Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen
(1972)–Cornelius van Engelen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Uit: Iets Gewigtigs voor LeydenDit merkwaardige geschrift, dat door dr. Johannes Le Francq van Berkhey werd toegeschreven aan de ‘bedrieglyken Emeritus Mennoniet ds. Van Engelen’ is een periodieke uitgave van 10 nummers. Nr. I heeft de titel ‘Inleidende aanspraak’, het is waarschijnlijk van mr. F.G. Blok, die de Leidenaren als volgt begint aan te spreken:
‘Burgers van Leyden! vrienden! Broeders! Gy, die met my éene Stad tot een plek hebt onze geboorte, terwyl wy gezamentlyk onder malkanders oogen zyn opgegroeid. Zinneloos verdeelden! Hoe beklaag ik uwen toestand!..’
(Hy verzekert de Prinsgezinden dan dat hij geen hater is van het Oranjehuis en ‘de onbeperkte voorstanders van eene Volksregeering’, dat hij geen ‘lydelyke gehoorzaamheid zal aanpryzen’. Hij wil slechts onbevooroordeeld het beste zoeken in een zeer moeilijke tijd. In enkele nummers toont Van Engelen dan aan, dat aan Oranje geen opperbestuur moet worden toegekend, dat anderzijds een regentenbestuur - zoals de Nederlanders en Leidenaars dit aan den lijve ervaren - te kort doet aan de rechten van het volk. In nr. 8 ontwikkelt Van Engelen dan zijn visie op het ideale bestuur:)
Het staet vast, zoo als ik vroeger deed zien, dat de waere, de volstrekte Souverainiteit in Nederland is in den boezem van het volk blyven berusten, en nimmer nae de afzweering van Flips daer is uitgegaen. - Eigenlyk gesproken is het een onmogelykheid, dat het Volk ooit dit volstrekte Souverainiteit aflegge, of kan afleggen 'T is onafscheidbaar van zyn natuur, en zoo 'er al gesteld word, dat éen bepaeld geslagt, die Souverainiteit zoude konnen overdragen, dan is het nog onbetwistbaer, dat het voor het volgende geslagt niet zoude verbindelyk zyn. Het eenige derhalven, dat van de oppermagt van het volk is uitgegaen, is de uitoefening derzelve: en het zal 'er nu maar op aenkoomen te bepaelen, hoedanig die representative souverainiteit ten meesten nutte van het geheele Volk in te richten; waarmede wy ons thans bepaeldelyk zullen bezig houden. Het ligt in den aert der zaeke, en is zoo welvoeglyk als noodzaekelyk, dat de klem der RegeeringeGa naar voetnoot(178) in handen zy van eenige weinigen. Alles gelyk staende behooren daer te boven de oudste de vermogenste Familien | |
[pagina 127]
| |
het kussen te bekleden; dit geeft eerbied, en ontzag, want hoe meer de kundigheden van het Volk altyd eene groote menigte overblyven, die voor rede en overtuiging onvatbaar alleen door het uiterlyke moeten geleid wordenGa naar voetnoot(179). Doch daer dit zeker is, ziet daer dus by praeferentie begeerd een Regeering van weinigen, en van aenzienlyken; eene Aristocratie gevestigd welke om volstrekt te zyn Nederland in een Venetien te hervormen alleen behoeft dat 'er by koome, dat aen die weinigen en aenzienlyke Familie onherroepelyk het regt om te regeeren gehegt worde met uitsluiting van alle andere.Ga naar voetnoot(180) Doch wy meenen het onredelyke en schadelyke te duidelyk te hebben aengetoond om een zoodanige Regeeringswyze te begeeren. Wat dan, het Regeeringsweezen moet eenpaerig zyn, dat is, het geheele Volk, alle rangen en Familien, met uitzondering alleen der laegste Classen en eenige andere, die niet als onafhanglyk konnen ondersteld worden, moeten in een zekere zin, en op een zekere voet, deel hebben aen de Regeering. Zy die regeeren moeten een gemeen verband hebben met hun die geregeerd worden: allen moeten als het waere één wel zaemengesteld lichaem uitmaken - en dus moeten allen die niet regeeren, op hun die Regeeren eenen zodanige invloed hebben, dat aen de eene zyde, de kragt der regeeringe, maer aen de andere kant, dat is in zyn oorsprong zy, die geregeerd worden, hier een rigting geeven naer hun welgevallen, en dat zy een genoegzaem toevoorzigt behouden op alle geweldige afwykingenGa naar voetnoot(181). Moeilyk is het myne waerde mede Burgers, dit evenwigt met algemeene omschryvingen juist uit te drukken - nog moeilyker om het zoo uit te drukken, dat het verstaenbaer en bevattelyk word. Laet ik des bepaeldelyk opnoemen, wat ik oordeel, dat voor een genoegzaeme invloed van alle de overige rangen Burgers op het Regeeringsweezen kan verstrekken - boven welke dien invloed volstrektelyk niet gaen moet; maer welke ook buiten twyffel allernoodzaekelykst is, dat door alle Steden in deeze Provincie getracht worde te bekomen; en waer van wy Leydenaers de gewigtigste als een regt kunnen vorderen. Vooraf ben ik om alle misvattingen te voorkomen verpligt deeze aenmerking te maeken, dat alvoorens iet te doen ofte eenige verandering te onderneemen wel en behoorlyk moest opgenomen en bepaeld worden, | |
[pagina 128]
| |
wie stemgeregtigden zyn. Hier toe moest de Regeering uit het midden van alle Ingezeetenen in elke stad een commissie van eenige weinige Persoonen uit de Burgery oproepen, om zulks met haer op gronden van billykheid te bepaelen; terwyl myns oordeels deze stemgerechtighdheid aen zoo veele Classen als immer mogelyk was, diende te worden toegekent; naerdien die stemgerechtigden eigenlyk het Volk uitmaeken - vrye luiden zyn, en de anderen in een staet van afhanglykheid zich bevinden - zynde het buiten tegenspraek, dat een Volk gelukkiger is naer maete het meerder vrye, en minder afhanglyke Leden in zyn midden heeft. Laet ons nu vervolgens zien welken invloed naer myn oordeel het Volk, dat zyn de stemgerechtigden op het Regeeringsweezen hebben moet.
(Van Engelen geeft dan in concreto aan, op welke wijze de regenten door het volk dienen te moeten worden gekozen en tenslotte wat de taak van de stadhouder moet zijn: slechts de bevelhebber te zijn van leger en vloot.)
(Hij eindigt het tiende nummer van de periodiek als volgt:
Hier zoude ik het einde vinden van de myn opgelegde zaeke, en de pen neerleggen - om aftewagten, wat myn belangeloos pogen ten algemeenen nutte zoude hebben overgebragt - dan het heeft den Schryver eener verdeediging voor den Heer Jan le Francq van Berkhey konnen gelusten aentekondigen, dat hy teegen myne voorige aenspraeken de pen zal opvatten - en daertoe reeds gedeeltelyk in gereedheid is.
(Hij besluit dan met te zeggen, dat dit antwoordgeschrift het waarschijnlijk wel weer noodzakelijk zal maken op een en ander terug te komen. Op gezag van Le Francq van Berkey moet men wel haast aannemen, dat dit geschrift inderdaad van Van Engelen is; de spelling komt evenwel niet met die van Van Engelen overeen.) |
|