De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XXXIII
| |
[pagina 66]
| |
En toch is de geneeskunde, vooral zooals zij nu door verscheidenen wordt uitgeoefend, zeker niets anders dan een vleierijGa naar eindnoot150), even zoo goed als de redekunst. Na dezen wordt de volgende plaats aan de wetsverdraaiers toegewezen - ja, misschien komt hun de eerste wel toe -, wier beroep de wijsgeeren, om nu zelf niet voor mijn eigen gevoelen uit te komen, eenstemmig een vak voor ezels noemen. En toch worden de grootste zoowel als de kleinste zaken naar de willekeur van deze ezels beslecht. Hun uitgestrekte landgoederen nemen gaandeweg in omvang toe, terwijl de Godgeleerde intusschen, na de geheimenissen der Godheid in al haar schuilhoeken te hebben uitgevorscht, op zijn harde boonen blijft kauwen, in eeuwigen strijd met wandluizen en ander ongedierte. Gelijk dus de
|
|