Verzameld werk. Deel 2
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
III
| |
[pagina 225]
| |
De Nacht der Zielaant.Die donkerste der nachten,
Mijn angstig hart ontvlamd in liefde-dromen,
O diep-verblijdend trachten!
Ging 'k uit, door geen vernomen,
Want heel mijn huis was reeds tot rust gekomen.
In 't donker, vol verwachten,
De schuiltrap langs, vermomd, in veilig schromen,
O diep-verblijdend trachten!
In 't donker, onvernomen,
Want heel mijn huis was reeds tot rust gekomen.
Die nacht van diep verblijden,
In 't dichte donker ongezien gebleven,
Toen 'k niets kon onderscheiden,
Geen gids, die hulp kon geven,
Dan 't ene licht in 't innigst van mijn leven.
Die schijn, mijn gids, geleidde
Mij zekerder dan 't licht der middagstonde
Tot waar zíjn hoop mij beidde,
Die 't hart mij lang reeds kondde,
Op ergens in de hof verborgen sponde.
O nacht die mij geleidde,
O nacht meer dan de dageraad liefgezinde,
O nacht die samenvlijde
Minnaar en zielsbeminde
Waar Minnaar in beminde zích hervinde.
| |
[pagina 226]
| |
Aan 't hart dat liefde kuste
Tot bloei die zich om hem voor elk verheelde,
Lag hij in slaap en rustte,
En wijl mijn ziel hem streelde,
Wuifde de ceder-waaier koele weelde.
Toen zo, van hoogste tinne,
De wind hem zacht het haar uit-een kwam strijken,
Wondde zijn hand, vol minne,
Mijn hals bij 't neder-reiken,
En deed mijn zinnen gans en al bezwijken.
Ik bleef er, zelf-vergeten,
Hield mijn gelaat dicht óver hem gebogen,
Stil alles, heen mijn weten, -
Heen wat mij had bewogen,
Tussen de lelies aan mijn geest onttogen.
|
|