| |
Hoofdstuk LXIV
Verkeerde uitleggers van de woorden der Heilige Schrift.
Maar waarom beroep ik mij zoo angstvallig op het gevoelen van één man? Alle Theologen zonder onderscheid bezitten immers het recht om den hemel, d.w.z. de Heilige Schrift, als een huid uit te trekken en zoo zijn bij den heiligen Paulus de woorden van de Heilige Schrift met elkander in tegenspraak, die op hun eigen plaats niet met elkander strijdenGa naar eindnoot378), als men de verzekering van den beroemden HieronymusGa naar eindnoot379), die vijf talen verstond, mag gelooven. Hij verdraaide namelijk een te Athene bij toeval ontdekt opschrift op een altaar, om daaraan een bewijs voor het christelijke geloof te ontleenen, en met voorbijgaan van al wat zijn zaak zou kunnen schaden, pikte hij slechts de laatste woorden er af, nl. deze: Aan den onbekenden GodGa naar eindnoot380), en veranderde ook deze nog een weinig. Immers het geheele opschrift luidde aldus: ‘AAN DE GODEN VAN AZIË, EUROPA EN AFRICA, AAN DE ONBEKENDE EN VREEMDE GODEN.’ Op zijn voetspoor plegen verder de zonen der TheologenGa naar eindnoot381) zoo hier en daar vier of vijf woordjes, uit hun verband gerukt en, zoo noodig, nog verdraaid, te hunnen nutte aan te wenden, ofschoon het voorgaande en het volgende of in het geheel
| |
| |
niets ter zake afdoet of zelfs daarmede lijnrecht in strijd is. En dit doen zij met zulk een gelukkige onbeschaamdheid,
dat de rechtsgeleerden dikwijls de Godgeleerden benijden. Wat toch zou hun verder niet gelukken, nadat dit groote - haast had ik zijn naam uitgeflapt, maar al weer vrees ik voor het Grieksche spreekwoordGa naar eindnoot382) - uit de woorden van Lucas een gevoelen gehaald heeft, dat evenzeer met Christus' bedoeling strookt, als er overeenstemming bestaat tusschen water en vuur? Want toen het uiterste gevaarGa naar eindnoot383) dreigde, een oogenblik, waarop goede beschermelingen hun beschermheeren het meest plegen ter zijde te staan en met alle mogelijke middelen in den strijd te helpen, heeft Christus, wiens doel was al het vertrouwen op dergelijke hulpmiddelen uit de gemoederen der zijnen te verdrijven, hen gevraagd, of hun ergens iets ontbroken had, en dat, ofschoon hij hen zoo zeer van alles, wat tot de reis noodig was, ontbloot had uitgezonden, dat hij hen zelfs niet door schoeisel beschermde tegen kwetsuren van dorens en steenen en hun zelfs geen knapzak gaf tegen den honger. Toen zij zeiden, dat hun niets ontbroken had, ging hij aldus voort: Maar nu, zeide hij, wie eenen buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook eene maleGa naar eindnoot384), en die geen heeft, die verkoope zijn kleed en koope een zwaard. Daar de geheele leer van Christus ons niets anders inprent dan zachtmoedigheid, verdraagzaamheid en verachting des levens, wien is het dan niet zonneklaar, wat hij met deze plaats bedoelt? Natuurlijk zijn gezanten nog meer te ontwapenen, zoodat
| |
| |
zij niet slechts om schoeisel en knapzak zich weinig zullen bekommeren, maar ook het kleed daarenboven wegwerpen en naakt, zonder eenige belemmering, hun evangelische taak aanvaarden. Niets moeten zij zich aanschaffen dan een zwaard, niet zulk een, waarmee roovers en vadermoordenaars hun wandaden plegen, maar het zwaard des geestes, doordringende zelfs in de diepste schuilhoeken des harten, dat in één keer alle hartstochten zóó besnoeit, dat men zich verder om niets bekommert, behalve om de vroomheid. Maar let nu eens op, bid ik U, in welke richting die beroemde Godgeleerde deze woorden verdraait. Het zwaard vat hij op als de verdediging tegen de vervolging, den zak als een voldoenden voorraad leeftocht, even alsof Christus, geheel van gevoelen veranderd, omdat hij zijn
gezanten bij hun vertrek niet vorstelijk genoeg van alles voorzien scheen te hebben, zijn vroeger gebod herriep en alsof hij, vergetend wat hij vroeger had verkondigd, dat zij zalig zouden zijn, als men hen met smaadwoorden, beleedigingen en straffen vervolgdeGa naar eindnoot385), hun verbiedend om zich te eeniger tijd tegen het kwaad te verzettenGa naar eindnoot386), want dat de zachtmoedigen zalig zijnGa naar eindnoot387), niet de strijdlustigen, en ook vergetend, dat hij hun de musschen en de leliënGa naar eindnoot388) ten voorbeeld gesteld heeft, nu zelfs niet wilde, dat zij zonder zwaard vertrokken, zoo zelfs, dat hij hun beveelt hun onderkleed te verkoopen
| |
| |
voor een zwaard en liever wil, dat zij zich naakt op weg begeven dan zonder een zwaard. Daarenboven, evenals hij onder den naam zwaard alles begrepen acht, wat strekt om zich tegen geweld te verzetten, zoo bevat, volgens hem, ook het woord knapzak al wat tot de nooddruft behoort. En zoo laat die vertolker van de goddelijke wijsheid de apostelen met lansen, schietwerktuigen, slingers en bombarden uittrekken, om den gekruisigde te prediken. Hij belaadt hen daarenboven met kisten, koffers en allerlei bagage, opdat zij niet soms zonder ontbijt uit hun herberg zouden moeten weggaan. Zelfs maakt het geen indruk op den man, dat hijGa naar eindnoot389) hen het zwaard, dat hij zoo dringend geraden had te koopen, kort daarop met een scherpe berisping weer laat opstekenGa naar eindnoot390) en dat men zelfs bij geruchte er nooit van gehoord heeft, dat de apostelen zich van zwaarden of schilden bedienden om het geweld der heidenen te keeren, hetgeen zij zeker gedaan zouden hebben, zoo Christus van dat gevoelen geweest was, dat hij in deze woorden zoekt. Er is een ander, wiens naam ik eershalve niet vermeld, ofschoon hij waarlijk niet slecht bekend staatGa naar eindnoot391), die uit de tenten, waarvan Habakuk spreekt met de woorden: De vellen van het land Madian zullen geschud wordenGa naar eindnoot392), het vel van den gevilden BartholomaeusGa naar eindnoot393) gemaakt heeft. Zelf heb ik onlangs een theologisch
twistgesprek bijgewoond; want dit doe ik dikwijls. Toen iemand bij die gelegenheid de vraag stelde, welke bewijsplaats er wel in de Heilige Schrift voorkwam, op grond waarvan men de ketters liever door het vuur moest overwinnen dan door redevoeringen van dwaling overtuigen, gaf een grijsaard met een streng gelaat en zeker - dit bewees zijn laatdunkend uiterlijk - een theoloog in hevigen toorn ten antwoord, dat de apostel Paulus dit bevel had gegeven: Snijd eenen ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning afGa naar eindnoot394). Toen hij die woorden telkens opnieuw met
| |
| |
een donderende stem herhaalde en zeer velen vol verbazing vroegen, wat den man toch overkomen was, gaf hij
eindelijk de verklaring, dat men een ketter den hals moest afsnijden. Eenigen lachten, maar het ontbrak ook niet aan toehoorders, die dit verzinsel volkomen theologisch vonden. Toen echter sommigen zich tegen deze verklaring luide bleven verzetten, nam een ander het voor hem op, die de knoop met een bijl doorhakte, zoodat verder niets tegen hem te zeggen viel. Hoort, zeide hij, wat de zaak is: Daar staat geschreven: Laat den boosdoener niet levenGa naar eindnoot395); ieder ketter is een boosdoener, dus, enz. De geheele vergadering bewonderde het vernuft van den man en door middel van de voeten, die nog wel in groote laarzen staken, gaf men zijn goedkeuring te kennen. Niemand kwam op de gedachte, dat dit voorschrift betrekking heeft op de waarzeggers, bezweerders en toovenaars, die in het Hebreeuwsch Mekaschephim heeten; anders had men ook hoererij en dronkenschap met den dood moeten straffen.
|
-
eindnoot378)
- Zoo staat er letterlijk in het Latijn. E. heeft zich hier echter slordig en onnauwkeurig uitgedrukt. De woorden zijn eenvoudig uit hun verband gerukt en in een anderen zin gebruikt, dan oorspronkelijk bedoeld was.
-
eindnoot379)
- Zie Voorrede; hij verstond Grieksch, Latijn, Hebreeuwsch, Chaldeeuwsch en Dalmatisch.
-
eindnoot381)
- Navolging van Homerus, die spreekt van ‘zomen der Achaeërs’ in plaats van ‘Achaeërs’; of van het ‘zonen der profeten’, dat herhaaldelijk in den Bijbel (II Koningen II) voorkomt.
-
eindnoot382)
- Ook hier heeft E. weer Nicolaus de Lyra op het oog (door Holbein afgebeeld, terwijl hij bezig is psalmen ‘herunter zu leiern’.) Voor het spreekwoord zie noot 375.
-
eindnoot383)
- Christus is op het punt te worden gevangen genomen. Zie verder Lukas XXII, vers 35 en 36.
-
eindnoot388)
- Matth. X, vers 31 en VI, vers 28; Lukas XII, vers 7 en 27.
-
eindnoot391)
- Volgens Listrius een zekere Jordanes; waarschijnlijk een Augustijnermonnik uit het midden der veertiende eeuw.
-
eindnoot392)
- III, vers 7; de Ned. bijbelvertaling verschilt. Het Latijnsche woord ‘pelles’ beteekent eigenlijk ‘vellen’, maar ook ‘tenten’, wat natuurlijk hier de juiste vertaling zou zijn.
-
eindnoot393)
- Een der apostelen, die in Indië den marteldood zou zijn gestorven.
-
eindnoot394)
- Brief aan Titus III, vers 10. De woorden snijd.... af zijn geen letterlijke vertaling, maar alleen gebruikt wegens hun dubbelzinnigheid.
-
eindnoot395)
- Exodus XXII, vers 18; de Ned. bijbelvertaling verschilt.
|