Hoofdstuk XXI
Elke gemeenschap onder de menschen is aan haar te danken.
Kort en goed: zoo zeer is elke gemeenschap, elke verbintenis in 't leven zonder mij onaangenaam of onzeker, dat noch een volk zijn vorst, noch een heer zijn slaaf, noch een dienstmeisje haar meesteres, noch een leeraar zijn leerling, noch de eene vriend den ander, noch een verhuurder zijn huurder, noch de eene huisgenoot of gast den ander langer zou kunnen verdragen, zoo zij zich niet nu eens beurtelings in elkander vergisten, dan weer elkander vleiden, nu eens met overleg een oog toedrukten, dan weer elkander een weinig honig der dwaasheid om den mond smeerden. Ik weet wel, dat gij dit als hoogst belangrijk beschouwt, maar gij zult nog grooter dingen hooren.