zoozeer gevoeld worden noch haar gevolgen zich zoover uitstrekken; dat een vorst op zulk een hoog standpunt zich bevindt, dat, als hij maar een weinig van den weg der deugd afwijkt, hij al dadelijk het leven van een groot aantal menschen bederft, voorts omdat de bevoorrechte toestand der vorsten zooveel meebrengt, dat hen op een dwaalspoor voert als daar zijn genietingen, vrijheid, pluimstrijkerij, weelde, hij daarom des te meer zijn best moet doen en zorgvuldiger waken, dat hij zelfs niet door het bedrog van anderen in het vervullen van zijn plichten te kort schiet: eindelijk, om nu niet te spreken van al de lagen en den haat, waaraan hij blootgesteld is, en al wat hem gevaar en vrees veroorzaakt, dat hem het oordeel van dien waren koning boven het hoofd hangt, die na korten tijd van hem rekenschap zal vorderen van ook het kleinste vergrijp en dit des te strenger, hoe hooger hij in het bewind geplaatst is geweest. Als een vorst dit, zeg ik, en zeer veel van dien aard bij zich overwoog, - en dit zou hij doen, als hij wijs was - dan zou hij evenmin lekker kunnen slapen als eten. Maar nu hebben zij 't aan mijn goedheid te danken dat zij al deze zorgen aan de goden overlaten, zelf een lekker leventje leiden en naar niemand luisteren behalve naar hem, die hun iets aangenaams weet te zeggen, om zoo van alle kommer vrij te blijven. Zij gelooven hun taak als vorst in alle opzichten vervuld te hebben, als zij gedurig jagen, als zij mooie paarden houden, als zij ambten en posten te hunnen bate verkoopen, als zij dagelijks nieuwe middelen uitdenken om de beurzen hunner onderdanen lichter en hun schatkist zwaarder te maken, maar zoo, dat zij geschikte gronden weten te vinden om deze handelwijze, ook al is zij hoogst onbillijk, toch eenigen schijn van billijkheid te geven. Zij voegen daarbij met opzet een weinig vleierij om zoo de gemoederen van hun volk, hoe dan ook, voor zich in te nemen. Stelt u hen eens voor oogen, zooals zij