De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XV
| |
[pagina 35]
| |
send wil gediend worden. Hij voelt zich dan ook volstrekt niet gekwetst door het spreekwoord, dat hem den bijnaam ‘dwaas’ geeft: het luidt zoo ongeveer: Nog doller dan MorychusGa naar eindnoot61). Den naam Morychus leidt men verder daarvan af, dat de landlieden in hun brooddronkenheid hem, als hij voor de deur van zijn tempel zit, met most en versche vijgen plegen te besmerenGa naar eindnoot62). Wat werpt verder het oude blijspelGa naar eindnoot63) hem niet voor hatelijkheden naar het hoofd! Wat een flauwe God, zeggen zij; hij verdient uit een dijGa naar eindnoot64) geboren te worden. Maar wie zou niet liever zoo'n flauwe en zoutelooze God zijn, altijd vroolijk, altijd weer jong, altijd voor allen vol pret en plezier, dan zelfs die arglistige, bij allen gevreesde Jupiter of Pan, die, de geheele wereld door allerlei angsten in rep en roer brengendGa naar eindnoot65), haar een bron van ergernis is en verdriet, of de vol asch zittende VulcanusGa naar eindnoot66), die er altijd even vuil uitziet van 't arbeiden in zijn werkplaats, of ook Pallas zelf, zoo vreeselijk door haar GorgoGa naar eindnoot67) en speer, die altijd even zuur kijkt. Waarom blijft Cupido altijd een knaap? Waarom anders dan omdat hij altijd een beuzelaar is en nooit iets verstandigs doet noch denkt? Waarom bloeit de gulden Venus altijd weer in jeugdige schoonheid? Wel, omdat zij met mij verwant is en om deze reden draagt haar gelaat ook de kleur mijns vaders en heet zij bij Homerus de gulden Aphrodite. Voorts lacht zij eeuwig, wanneer wij tenminste de dichters of hun mededingers, de beeldhouwers, mogen gelooven. Welke godheid hebben de Romeinen meer eerbied bewezen dan FloraGa naar eindnoot68), de moeder van alle zingenot? Maar ook wat betreft die goden met hun streng uiterlijk, als men van hen bij Homerus en de overige dichters het leven wat nauwkeuriger nagaat, dan zal men ook bij hen alles vol dwaasheid vinden. Het zal wel overbodig zijn de daden der overigen te vermelden, daar gij minnekozerijen van Jupiter, den bliksem-slingeraar, zelf maar al te | |
[pagina 36]
| |
goed kent en even goed weet, hoe die ongenaakbare Diana zonder om haar sekse te denken, zich enkel bezig houdt met de jacht en intusschen smoorlijk verliefd is op EndymionGa naar eindnoot69). Maar ik zou liever willen, dat zij hun daden van MomusGa naar eindnoot70) hoorden, van wien zij die indertijd meermalen plachten te vernemen. Nu hebben zij echter in toorn hem tegelijk met AteGa naar eindnoot71) hals over kop uit den hemel op aarde geworpen, omdat hij het door zijn wijsheidskramerij der goden geluk wat lastig maakte. Geen mensch ter wereld wil den armen balling gastvrij opnemen en veel minder vindt hij aan de hoven der vorsten een thuis, alhoewel mijn KolakiaGa naar eindnoot72) daar een eerste rol speelt, zij, die evenmin bij Momus past als wolven bij een lam. Zoo hebben de Goden, nu hij weg is, het veel vrijer en prettiger bij hun dwaasheden: zij leiden nu inderdaad, om met Homerus te spreken, een veel gemakkelijker leventje, daar niemand toch den zedenmeester over hen speelt. Wat haalt die vijgenhouten PriapusGa naar eindnoot73) al niet voor snakerijen uit! Wat veroorzaakt Mercurius niet een pret door zijne dieverijen en slinksche streken! Ja, Vulcanus zelf speelt gewoonlijk op der Goden gastmalen voor hansworst en vervroolijkt nu eens door zijn hinken, dan weer door zijn plagerijen of ook door zijn aardigheden hun drinkgelagenGa naar eindnoot74). Dan pleegt ook SilenusGa naar eindnoot75), die oude liefhebber, den cancan te dansen, waarbij zich PolyphemusGa naar eindnoot76) en de Nymphen voegen, wier onder schetterende muziek uitgevoerde dansen niet veel welvoegelijker zijn. De Satyrs met hun halve bokkengestalte geven kluchtspelen ten beste, Pan weet door een laf liedje allen te doen lachen en hem willen zij liever horen dan de Muzen zelf, vooral wanneer de nektar hun reeds naar het hoofd begint te stijgen. Ik zal u verder wel niet behoeven mede te deelen wat de goden, na duchtig gedronken te hebben, na den maaltijd zooal uitrichten, want het is waarachtig zoo | |
[pagina 37]
| |
dwaas, dat ik mij zelf van lachen niet kan onthouden. Maar het is beter, hierbij aan HarpocratesGa naar eindnoot77) te denken: anders
|
|