De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XVII
| |
[pagina 39]
| |
dan wordt zij ten slotte slechts een dubbele zottin, evenals of iemand een os in het worstelperk wilde brengenGa naar eindnoot78), in strijd met zijn geheelen bouw en aanleg. Want ieder, die tegen zijn aard in den schijn aanneemt van deugd en zijn gaven aan iets anders wijdt, begaat een dubbele fout. Evenals, volgens het Grieksche spreekwoord, een aap altijd een aap blijft, ook al draagt hij een purperen kleed, zoo ook is een vrouw altijd een vrouw, d.i. een zottin, welk masker zij ook voordoe. Toch acht ik het geslacht der vrouwen niet in die mate zot, dat zij mij het kwalijk zullen nemen, dat ik haar, ofschoon zelf een vrouw en nog wel de Zotheid, de eigenschap van zotheid toeken. Immers, wanneer zij de zaak naar behooren overwegen, dan moeten zij juist hiervoor der Zotheid dank weten, dat men haar vrij eenstemmig voor gelukkiger houdt dan de mannen. In de eerste plaats is daarvan de reden haar bevallig uiterlijk, dat zij terecht boven alles ter wereld stellen en dat haar helpt om tyrannen zelfs te tyranniseeren. Waaraan heeft anders die houterige gestalte, die behaarde huid en die stoppelige baard, waardoor de man tamelijk veel op een ouden paai gelijkt, zijn oorsprong te danken, dan aan die rampzalige wijsheid, terwijl de altijd gladde wangen der vrouwen, haar altijd zwakke
| |
[pagina 40]
| |
geven? Hebben zij dan inderdaad iets anders, dat haar meer de harten der mannen wint, dan haar dwaasheid? Geven zij den vrouwen niet in alles haar zin? En dat zonder eenige andere vergoeding dan zingenot, terwijl het eenige aantrekkelijke in haar de zotheid is. Dat zal wel niemand ontkennen, die bedenkt, welke dwaasheden een man bij een vrouw uitkraamt en welke malligheden hij doet, zoo vaak hij de genoegens der liefde wil smaken. Zoo weet gij dan nu, uit welke bron het eerste en voornaamste levensgenot voortkomt. |
|