Hoofdstuk XXIII
De Zotheid is de oorzaak van hetgeen in den oorlog gebeurt.
Is niet de oorlog het zaad en de bron van alle hooggeprezen daden? Maar is er nu wel iets zotters te bedenken dan om de een of andere oorzaak zulk een strijd te ondernemen, waarbij elk van beide partijen altijd meer schade dan voordeel heeft? Want met hen, die vallen, houdt men evenmin rekening als met de MegarensersGa naar eindnoot91). En als dan de in het ijzer gepantserde legers zich eenmaal van weerskanten in slagorde geschaard hebben en de horens hun schrille klanken doen hooren, wat kan men dan, bid ik U, met de wijzen aanvangen, die door lange studie uitgeput, door de dunheid en kou van hun bloed ternauwernood het leven houden? Men heeft dikke en vette kerels noodig, die zooveel mogelijk stoutmoedigheid doch zoo weinig mogelijk verstand bezitten. Niemand zal toch liever een soldaat als DemosthenesGa naar eindnoot92) willen, die op Archilochus'Ga naar eindnoot93) voetspoor den vijand nauwelijks in 't oog kreeg, of hij wierp zijn schild weg en vluchtte, waardoor hij bewees, dat hij een even laf soldaat als een knap redenaar was. Maar, werpt men mij tegen, beleid in de oorlogen legt het grootste gewicht in de schaal. Dit erken ik - bij den veldheer; maar het is een krijgswetenschap, die met de wijsbegeerte niets te maken heeft; overigens wordt dit zoo voortreffelijke beroep door tafelschuimers, koppelaars, roovers, sluipmoordenaars, boeren, stommeriken, bankroetiers en dergelijk schuim van 't menschdom uitgeoefend, niet door de
naar hun studeerlamp riekende wijsgeeren.