De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk LIX
| |
[pagina 133]
| |
veel dispensaties, zooveel inkomsten, zooveel aflaten, zooveel paarden, muilezels, wachters, zooveel genietingen. Gij
Zeker zou dit een onmenschelijke en verfoeilijke daad zijn, maar nog veel afschuwelijker zou het zijn, als zelfs de hoogstgeplaatste kerkvorsten en de ware lichten der wereld, weer tot bedelzak en bedelstaf werden gebracht. | |
[pagina 134]
| |
Nu echter, als er eenig moeilijk werk te verrichten is, laten zij dit gewoonlijk aan Petrus en Paulus over, die overvloed van tijd hebben, maar nemen al den glans en al het genot voor zich. En zoo heeft zeker, door mijn toedoen, haast geen soort van menschen een lekkerder en minder kommervol leven, daar zij meenen hun plichten jegens Christus volop vervuld te hebben, als zij door een mystischen en haast op het tooneel thuis behoorenden dos, door ceremoniën, door de titels van ‘Zaligheid, Eerwaardigheid’ en ‘Heiligheid’ en door zegeningen en vervloekingen den bisschop spelen. Wonderen te verrichten is reeds lang verouderd en geheel uit den tijd: het volk te onderwijzen is moeilijk; de Heilige Schrift te verklaren schoolvossenwerk: bidden onnut: tranen te storten vervelend en verwijfd: gebrek te lijden onfatsoenlijk: zich door anderen den loef te laten afsteken schandelijk en weinig in overeenstemming met de waardigheid van hem, die ternauwernood zelfs de aanzienlijkste vorsten tot het kussen zijner zalige voeten
| |
[pagina 135]
| |
niemand met grooter felheid dan tegen hen, die op aanzetten van den duivel de bezittingen van Petrus trachten te verminderen en te verkleinen. Ofschoon deze apostel in het Evangelie zegt: Wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgdGa naar eindnoot327), noemen zij desniettemin landen, steden, belastingen, tollen en heerschappijen zijn bezitting. Als zij van ijver voor Christus blakend hiervoor met vuur en zwaard strijden, niet zonder daarbij veel Christenbloed te vergieten, dan eerst gelooven zij de kerk, Christus' bruid, als apostelen te verdedigen, door haar vijanden, zooals zij ze noemen, door hun dapperheid te verslaan. Alsof er verderfelijker vijanden voor de kerk bestaan dan goddelooze pausen, die én door hun stilzwijgen Christus doen vergeten én hem binden aan wetten, voordeelshalve gegeven, én hem door gedwongen verklaringen geweld aandoen én hem door hun verpestend levensgedrag vermoorden. Ofschoon verder de Christelijke kerk door bloed is gesticht, door bloed versterkt en door bloed in wasdom is toegenomen, verdedigen zij hun zaak met het zwaard, alsof er geen Christus bestond, wiens gewoonte het was, de zijnen te verdedigen: en ofschoon de oorlog een zoo gruwelijk iets is, dat hij wilden beesten, niet menschen betaamt, zoo waanzinnig, dat ook de dichters hem voorstellen als door de Furiën gezondenGa naar eindnoot328), zoo verpestend, dat hij een algemeen zedenbederf in zijn gevolg heeft, zoo onrechtvaardig, dat de gemeenste bandieten hem het best voeren, zoo goddeloos, dat er tusschen Christus en hem volstrekt geen gemeenschap bestaat, laten zij toch alle andere dingen achterwege en houden zich alleen met hem bezig. Hierin kunt gij zelfs afgeleefde grijsaardsGa naar eindnoot329) een jeugdige kracht zien ontwikkelen, zonder zich te storen aan de kosten of vermoeid te worden door de inspanning of zich door iets te laten afschrikken, alle menschelijke zaken onderste boven te werpen. Het ontbreekt ook niet aan geleerde vleiers, die | |
[pagina 136]
| |
dezen handtastelijken waanzin ijver, vroomheid, dapperheid noemen en een weg hebben weten te vinden, waardoor het mogelijk wordt het doodelijke staal te trekken en in het ingewand zijns broeders te drijven, zonder dat daardoor aan die hoogste liefde eenige afbreuk wordt gedaan, die volgens Christus' voorschrift de Christen zijn naaste schuldig is. |
|