De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
-der eenige uitzondering een gave van mij is. Wat dunkt U, zou dit leven wel in eenig opzicht leven mogen heeten, zoo men het genot er uit wegneemt? Ik hoorde uw toejuichingen en ik wist dan ook wel, dat niemand uwer zoo wijs, of veeleer zoo onwijs, neen toch liever zoo wijsGa naar eindnoot50) was, dat hij dit gevoelen was toegedaan. En toch versmaden zelfs de Stoïcijnen het genot niet, alhoewel zij met alle macht het tegendeel beweren en bij den grooten hoop daartegen uitvaren en tieren, natuurlijk met het doel om anderen daarvan af te schrikken en het zelf in ruimere mate te kunnen smaken. Maar bij den hemel, laten zij mij dan eens zeggen, welk tijdperk des levens is toch wel niet somber, niet geesteloos, niet onbehagelijk, niet smakeloos, niet verdrietig, als men het genot, d.i. de kruiderij der zotheid, er niet bijvoegt? Zeker, ik zou kunnen volstaan met hiervoor de getuigenis van den nooit volprezen SophoclesGa naar eindnoot51) aan te voeren, van wien deze schoone lofspraak op ons bestaat: ‘In 't verstand alleen ligt 's levens hoogst genot,’ maar ik wil toch liever met U het geheel in al zijn bijzonderheden beschouwen. |
|