De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XXV
| |
[pagina 51]
| |
geen in het dagelijksch leven onontbeerlijk is, dan gedraagt die wijze zich zóó, dat men hem veeleer een blok hout dan een mensch zou noemen. Zoo ver gaat zijn ongeschiktheid om óf zichzelf óf zijn vaderland óf den zijnen in eenig opzicht van dienst te zijn, omdat hij onbekend is met het dagelijksch leven en zijn levensbeschouwing hemelsbreed verschilt van de bij zijn landgenooten gangbare denkbeelden en gewoonten. Dat hij zich hierdoor ook gehaat maakt, is een noodzakelijk gevolg van zulk een verschil in leven en gezindheid. Want wat van al hetgeen er ter wereld geschiedt, is niet vol zotheid en niet door zotten en bij zotten? Zoo één mensch soms lust heeft zich tegen allen te zamen te verzetten, hem zou ik raden, op het voorbeeld van TimonGa naar eindnoot110), een eenzaam plekje op te zoeken en daar afgezonderd van de wereld zich te vermeien in zijn wijsheid. |
|