De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk VII
| |
[pagina 24]
| |
staan, òf in allen gevalle altijd thuis een eenvoudig maaltje hebben en zoo een hoogst armzalig leventje leidenGa naar eindnoot36). Al wie hem tegen zich heeft, zal bij Pallas zelf geen voldoenden steun vinden, maar wien hij genadig is, die kan zelfs den hoogsten Jupiter met zijn bliksem naar den duivel wenschen. Op het bezit van zulk een vader beroem ik mij! En hij heeft mij niet uit zijn hersenpan doen voortkomen, zooals Jupiter die norsche en kribbebijterige Pallas, maar hij verwekte mij bij een alleraardigste en allergeestigste Nymf, Jonkheid genaamd, en hij had zich aan haar niet verbonden door een vervelenden huwelijksband - ge weet, dat zoo die manke smid (Vulcanus) geboren werd - maar, wat wel zoo aangenaam is, hij was met haar in liefde vereenigd, zooals onze Homerus zegt. Maar gij moet niet denken, dat ik het leven te danken heb aan die afgeleefden en blinden Plutus van Aristophanes, neen, hij werd mijn vader, toen hij nog in de kracht van 't leven was en gloeide niet alleen van het vuur der jeugd, maar nog veel meer van den nectar, dien hij op een godenmaal wat al te ruim en al te sterk gedronken had. |
|