus. Ga naar margenoot+‘De Voorarm, (van de knop of de punt van den Elleboog, tot aan zyn voorste gedeelte, dat is van f tot aan g,) zal de breedte, van een Eerste, en van vooren, daar hy zyn aanvang neemt, beschouwd, de dikte van een Tweede en agttien Punten hebben. Zie Fig. 1. h. Boven de Knie moet hy, daar hy op zyn allernauwste is, op zyde de breedte van een Tweede en dertien Punten, en van vooren de dikte van een-en twintig Punten hebben. Zie Fig. 2. i en Fig. 1. k. De Knie, van vooren beschouwd, heeft, daar zy op het allerdikste is, de breedte van een Tweede en twaalf Punten. Zie Fig. 1. l. En op zyde een Tweede en elf Punten. Zie Fig. | |
[pagina 133]
| |
Ga naar margenoot+2. m. De Vetlok, (de Pees daar onder begreepen,) heeft op zyde de breedte van een Tweede en drie Punten. Zie Fig. 2.n. En van vooren beschouwd, heeft hy in het midden de dikte van 18 Punten. Zie Fig. 1.o. De Kogel, van voren gezien, is een Tweede en zes Punten dik, en even zoo breed op zyde, de pyp daar onder bereepen. Zie Fig. 1.p, en Fig. 2.q. De Koot is op zyde twintig Punten breed, en van vooren een-en twintig Punten dik. Zie Fig. 2.r en Fig. 1.s.’ Na deeze Meetkundige opgaven van de dikte der voorschreeven deelen, leert ons de Heer bourgelat, derzelver welvoeglykste langte kennen. Volgens hem is de Voorarm welgeproportioneerd, als dezelve van den Elleboog, Fig. 2. by f, tot aan de eerste samenvoeginge van de Knie by t, van agteren twee Eerstens en agtien Punten lang is, zoo als de lyn van t tot u aftekent; en voorts van die samenvoeging of van t af tot den grond toe, dezelfde langte heeft. Van vooren verschilt deeze maat; want dan rekent men, van onder de Borstkol c af tot op den grond, de langte van een Hoofd, twee Tweedens en zestien Punten. De Voorarm is van vooren, tot aan de Knie, vyf Tweedens lang, zoo als de lyn v aanduid; de Knie zelve stelt men by w op een Tweede en twintig Punten; de Pyp by x op twee Tweedens en veertien Punten; den Kogel by y op agttien Punten; en de Koot met de Kroon, by z, op een Tweede en twaalf Punten; waar mede de maat van den Hoorn na ge- | |
[pagina 134]
| |
Ga naar margenoot+noeg overeenkomt. By dit alles, hoe zeer deeze maat, naar 't gevoelen des Autheurs, een volmaakt schoon Paard aanduide, staat het my egter vry aan te merken, dat hier omtrent, ten aanzien van onze Nationaale Paarden, eenige afwyking plaats heeft. Het komt my voor, en veele bedreeven kenners zyn het met my eens, dat onze Paarden, hoewel zy in hunne proportie uitneemend schoon, ja veelen derzelven fyn van talie genoemd mogen worden, over het geheel zoo fyn en dun van pyp en beenen niet zyn, als de Fransche, Engelsche, Turksche en Hongaarsche Paarden. Zeker is het, dat alle onze Nationaale Paarden, die den ouderdom van agt of tien jaaren bereiken, ongemeen veel zwaarder van Vetlokken zyn, dan de Uitheemschen; 't welk onze Paardenkoopers ook wel weeten, die ze daarom dikwyls scheeren. Daar benevens heeft men opgemerkt, dat de Nederlandsche Paarden, byzonder de Vlaamschen, Brabandschen en Stichtschen, die veel in 't zand of op zwaare wegen loopen, doorgaans platter en breeder van Hoeven of Hoornen zyn; welke eigenschap zelfs met de voortteeling schynt over te spruiten. Midlerwyl wil ik gaarne toestaan, dat de geregelde proportie, als men den Meetkundigen Regel van de Lengte van het Hoofd afleid, ook in deezen met de schoonheid van onze Paarden zou overeenkomen; en dus staat alles, 't geen men hier wel moet gadeslaan, in proportie. Ga naar margenoot+Tot hier aan toe bepaalden wy ons tot de welstandigheid van een Paard, met opzigt | |
[pagina 135]
| |
Ga naar margenoot+tot het Voorstel; laat ons nu eens beschouwen, wat 'er tot de welstandigheid van een fraai Middelstel Ga naar margenoot+behoort. De Heer bourgelat stelt, dat het Lyf van een Paard, in zyne alleruitgestrektste breedte en dikte beide, de Meetkundige maat van een geheel Hoofd heeft. Hy verstaat hier door breedte den afstand van 't begin van den Arm k tot l, de plaats, daar de Ribben eindigen, en de Buik of het Agterstel begint: ook eigent hy diezelfde breedte aan 't Paard toe, als men 't vlak van vooren, met de uitzetting zyner zyden beschouwt. Zie dezelfde breedte in de eerste Figuur op de lyn k, l. Voorts verstaat hy door de dikte den afstand van m tot n; gelyk hy dus ook de dikte van het Lyf, van de Schoft by h, tot aan 't begin van den Elleboog by f, op dezelfde Hoofds Lengte bepaalt. Naar die proportie zinkt het Lyf, zoo in de holte van den Rug, als in de doorhanging van den Voorbuik, volgens de maat by n, een Tweede en zes Punten door. Deeze Meetkundige waarneeming is van veel gewigt; dewyl men, als men zulks behoorelyk opmerkt, daar door in staat is, om het gebrek van de zoogenaamde Hangbuiken recht te kennen, en tevens een zoogenaamden Zaalrug te onderscheiden; gebreken van het allerslegtste slag. Wanneer men, by de beschouwing van een jong Paard, naauwkeurig op deezen regel let, zal men zekerlyk vry gegrond kunnen gissen, zoo niet na genoeg bepaalen, dat de Rug en Buik van het Dier, als het in dit geval slegts een punt van dien regel afwykt, in laatere dagen meer zal door- | |
[pagina 136]
| |
zakken, Ga naar margenoot+en uit de vereischte welstandigheid wyken; vooral indien het onder den Man bereeden zal worden. Gelyk de Wervelbeenderen en de Ruggegraad in den Mensch hunne welstandigheid verliezen, naar gerade van den arbeid, of de gewoone groei, zoo heeft dit ook byzonder plaats in de Paarden. Hierom is 't dan ook dat de Autheur den Rug van het Paard, volgens de natuur, wel uitdrukkelyk laager bepaalt, dan de Schoft aan den Hals by h. Indien men van daar eene Waterpaslyn laat doorloopen, vind men de doorzakking van A tot m juist twee Tweedens; en wel zoo, dat deeze Waterpaslyn, omtrent de hoogte van het Kruis, by B, niet meer dan een Tweede boven 't zelve verheven zy. Anders krygt het Paard, zegt hy, een Zaalrug, of, door het tegengestelde, een Rug als een Muilezel. En hier uit volgt dan eene vry geregelde maat over 't geheel, die uit de Schoft kan en moet genomen worden, om de goede proportie van een welgemaakt Paard bykans op het oog te kunnen nagaan. Zulks kan, voorondersteld zynde, dat men de lengte van een Hoofd wel kent en in 't geheugen heeft, op die manier met weinig moeite geschieden. Immers geeft de maat van de Schoft by h tot aan 't begin van den Elleboog by f juist de lengte van een Hoofd. En als men deeze loodrechte lyn verlengt, tot aan C de plaats, die evenwydig aan den omtrek of rondte van de waare Ribben en het Borstbeen is, dan verkrygen wy eene dikte van een Hoofd, een Tweede en zes Punten. Trekt men nu vervolgens | |
[pagina 137]
| |
Ga naar margenoot+die loodrechte lyn van dit evenwydige punt aan het Borstbeen, tot onder aan de Vetlok, by D, dan zal men weder even die laatstgenoemde lengte vinden. Als men dan daarbenevens van de Waterpaslyn by A de twee Tweedens afneemt, voor de doorzakking van den Ruggegraat, en men zet de opgemelde maat van een Tweede en zes Punten aan den Buik aan, zoo zal deeze juistheid terstond begreepen, en genoegzaam by raaming gegist kunnen worden. Ga naar margenoot+Dat wy nu, het bygebragte wegens het Middelstel voldoenend oordeelende, om een duidelyk begrip van deszelfs proportien te vormen, ten laatste nog het oog slaan op het Agterstel. Hier omtrent is onze Natie, gelyk wy boven reeds gezegd hebben, 'er zeer opgezet, dat onze Paarden rond en vleezig van Billen en Agterstel zyn: zal het Dier den naam van een welgevormd Friesch of Hollandsch Paard draagen, dan word 'er zulks inzonderheid in vereischt. De proportie, door den Heer bourgelat gesteld, beantwoord, 't is waar, hier aan niet volkomen; doch ze behoud des niettegenstaande haare waardy, en is egter, met eenige toegeevenheid, ook op onze Paarden zeer wel toepasselyk; om dat de evenredigheid, op den eersten regel gegrond zynde, voorts op alles naar gerade overgebragt moet worden; 't welk ons hem te gereeder doet volgen. Men neeme dan, naar zyne onderrigting, in aanmerking, dat, als men het Paard op zyde beschouwt, gelyk het in Fig. 2 afgebeeld staat, de hoogte van het hoogste ge- | |
[pagina 138]
| |
deelte Ga naar margenoot+van 't Kruis, by B, tot aan de Smeerschyf E, net is twee Eerstens, een Tweede en vyftien Punten, en dus ongeveer een Tweede minder dan een Hoofd. Vervolgens stelt hy den afstand van de Smeerschyf by E, tot onder het uitsteekende uitwendige en zylingsche gedeelte van den Hak by F, op dezelfde maat; en zoo ook van dit laatste gedeelte tot op den grond. Men kan des uit deeze opgave al wederom een eenvoudigen regel trekken. Te weeten: zoo men op het oog, of met eene Paardenkoopers beraaming, van het Kruis B tot de Smeerschyf E, van daar tot op den Hak by F, en voorts tot op den grond, eene gelyke Lengte gist of beraamt, dan zal men ook na genoeg deeze welstandigheid bepaalen; en, by eene overboodige Lengte of kortheid van één deezer drie doelen, den misstand terstond ontdekken. Langs dien eigensten weg is de proportie van het uitstek van den Bil insgelyks zeer gereed te kennen; dewyl de afstand van het opperste gewrigt van het Heupebeen by G tot aan het punt van den Bil by g weder dezelfde maat heeft. Alleenlyk zouden onze Nationaale Paarden, om de voorgemelde reden, hier aan den Bil nog wel een puntje meer uitloopen. En dit komt over 't geheel in aanmerking, met opzicht tot het geen onze Autheur zegt, wegens de meetkundige proportie van het Kruis en de Billen van 't Paard, van agteren beschouwd, zoo als dezelven zig in Fig. 3. voordoen; ter bepaalinge der welstandigheid van een Paard van agteren. Hiertoe word naamlyk | |
[pagina 139]
| |
Ga naar margenoot+vereischt, dat men, als men het Dier dus vlak van agteren beschouwt, over het hoogste gedeelte van 't Kruis by K de Schoft J moet kunnen zien. Dit Kruis heeft dan, volgens den Heer bourgelat, ter plaatze, daar het over het opperste van den Staart loopt, de dikte van twee Eerstens, een Tweede en agt Punten, zoo als de Lyn K, K. aanwyst. Maar men mag deeze proportie voor onze Nationaale Paarden wel wat breeder stellen; en zoo ook de dikte der Billen, welke hier, volgens de Lyn L, L op twee Eerstens en twee Tweedens gebragt zyn, wel iets vermeerderen; om dat onze welgevormde Nationaale Paarden de Billen ronder hebben, dan ze hier bepaald zyn. Dog het uitstek van den Buik, dat hier te gelyk in deeze Figuur zeer wel voorkomt, zou ik niet veel meer vergrooten, schoon onze Nationaale Paarden veelal ook daarin wat meer uitdyen. By de Liefhebbers, onder onze Natie, valt dit laatste niet zeer in den smaak; maar de Billen zien ze liefst wat rond en glad, vooral by fraaie Harddraavers; en dan houd men 't voor niet minder schoon, als die ronde Billen wat fyn toeloopen, gelyk de maat van twee Tweedens en zes Punten by Letter M aanduid. Wat verder aanbelangt de wydte van het Been, dat men veelal voor de Dye houd, maar bourgelat omschryft als het Been, dat door het Scheenbeen gemaakt wordt, en by ons door de bank den dunnen Agterbil heet; dezelve word, ter plaatse van de snyding van den Bil, op de Lyn N, N, in Fig. 2., door onzen Autheur | |
[pagina 140]
| |
Ga naar margenoot+op de maat van drie Tweedens en zes Punten gesteld. En de dikte van dit gedeelte van agteren, in Fig. 3. door M aangeweezen, bestaat, als gezegd is, uit twee Tweedens en zes Punten. Zo maakt ook de breedte van het Been boven den Hak, op zyde beschouwd, twee Tweedens en zes Punten uit; maar, als men 't van vooren of agteren beziet, is het een Tweede en drie Punten dik. Zie Fig. 2. O, O en Fig. 3. P. Den Hak zelven berekent men van agteren daar hy het allerdikste is, op een Tweede en tien Punten, zoo als in Fig. 3. Q blykt; dog, op zyde, van zyne buiging tot zyn Hoofd beschouwd, beslaat dezelve, daar de Peezen 'er by komen, de wydte van twee Tweedens en zeven Punten. Zie Fig. 2. R, R. In de nog overige onderste deelen vordert bovenal opmerking de Pyp, als in welke niet weinig fraais van een Paard ligt, om dat dezelve de fynheid en properheid der Pooten vertoont; waarom onze keurige Schryver derzelver proportie ook vry fyn gesteld heeft. Zy is, zegt hy, in 't midden, op zyde, met de Pees daar onder begreepen, by S in Fig. 2, een Tweede en zeven Punten breed: en dan is deeze Pyp nog niet op zyn allerdunste gerekend; dewyl dezelve, daar ze laager tegen den Vetlok en naar de Kroon toe toeloopt, nog dunder word. Van agteren is zy, om dat men 'er dan de Pees niet in ziet, ook veel dunder en fynder, zoo dat derzelver dikte aldaar, als in Fig. 3. Letter T blykt, schaars 20 Punten zy. Aan de Vetlok en den Kogel evenwel word deeze Pyp breeder: | |
[pagina 141]
| |
Ga naar margenoot+dog ze vertoont zig wanstaltiger naarmaate dat ze, zo 't wat ver ga, verder afwykt van de proportie doodden Heer bourgelat opgegeeven. Onze Nationaale Paarden hebben, egter, naar myn denkbeeld, deeze maat iets grooter dan die van een Tweede en tien Punten op zyde, en een Tweede en agt Punter van agteren, de Vetlok 'er onder begreepen; zoo als de maat hier gesteld is. Zie Fig. 2. v, en Fig. 3. y. Ook twyffel ik zeer, of deeze maat niet wat al te fyn bepaald zy; om redenen, dat men een der uitneemendste Schoonheden van een Paard, in de fynheid en dunheid deezer deelen, stelt. Op eene dergelyke wyze gaan kundige Schilders en Tekenaars zekerlyk mede vry wat te verre, met tegens de hier vereischte proportie te zondigen. Men ziet dit maar al te dikwils, zelfs in anders wel uitgevoerde Kunststukken, Printen en Tekeningen, in welken byzonderlyk de Vrouwe-Schenkelen zoo dun of gracelyk, gelyk het kunstwoord luid, getekend zyn, dat het natuurlyke schoon 'er niet weinig door gedwongen worde. En zulks, vermoed ik, heeft ook vry wat plaats in deeze proportie: dan 't nadert niettemin aan 't schoon, en 't voldoet dus in deezen zin. Wyders houd ik het nogtans, ten opzichte van onze Hollandsche Paarden, daar voor, dat zy, naar gerade van de rondheid en kloekheid hunner gestalte, tegen alle Paarden uit andere Gewesten, de proportie van den Kogel en de Vetlokken vry breeder hebben, zonder dat het aan hunne welstandigheid benadeelt. En, zoo myne Leezers getuigen zoeken, ik | |
[pagina 142]
| |
Ga naar margenoot+durf hen, als Beoesenaar en Liefhebber der Schilder-en Tekenkunde, gelyk ik meermaals gedaan heb, onbeschroomd wyzen naar onze Hollandsche Schilderbaazen, byzonder dezulken, die Nationaale Paarden getekend en geschilderd hebben. Men vergelyke hunne tafereelen tegens die van Uitheemsche Paarden-Schilders, en men zal de waarheid ten klaarste bevestigd vinden: voor al in de Paardjes van esayas, van de velde, stoop, verschuur, potter en anderen; als men daartegens vergelykt de Paarden: van wouwerman, die veel Modellen van de Italiaansche Paarden van zynen Meester bamboots gevolgd heeft; en voorts die van van der meulen, maas en anderen in dien smaak. By dit alles komt eindelyk, met betrekking tot den Agterpoot, nog des Schryvers bepaaling van de eigentlyke Koot, die den Kogel aan de Kroon of Hoeve hegt. Hy stelt derzelver wydte op een Tweede, en derzelver dikte op een-en twintig Punten, naar uitwyzen van Fig. 2. w en Fig. 3. x. Hier mede besluit de Heers bourgelat zyne bepaalende afmeetingen van den Agterpoot; zonder iets te melden van den omtrek der Kroon, en des Hoorns of der Hoeve; welk gedeelte evenwel ook een aanmerkelyk stuk is, daar kiesche Paarden-koopers naauwkeurig opletten. Dit schynt, daar de Autheur anders zoo juist op alle schoonheden agt geeft, in den eersten opslag wat vreemd; dog de reden hiervan is denkelyk deeze. Dit gedeelte word, by het beslaan der Paarden, zeer veel gevormd naar de keu- | |
[pagina 143]
| |
ze Ga naar margenoot+en kieschheid der Natie; en dus heeft de Autheur dit voor zyne fraaie Beschryving van het beslaan der Paarden overgelaaten; 't welk wy ook, betrekkelyk tot onze Nationaale keuze, dan wat kater met weinig woorden zullen voordraagen.
Zie daar dan, geagte Vaderlandslievende Leezer, de Meetkundige Regelen, van een welgeproportioneerd Paard, naar de gegronde bepaaling van een der kundigste Paarden-kenners; wiens Geschrift, door de bezorging van den zeer ervaren Heer fontein, keurig in onze Moedertaale overgebragt is. 't Geene wy 'er ter ophelderinge by gevoegd hebben, zal, zoo wy vertrouwen, onzen Landzaaten van dienst weezen, vooral om met meer gemak opmerkzaam na te gaan, in hoe verre deeze regels al of niet toepasselyk zyn op onze Nationaale Paarden. Ik heb ten dien einde het geduld genomen, om, het geen in de nevensgaande Plaat, door Eerstens, Tweedens en Punten was aangeduid, door eene Alphabetische aanwyzing op te helderen. 't Zou naastdenkelyk veelen, hoe gemaklyk de kundige Autheur zig dit begrip voorstelde, by mangel van gewoonte aan Meetkundige Lynen en Stippen, moeite gebaard hebben, zyne opgave recht te begrypen: als zynde zulks gemeenlyk alleen bekend, by de zodanigen, die of als Wiskundigen, of als bedreven proportiekundige Tekenaars, dit met een onslag bevatten. Hier en tegen zal myne aanwyzing door Alphabetische Letters gereeder onder 't oog van elk onzer Holland- | |
[pagina 144]
| |
sche Ga naar margenoot+Leezeren vallen. Wy hoopen des, door de bewerking van dit Hoofdstuk, schoon 't grootelyks een uittrekzel zy, overtuigend getoond te hebben, dat wy geen moeite spaaten, om alles, wat onzen Vaderlanderen van weezenlyk nut kan zyn met yver op te spooren, en aan de hand te geeven. En dus gezien hebbende wat 'er tot de welstandigheid van een Paard behoort, zal het niet oneigen zyn een volgend Hoofdstuk te schikken tot eene korte beschouwing der Gebreken onzer Nationaale Paarden. | |
[pagina *11]
| |
|