Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen
(1972)–Cornelius van Engelen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Uit: De Nieuwe wyze van LandbouwenOver ontginning (dl. I, p. 99/100)Wij hebben in ons land, op de Zandgronden, een manier om Woeste Heyen Velden te ontginnen of toe te maaken, verschillende van die beide wijzen, welke de Heer Du Hamel hier opgeeft. Indien 'er eenige struiken op staan, zo groot, dat zij zelve of haare wortels den Ploeg belemmeren zouden, hakt men ze omver, en roodtGa naar voetnoot(176) diep genoeg uit. Dan zet men een goeden sterken Ploeg met vier of zes Paarden in dien Grond, en bouwt dezelven zo diep als men kan; onderwijlen staan 'er langs den weg, dien dezelve heen en weer loopt, een genoegzaam getal weerbare Manne, met goede Spaden of Schuppen gereed: elk neemt de lengte van éen, twee, of meerdere Roeden voor zijn rekening, naar dat het Veld groot is, en de Ploeg dus schielyker wederomkomt, of langer weg blijft: zodra dezelve een Voor geopend heeft, valt de eerste Man aan 't Werk, en steekt die Voor nog een goed Spit uit, werpend dien Grond op de omgekeerde Hey, en vervolgt dien arbeid zo verre, als men de verdeeling voor elk gemaakt heeft, of de hem aangeweeze lengte reikt. De tweede, die op een afstand van twee, of drie Roeden van hem af is, begint mede datzelfde werk, zodra de Ploeg dien kleinen weg heeft afgelegd, en tot by hem is gekomen; de derde ingelijks en terwijl een ieder yverig werkt, om zijn eind of deel uit te diepen, loopt de Ploeg rond en komt bij den eersten, zo als hij pas gedaan heeft, en dus blijft elk gedurig aan het werk: want zodra de eerste Voor op deze wyze gediept is, wordt een tweede voor geopend en de Hey, die men dan breekt, en in deze diepte gestort, envervolgens de tweede steek van die tweede Voor op deze Hey geworpen, zodat het Veld ten laatste niet slegts twee steeken diep is omgezet, maar overal de Hey een volle steek ondergedolven, waardoor men voor het opslaan, van dezelve niet behoeft te vreezen, en waardoor men tevens de zeer lossen bollen Grond maakt, en in die verrotte Hey vervolgens een goede Mest bezorgt aan alle Planten, wier wortels haar voedzel laag genoeg willen zoeken. Deze wyze van Landen ontginnen is zeer spoedig en onkostbaar, en verdiende myns ordeels om deze reden hier gedagt te worden. | |
[pagina 124]
| |
Over ‘konstweiden’ (dl. IV p. 64 e.v.)(Nadat Van Engelen een zeer uitvoerig kommentaar heeft gegeven op een artikel van Stapfer over kunstweiden, dat hij aantrof in Mémoires et Observations recueillies par la Société Oeconomique de Berne, gaat hij zijn eigen gedachten ontwikkelen over de aanleg ervan. Het blijkt dan, dat zijn boek niet enkel een landbouwkundig handboek is, maar ook een ekonomisch vademecum):
Een voorzigtig Huisman zal vooraf berekenen, of hy in zyne byzondere omstandigheden, van Wei- en Bouwland, en Vee, deze weiden missen kan, en of de Voordeelen, welke hy van dezelve heeft te wagten, die meerdere uitgave en arbeid opbrengen zullen boven zyne gewone weiden, die hy reeds heeft, en met zeer geringen arbeid, in een goeden staat onderhouden kan. Hy moet zig ten dien einde, de volgende Vraagen doen: Geeven myne VermogensGa naar voetnoot(177) en de hoedanigheid van myne Gronden, my regt om te hoopen, dat ik merkelyk meer voer zal winnen, met andere dan de gewoone Planten, 't zy Vreemde of Inlandsche, te zaaijen? Zal my deze verandering in myne manier van Bouwen niet aan Onkosten onderwerpen, die ik niet goed zal kunnen maaken? Heb ik die vermeerdering van Voer noodig? Of kan ik, dezelve, aan anderen verkoopende, meer Voordeel bekoomen, dan met myne gewoone manier van werken? Zullen met éen woord: myne inkomsten, by slot van rekeninge daardoor vermeerderen, of zal ik over het geheel schade lyden? Men kan die vragen, of op eene algemeene wyze, en met weinig woorden oplossen, of men kan ze wat omstandiger beantwoorden, met de verschillende Gronden te bepaalen, en op te helderen, welke Planten in elk derzelver byzonderlyk, te passe koomen, ter welker gelegenheid men tevens kan doen zien, of zulk, of zoodanig een soort van Land de Konstweiden al of niet van noodig hebben. Het algemeen antwoord, dat ik op alle deze Vraagen te geeven hebbe, koompt hier op uit: Zo 'er veel schraal en dor Land onder eene Boerderye legt, het welk derhalven weinig Gras of Hooy geeft, en dus de Boer geen genoegzaam Vee kan houden, of hetzelve niet naar zyn genoegen voeden, zo kan hy Konstweiden aanleggen en een gedeelte zyner Landeryen met eenig Soort van Nieuwe 't zy Vreemde of Inlandsche Planten bezaaijen, die wy hem aanwyzen zullen, altoos die voorzorg gebruikende, om alleenlyk zulke te verkiezen, welke met den Aart zyner Gronde best overeenkoomen. Zodra hy namelyk, | |
[pagina 125]
| |
door eene nauwkeurige Rekening van Waarschynlykheden overtuigd is, gelyk wy hem daartoe hoopen in staat te stellen, dat zyn Land, hem aan de waarde van Beestenvoer, na aftrek van meerder Werk en Onkosten, grooter Voordeelen zal brengen, dan met het zelve in zynen natuurlyken Staat te laaten blyven, behoort hy de Konstweiden billykerwyze boven de Natuurlyke Weiden te verkiezen. Dog wy moeten dit stuk wat byzonderer beantwoorden, en met meer nauwkeurigheid verhandelen. |