De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XLVII
| |
[pagina 93]
| |
kelbaar zijn, dat de grootste verwijdering te verkiezen is boven vriendschappelijken omgang. Maar niemand, werpt men mij tegen, offert aan de Zotheid of sticht haar een tempel. Nu, deze ondankbaarheid, zooals ik reeds opgemerkt heb, verbaast mij wel eenigszins. Maar ik ben te goedaardig om dit kwalijk te nemen; ik voel er trouwens ook volstrekt geen behoefte aan. Want waarom zou ik wierookkorrels en offermeel, of een bok, of een zwijn verlangen, nu de geheele wereld mij de hulde bewijst, welke zelfs van de Godgeleerdheid de hoogste goedkeuring wegdraagt? Zou ik soms Diana benijden, omdat men haar menschenbloed offertGa naar eindnoot211)? Ik meen, dat mij dan de meeste eerbied betoond wordt, als men mij overal, zooals allen inderdaad doen, in den geest opneemt, in gedrag navolgt en in leven mij gelijkt. Dit is een
| |
[pagina 94]
| |
den verlang, die onzenGa naar eindnoot212) eeredienst soms benadeelen, als namelijk door die botteriken en stommeriken de afbeeldingen der heiligen in plaats van henzelf worden aangebeden. Wij verkeeren dan in hetzelfde geval als zij, die door hun plaatsvervangers verdrongen worden. Ik geloof, dat er voor míj zooveel standbeelden zijn opgericht, als er menschen bestaan, daar ze tegen wil en dank mijn levend evenbeeld zijn. Daarom bestaat er voor mij volstrekt geen reden om de overige goden te benijden, indien men in verschillende hoeken der aarde aan verschillende van hen eer bewijst en wel op vaste dagen; zooals op Rhodus aan Phoebus, op Cyprus aan Venus, te ArgosGa naar eindnoot213) aan Juno, te Athene aan Minerva, op den Olympus aan Jupiter, te Tarente aan Neptunus, te LampsacusGa naar eindnoot214) aan Priapus, mits de geheele wereld steeds voortga mij gemeenschappelijke offers te brengen, die ik verre boven de andere verkies. |
|