| |
Hoofdstuk LIII
Godgeleerden.
Misschien zou het beter zijn de Godgeleerden met stilzwijgen voorbij te gaan en niet in dezen modderpoel te roeren of slapende honden wakker te maken, omdat dit slag van menschen verbazend laatdunkend en prikkelbaar is. Zij zouden mij misschien bij drommen met duizenden
conclusies te lijf gaan en dwingen te herroepen om, als ik dit mocht weigeren, op staanden voet de beschuldiging van ketterij uit te galmen. Want zij staan altijd dadelijk klaar om met dezen bliksem een ieder angst aan te jagen, wien zij niet bijzonder genegen zijn. Inderdaad, al valt het hun meer dan anderen zwaar mijn weldaden te erkennen, toch hebben ook zij groote verplichting aan mij. Gelukkig door hun eigenliefde zien zij, alsof zij zelf in den derden hemelGa naar eindnoot259) woonden, op alle overige stervelingen als op aardwormen uit de hoogte, haast met
| |
| |
een gevoel van medelijden neer. Veilig achter een drom van magistrale bepalingen, sluitredenen, gevolgtrekkingen,
ontwikkelde en ingewikkelde voorstellingen, bezitten zij zulk een tal van schuilhoeken dat zelfs de ijzeren netten van Vulcanus hen niet kunnen vasthoudenGa naar eindnoot260). Zij weten te ontsnappen door middel van onderscheidingen, waardoor zij alle knoopen als met een bijl van Tenedos doorhakkenGa naar eindnoot261), en altijd hebben zij pas uitgedachte woorden en monsterachtige uitdrukkingen in voorraad. Zoo verklaren zij verder geheel naar hun goedvinden de ondoorgrondelijkste geheimenissen bijv., op welke wijze de wereld geschapen is en geordend; langs welke wegen de erfzonde over het nageslacht gekomen is; op welke wijzen, in welke grootte en in hoe weinig tijd Christus in den schoot der heilige maagd voldragen is; hoe bij het avondmaal bijkomstige dingen afgescheiden van de substantie kunnen bestaanGa naar eindnoot262). Maar dit is werk voor Jan en alleman. De volgende strijdvragen achten zij eerst groote en, om hun eigen woorden te bezigen, verlichte Godgeleerden waardig. Daarom worden zij bij deze, als zij soms voorkomen, recht wakker: kan er sprake zijn van een meetbaar tijdstip bij de goddelijke geboorte? Is
| |
| |
Christus in meer dan één opzicht God's zoon? Is de stelling mogelijk: God, de vader, haat den zoon? Kan God de gestalte aannemen van een vrouw, een duivel, een ezel, een pompoen of een keisteen? Maar dan: hoe zou een pompoen gepreekt en wonderen verricht hebben en hoe had hij moeten gekruisigd worden? Wat zou Petrus gewijd hebben, als hij het misoffer had opgedragen gedurende den tijd, dat Christus' lichaam aan het kruis hing? Zou men Christus gedurende dienzelfden tijd een mensch hebben kunnen noemen? Zal het na de opstanding geoorloofd zijn te eten of te drinken? Blijkbaar willen zij reeds nu voorzorgsmaatregelen nemen tegen dien honger en dorst in de toekomst. Zij beschikken verder over een eindeloos aantal nog fijner haarklooverijen, over begrippen, betrekkingen, algemeene vormen, bijzondere eigenaardigheden, wezenlijkheden, zaken, alleen zichtbaar voor de oogen van hem, die zulke scherpe oogen bezit, dat hij in staat is ook door de dikste duisternis heen het nergens bestaande waar te nemen. Voeg hierbij nu hun stelregels, zoo paradoxaal, dat zelfs die orakelspreuken der StoïcijnenGa naar eindnoot263), die men paradoxen pleegt te noemen, in vergelijking hiermede voor de platste en meest alledaagsche volkswijsheid kunnen doorgaan; zoo beweren zij bijv., dat het een lichter misdrijf is, duizend menschen van kant te maken dan éénmaal op den dag des Heeren een schoen voor een armen drommel te naaien, en dat het beter is de geheele wereld met al haar hebben en houden te laten vergaan, dan een enkel leugentje te zeggen, hoe onschuldig het ook moge zijn. Dan maken zij deze haarfijne fijnigheden nog fijner door allerlei middelen der scholastiek, zoodat men nog eerder uit de ergste doolhoven een uitweg kan vinden dan uit de ingewikkelde vertoogen der Realisten, Nominalisten, Thomisten, Albertisten, Occamisten, ScotistenGa naar eindnoot264); en nu heb ik nog niet eens alle, maar slechts de voornaamste sekten opgenoemd.
| |
| |
Zij allen bezitten zooveel geleerdheid, maar zijn ook zoo moeilijk te begrijpen, dat de apostelen zelf, naar ik meen, een geheel anderen geest zouden noodig hebben, als zij over deze onderwerpen met dit nieuwerwetsche geslacht van Godgeleerden moesten handgemeen worden. Zeker, Paulus zou zijn geloofsmoed kunnen toonen, maar als hij zegtGa naar eindnoot265): Het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet, dan strookt zijn bepaling al zeer weinig met den geest onzer magisters. Al was hij ook een voorbeeld van de christelijke liefde, zoo voldoen toch zijn verdeelingen evenmin als zijn bepalingen in het 13de hoofdstuk van den lsten brief aan de CorinthiërsGa naar eindnoot266) aan de voorschriften der disputeerkunst. Wel vierden de apostelen vroom het avondmaal, maar als men hen ondervraagd had over de transsubstantiatie en de tijdgrenzen, waarbinnen die valt, over de wijze, waarop hetzelfde lichaam op verschillende plaatsen kan zijn, over het verschil tusschen Christus' lichaam in den hemel, aan het kruis en bij het sacrament van het avondmaal, op welk tijdstip de transsubstantiatieGa naar eindnoot266a) plaats heeft, daar toch het geheel der rede, waardoor zij tot stand komt, zich in elkaar opvolgende woorden laat oplossen, dan zouden zij, mijns bedunkens, niet met dezelfde scherpzinnigheid geantwoord hebben, als waarmede de jongeren van Scotus dit alles bespreken en onderscheiden. Zij kenden Jezus' moeder, maar wie hunner wist zoo wijsgeerig als onze Godgeleerden aan te toonen, hoe zij
bewaard is gebleven voor de van Adam geërfde zonde? Petrus ontving de sleutels en hij ontving ze van dengene, die ze zeker niet aan een onwaardige zou toevertrouwen, maar toch geloof ik niet, dat hij de fijne kwestie begrepen heeft - in alle gevalle heeft hij haar nergens aangeroerd -, hoe de sleutel der wetenschap ook in het bezit van hem kan zijn, die geen wetenschap bezitGa naar eindnoot267). Zij doopten overal en toch hebben
| |
| |
zij nergens onderwezen, waarin de bepaling van den doop bestaat, wat vorm en materie, bewerkende oorzaak en
strekking betreftGa naar eindnoot268), en evenmin vindt men bij hen van zijn uitwischbaar of onuitwischbaar karakterGa naar eindnoot269) melding gemaakt. Zij baden wel, maar in den geest, zich houdend aan het bekende Evangeliewoord: God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheidGa naar eindnoot270). Maar het blijkt niet, dat hun toen geopenbaard is, dat men met denzelfden eerbied als tot Christus zelf moet bidden tot een beeldje, met houtskool op een wand geteekend, als het slechts twee uitgestoken vingers, lang haar en aan den aan het achterhoofd bevestigden stralenkrans drie punten heeft. Immers wie kan dat begrijpen zonder zes en dertig volle jaren te hebben zoek gebracht met de natuurkunde en de bovennatuurkunde van Aristoteles en Scotus? Telkens opnieuw prenten de apostelen ons de leer der genade in, maar zij maken nergens een onderscheid tusschen de genade, die iemand in het bijzonder geschonken wordt, en de heiligmakende genadeGa naar eindnoot271). Zij sporen aan tot goede werken, maar maken geen onderscheid tusschen het werk met het oog op den werker en het werk op zichzelf beschouwdGa naar eindnoot272). Zij prenten ons overal de christelijke liefde in zonder de
aangeborene van de verworvene te scheiden en verklaren niet, of zij iets bijkomstigs dan wel iets essentieels, iets geschapens dan wel iets ongeschapens is. Zij verfoeien de zonde, maar ik mag sterven, zoo zij een wetenschappelijke bepaling hebben kunnen
| |
| |
geven van hetgeen wij onder zonde verstaan, of zij moesten het van den geest der Scotisten geleerd hebben. Want ik kan maar niet gelooven, dat Paulus, de eenige man, naar wiens geleerdheid men die van allen kan afmeten, zoo herhaaldelijk onderzoekingen, geschillen, geslachtsregisters en, zooals hij ze zelf noemt, woordentwisten zou veroordeeld hebbenGa naar eindnoot273), als hij zich op zulke spitsvondigheden verstaan had, terwijl nog bovendien alle strijd en geschil dier dagen boersch en grof moet heeten, vergeleken bij de meer dan ChrysippischeGa naar eindnoot274) fijnheden van onze magisters. De heeren zijn evenwel hoogst bescheiden, want als de apostelen soms in hun geschriften te ruw en niet genoeg volgens de regelen onzer magisters zijn te werk gegaan, dan zijn ze wel zoo goed het niet te veroordeelen, maar er een geschikte uitlegging voor te vinden. Dit doen ze uit eerbied deels voor de oudheid, deels voor den apostolischen naam. Het zou dan waarachtig ook ver van billijk zijn hun zulke hooge eischen te stellen in zaken, waarover zij van hun leermeesters nooit zelfs een woord gehoord hadden. Als ditzelfde gebeurt bij ChrysostomusGa naar eindnoot275), BasiliusGa naar eindnoot276) en HieronymusGa naar eindnoot277), dan achten zij de kantteekening: ‘dit is niet houdbaar’ voldoende. En toch hebben de apostelen heidensche wijsgeeren en Joden, die uit hun aard zeer stijfhoofdig zijn, weerlegd, maar meer door hun leven en wonderen dan door hun sluitredenen, en verder lieden niet vlug genoeg van begrip
om, even als Scotus, het voor en het tegen van ook maar één stelling te verdedigen. En nu? Welke heiden, welke ketter zou niet terstond het veld ruimen voor zooveel ragfijne haarklooverijen, tenzij hij te dom is om ze te begrijpen of onbeschaamd genoeg om hen uit te jouwen of voorzien is van dezelfde valstrikken, zoodat de strijd voortaan gelijk staat? Dan zou men een gevecht hebben als tusschen twee toovenaars of tusschen twee bezitters van een tooverzwaard en 't zou hun gaan als
| |
| |
Penelope met haar weefselGa naar eindnoot278). Zij zouden telkens weer opnieuw beginnen. Zelfs zouden de Christenen, volgens
mijn oordeel, wijs handelen, als zij in plaats van die botte benden soldaten, waarvan zij sinds lang zich in den krijg met twijfelachtigen uitslag bedienen, de schreeuwerigste Scotisten en de stijfhoofdigste Occamisten en de onoverwinnelijke Albertisten met den geheelen troep Sophisten tegen de Turken en Saracenen lieten optrekken. Dan zouden zij zeker niet alleen een alleraardigst gevecht, maar ook een vroeger nooit aanschouwde overwinning te zien krijgen. Want wie is zoo koel, dat hij door hun spitsvondigheden niet in geestdrift ontvlamt? Wie zoo lamlendig, dat zulke prikkels hem niet in beweging brengen? Wie is zoo scherp van gezicht, dat het hem hierdoor niet stikdonker voor de oogen wordt? Maar gij meent zeker dat al wat ik zeg, weinig meer is dan scherts. Het zou waarlijk geen wonder zijn, daar er zich ook onder de Godgeleerden zelf mannen bevinden van degelijker kennis, die walgen van deze, huns inziens, beuzelachtige theologische haarklooverijen. Er zijn er, die het als een soort van heiligschennis verfoeien en het als de hoogste goddeloosheid beschouwen over zulke geheimenissen, die meer aanbidding dan verklaring behoeven, met onreinen mond te spreken, met zulke onheilige heidensche spitsvondigheid te redeneeren, op zulk een aanmatigenden toon bepalingen te geven en de majesteit der goddelijke theologie met zulke platte, of laat ik liever zeggen, gemeene woorden en gedachten te bezoedelen. Intusschen smaken genen toch maar de zalig- | |
| |
heid van zichzelf te behagen, ja, zichzelf toe te juichen, zoodat zij, dag en nacht bezig met die heerlijke kleingeestigheden,
zelfs geen oogenblik beschikbaar hebben om ook maar éénmaal het evangelie of de brieven van Paulus op te slaan. Dit neemt niet weg, dat zij door zulk beuzelen in de scholen gelooven de geheele kerk - die anders zou instorten - even goed te schragen met de pijlers hunner sluitredenen, als Atlas bij de Dichters den hemel op zijn schouders torst. Gij kunt u hun zaligheid moeilijk voorstellen, als zij de woorden der heilige schriften als was naar willekeur kneden en herkneden, als zij voor hun alreeds door eenige schoolvossen goedgekeurde conclusies meer gezag eischen dan voor Solon'sGa naar eindnoot279) wetten, ja ze zelfs boven de pauselijke decreten willen gesteld hebben. Zich opwerpende tot zederechters der wereld dwingen zij om alles te herroepen, wat niet geheel strookt met hun directe en indirecte conclusies, en als orakeltaal klinkt hun verklaring: ‘Deze stelling geeft aanstoot, gene is te oneerbiedig, deze riekt naar ketterij, gene klinkt slecht.’ Ten slotte zou noch de doop, noch het evangelie, noch Paulus of Petrus, noch de heilige Hieronymus of AugustinusGa naar eindnoot280), noch zelfs ThomasGa naar eindnoot281), de grootste volgeling van Aristoteles, iemand tot een Christen kunnen maken zonder bekrachtiging der baccalaureïGa naar eindnoot282). Want wie had wel ooit gedacht, dat hij geen Christen is, die zeide, dat deze uitdrukkingen: ‘gij pot stinkt’ en ‘de pot stinkt’ .... hetzelfde beteekendenGa naar eindnoot283), indien die wijzen het niet geleeraard hadden? Hoe zou de kerk van
| |
| |
zulke dikke nevels van dwalingen bevrijd zijn, die zelfs niemand ooit bij 't lezen zou gemerkt hebben, als zij die niet in stukken, voorzien van het grootzegel der Universiteit, aan het licht hadden gebracht? Maar voelen zij zich, dit doende, niet hoogst gelukkig? Is dit ook niet het geval, wanneer zij alles wat in de hel geschiedt, zoo haarfijn afschilderen, alsof zij in dien staat verscheiden jaren hadden doorgebracht? Voorts, als zij naar willekeur nieuwe hemels scheppen, waarbij zij ten slotte dien uitgestrekten en prachtigen voegenGa naar eindnoot284), ten einde den zielen der zaligen voldoende ruimte te geven om te kunnen wandelen of feestvieren
of ook met den bal spelen. Met deze en duizenden andere dergelijke dwaasheden zijn hun hoofden zoo tot barstens toe gevuld, dat, mijns bedunkens, zelfs Jupiters hersens niet zoo zwanger waren toen hij van Pallas moest bevallen en de hulp van Vulcanus' bijl inriepGa naar eindnoot285).
Het moet u daarom niet bevreemden als gij hun hoofd bij openbare disputen met tal van banden omwondenGa naar eindnoot286) ziet: Anders zouden zij immers geheel uiteenbarsten. Daarom pleeg ik zelf ook somtijds er om te lachen, wanneer zij zich verbeelden dat eerst echte Godgeleerden te zijn, als zij een taal voeren zoo barbaarsch en gemeen mogelijk; en terwijl zij zoo stamelen, dat ze slechts
| |
| |
door iemand, die zelf stamelt, kunnen begrepen worden, noemen zij scherpzinnigheid, wat het volk niet kan begrijpen. Want zij achten het in strijd met de waardigheid der Heilige Schrift, als zij gedwongen worden zich aan de wetten der taalkenners te onderwerpen. Waarachtig, het is een vreemd soort majesteit der Theologen, als zij alleen het recht hebben gebrekkig te spreken, al hebben zij dit speciaal met veel onbeschaafde werklui gemeen. Ten slotte achten zij zich haast den goden gelijk, zoo vaak zij als het ware met heiligen eerbied als ‘Magister noster’Ga naar eindnoot287) begroet worden, en zij meenen, dat in dien naam zelfs iets schuilt van hetzelfde gehalte als het vierletterig woordGa naar eindnoot288) bij de Joden. Daarom verklaren zij het voor ongeoorloofd, ‘MAGISTER NOSTER’ anders dan met kapitale letters te schrijven, en als iemand averechts mocht zeggen ‘noster magister’, dan heeft hij eens voor al de geheele majesteit van den Theologischen naam vernietigd.
|
-
eindnoot260)
- Venus placht haar man, Vulcanus, met Mars te bedriegen. Vulcanus smeedde daarop een onverbreekbaar ijzeren net, zoo fijn als spinrag, ving daarin de beide geliefden en riep toen alle goden om van hun schande getuige te zijn.
-
eindnoot261)
- Spreekwoordelijk voor: aan een geschil kort een einde maken. Te Tenedos, een eiland dicht bij Troje voor de straat der Dardanellen gelegen, werd volgens de overlevering hij, die door het gerecht schuldig was bevonden, terstond met een bijl gedood.
-
eindnoot262)
- De bedoeling is: het brood en de wijn behouden hun kleur, reuk, smaak, kunnen voeden en bedwelmen en zijn toch, als ze door den priester zijn gewijd, in werkelijkheid het vleesch en bloed van Christus.
-
eindnoot264)
- De Realisten en de Nominalisten
vertegenwoordigen de hoofdstroomingen in de Middeleeuwsche Scholastiek. De eersten beweerden, dat de begrippen in werkelijkheid (als ‘realia’) bestonden en zich in de voor onze zintuigen waarneembare dingen openbaarden, zoo bijv. het begrip ‘mensch’ in de verschillende individuen; de nominalisten erkenden alleen de dingen als werkelijkheid bestaande. Aan verschillende overeenkomstige dingen geeft men echter eenzelfden naam ‘(nomen’) en die naam is het begrip. Thomisten, Albertisten, Occamisten en Scotisten zijn de volgelingen van de grootste mannen der scholastieke wijsbegeerte: Thomas van Aquino, 1225-1274, in 1323 heilig verklaard, - Albertus Magnus, 1193-1280, diens leermeester, - William van Occam, gest. 1347 en zijn leermeester Johannes Duns Scotus, ± 1270-1308. Zie verder het boven aangehaalde boek van R. Casimir.
-
eindnoot266)
- Het beroemde hoofdstuk over de christelijke liefde, dat begint: ‘Al ware het, dat ik de talen der menschen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden.’
-
eindnoot266a)
- Overgang van brood en wijn bij het Avondmaal in het vleesch en bloed van Christus.
-
eindnoot267)
- Dit is een hatelijkheid tegen de volgelingen van Scotus, die leerden, dat het voldoende was in staat te zijn juiste onderscheidingen te maken, terwijl nauwkeurige kennis van zaken niet beslist noodig was.
-
eindnoot268)
- Elke zaak wordt door deze vier dingen bepaald, zoo leert de Scholastiek.
-
eindnoot269)
- Van de zeven Sacramenten der Katholieke kerk wordt aan die, welke niet herhaald kunnen worden, zooals den doop, de bevestiging en de priesterwijding een onuitwischbaar karakter toegekend.
-
eindnoot271)
- De Katholieke kerk kent verschillende soorten van genade. Met de eerste hier genoemde soort wordt bijv. de genade bedoeld om wonderen te verrichten.
-
eindnoot272)
- De leer van het werk op zich zelf beschouwd (zoogen. opus operatum) werd door de Scholastiek vooral op de Sacramenten toegepast; zulk een Sacrament werkt door zijn eigen, innerlijke kracht, niet door de heiligheid van dengene, die het toedient of ontvangt.
-
eindnoot274)
- Chrysippus, Stoïcijnsch wijsgeer, 282-208 v. Chr., beroemd om zijn scherpzinnigheid.
-
eindnoot275)
- Joannes bijgenaamd Chrysostomus (= Guldenmond), 344-407, aartsbisschop van Constantinopel, beroemd kerkvader.
-
eindnoot276)
- De heilige Basilius, 330-379, bisschop van Caesarea in Klein-Azië, wordt vooral vereerd door de Grieksch-Katholieken.
-
eindnoot278)
- In de Odyssea verhaalt Homerus, hoe Penelope, de vrouw van Odysseus, tijdens de langdurige afwezigheid van haar gemaal door een menigte vrijers werd lastig gevallen. Zij beloofde een van hen te zullen trouwen, zoodra zij een lijkkleed voor haar schoonvader Laërtes zou hebben voltooid. 's Nachts echter rafelde zij alles weer uit, wat zij overdag had geweven.
-
eindnoot280)
- De beroemde kerkvader, 354-430, bisschop van Hippo Regius in Africa.
-
eindnoot282)
- Naam in de middeleeuwen aan hen gegeven, die, na alle examens te hebben afgelegd, het recht hadden verworven aan de Universiteiten voorlezingen te houden.
-
eindnoot283)
- Het punt in kwestie, waarover, volgens Listrius, Oxfordsche geleerden twistten, is niet volkomen helder. Het schijnt wel, dat het
eenvoudig het verschil in beteekenis tusschen de tweede en derde persoon van het werkwoord is. - Eenige woorden zijn in de vertaling weggelaten, waarvan de bedoeling niet duidelijk is en die tot het zinsverband niets afdoen.
-
eindnoot284)
- De ouden namen oorspronkelijk zeven hemelkringen aan, waarbij later nog drie gevoegd werden. In den tienden, het zoogenaamde ‘Empyreum’ (= vuurhemel) woonden de heiligen, zie het laatste prentje waar echter de hemel maar in negen kringen is verdeeld).
-
eindnoot285)
- Jupiter verslond zijn gemalin Metis, terwijl ze zwanger was van Pallas Athene. Deze sprong daarna in volle wapenrusting uit zijn hoofd te voorschijn, nadat Vulcanus het met zijn bijl had gekloofd.
-
eindnoot286)
- Wellicht heeft E. hier de met banden versierde baret op het oog, die de doctors plachten te dragen.
-
eindnoot288)
- Jahweh, = God, wordt in het Hebreeuwsch enkel door de vier medeklinkers uitgedrukt. De naam is zoo heilig, dat geen Jood hem mag uitspreken.
|