De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
Hoofdstuk XL
| |
[pagina 80]
| |
ook een tweeden HippolytusGa naar eindnoot175) hebben. ZijnGa naar eindnoot176) paard, dat zij vol diepen eerbied met allerlei sieradiën tooien, bewijzen zij bijna goddelijke eer en zij trachten het telkens weer door het een of ander nieuw geschenkje voor zich te winnen; bij den metalen helm van den heilige te zweren, wordt als een vorstelijke eed beschouwd. Wat te zeggen van hen, die zichzelf paaien met onware aflaatbrievenGa naar eindnoot177) en de tijdruimten van het vagevuur met wateruurwerken afmeten, waarbij ze nauwkeurig de eeuwen, jaren, maanden, dagen en uren, als wiskundig vaststaande, zonder dat een fout mogelijk is, weten op te geven. Of van hen, die steunende op eenige tooverformulieren en gebeden, die de een of andere vrome bedrieger hetzij voor zijn pleizier, hetzij om er iets aan te verdienen heeft uitgedacht, zichzelf alles voorspiegelen, geld, eer, genot, volop eten en drinken, eeuwigdurende gezondheid, een lang leven en een krachtigen ouderdom, eindelijk een plaatsje dicht bij Christus in den hemel, ofschoon zij het liefst willen, dat dit geluk hun zeer laat te beurt valle, d.w.z. dat eerst, als de genoegens dezer wereld, waaraan zij met hart en ziel hangen, hen trots hun tegenstribbelen in den steek laten, dan die hemelsche zaligheden hun deel worden. Zoo heb je me bijv. den een of anderen koopman of soldaat of rechter, die door het opofferen van een enkel penningsken uit zijn door roof gewonnen schatten meent den geheelen zondenpoel zijns levens op eenmaal gereinigd te hebben en zooveel meineed, zooveel wellust, zooveel dronkenschap, zooveel twist, zooveel moord, zooveel bedrog, zooveel trouweloosheid, zooveel verraad als bij contract afgekocht beschouwt en wel zoo afgekocht, dat hij van voren af aan een nieuwe reeks van misdaden mag beginnen. Maar wie zijn dwazer, neen laat ik liever zeggen gelukkiger, dan zij, die door dagelijks die bekende zeven versjes der heilige psalmen op te zeggen zichzelf nog meer dan het hoogste | |
[pagina 81]
| |
geluk beloven? Deze tooverversjes zijn, naar den heiligen Bernard medegedeeld door duivel, die wel geestig,
En dergelijke verhalen, zoo dwaas, dat ik mij zelf er schier voor schaam, vinden desniettemin algemeenen bijval niet alleen bij het domme volk, maar zelfs bij de openbare godsdienstleeraren. Is 't voorts haast niet even dwaas, dat iedere streek aanspraak maakt op haar eigen heilige, dat men de verschillende werkzaamheden onder hen verdeelt, en aan ieder ook zijn eigen ceremoniën toewijst, zoodat de een moet helpen bij tandpijn, gene zijn bijstand verleenen bij het kraambed, een derde een gestolen voorwerp terugbezorgen, een vierde als gunstig gesternte bij een schipbreuk moet stralen, een vijfde het vee beschermen, enz. Want het zou hoogst vervelend worden alles op te sommen. Er zijn er ook, die in meer zaken tegelijk invloed hebben, vooral de moedermaagd, aan wie het gros der menschen haast grooter macht toekent dan aan haar zoon. |
|