Hoofdstuk XXXIV
De dieren, die van al wat kunst is, verschoond blijven, zijn het gelukkigst.
Ziet ge dan niet, dat van al de overige soorten van schepselen, díé het gelukkigst leven, welke den grootsten afkeer van de wetenschappen hebben en zich enkel door de voorschriften der natuur laten leiden? Wat is er gelukkiger of bewonderenswaardiger dan de bijen? Maar zij hebben toch zelfs niet eens alle zintuigen. Wat kan de architectuur bij het stichten van gebouwen uitvinden, dat op haar werk gelijkt? Welk wijsgeer heeft ooit een staat uitgedacht, die den haren nabijkomt? Het paard daarentegen, omdat zijn zinnen veel overeenkomst hebben met die van den mensch en het met dezen is gaan samenwonen, deelt ook in de menschelijke rampen. Immers het spant niet zelden zijn laatste krachten in, daar het zich schaamt om in den wedren overwonnen te worden, en terwijl het in den oorlog de zege tracht te behalen, wordt het zoo gewond, dat het met zijn berijder in het stof bijt. Laat ik maar niet spreken van het wolfsgebit, de puntige sporen, den stal, die zijn kerker is, de zweep, den stok, het tuig, den berijder, kortom die geheele akelige slavernij, waaraan het zich uit eigen beweging onderworpen heeft, terwijl het, in navolging van dappere mannen, zich te hartstochtelijk op den vijand tracht te wreken. Hoeveel verkieslijker is het leven van vliegen en vogeltjes, die geheel naar het oogenblik en alleen naar het hun ingeschapen gevoel leven, mits de lagen der menschen het hun slechts vergunnen. Als zij soms in kooien opgesloten langzamerhand menschelijke klanken leeren na spreken, verliezen zij verbazend veel van hun natuurlijke schoonheid. Zoozeer heeft het natuurlijke in alles den voorrang boven het gekunstelde.