Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen
(1972)–Cornelius van Engelen– Auteursrechtelijk beschermdAan de Eenzaamheid.Ga naar voetnoot(121)I.
ô Zalige Eenzaamheid! 'k zie van uw stille reê
Het rusteloos gewoel van 's wereld woeste zee,
En met een' eed'len moed belust naar hooger dingén,
Veracht myn fiere ziel haar grootssche beuzelingen,
En ziet met medelyden aan
Hoe duizend duizenden vergaan,
Gestaâg door hoop en vrees gedreeven,
Daar ze (als een mast- en roerloos schip
Te barsten stootende op een klip,)
Door dwaasheid op de rots der doodlyke ondeugd sneven.
'k Zie hier de Deugd vervolgd, bespot, en stout veracht,
Het recht van weêuw en wees verkracht
Door Hemeltergende aarsche Grooten;
'k Zie gints door fellen tegenspoed
Een zuivre ziel en groot gemoed
In eenen poel van ramp en onheil nederstooten;
| |
[pagina 76]
| |
Ja waar wy ook onze oogen slaan
Op 's wereld wyden oceaan,
Het krioelt 'er van schipbreukelingen,
Want waar Syreenen zingen
Zal licht een zwakke kiel vergaan.
De Deugd reikt wel haar gulle handen,
(Op dat wy tydig mogen landen,)
Ons in 't gevaar gewillig toe,
Zy, nooit van edel weldoen moê,
Roept vriendlyk: Kom op 't strand der aarsche zaligheden.
Gints, op myn aangenaame reê,
Woont eeuwig lieffelyke Vreê;
Nooit word 'er eenig leed geleeden.
Doch 't is vergeefsch, het schepsel ziet
De baak der werelsche eer en hoort de Deugd dus niet,
Ja worstelt lagchend met de baaren.
De wind van wellust ruischt den dwaazen hoop in rust.
Helaas! de schipbreuk is hun lust,
Door drift te sterk verblind, zien zy geen doodsgevaaren.
| |
II.
Kom, lieflyke Eenzaamheid, verkwik, versterk myn geest!
Verzel my tot myn dood, ô Leven van myn leven!
Door u voel ik myn ziel tot waare vreugd gedreeven.
Ach, waart ge altoos myn lust geweest!
Gy buigt uit eigner aart ons onder 't juk der reden,
En zyt veelal 't behoud der jeugd.
Uw stille rust word nooit door vuile lust bestreeden;
By u alleen is zuivre vreugd.
De ziel, gestreeld door 't zagt geruisch van uwe stroomen,
Smaakt aan derzelver boord al de aardsche zaligheên
Geplant door zuivre deugd, door wysheid voortgekoomen,
En ryp geworden door bespiegeling alleen.
Dus kunnen wy, door u verlustigd in gedachten,
Genieten al het heil dat d'aard' den menschen geeft.
Door u is 't dat de geest zelfs tot den hemel zweeft,
Op zuivre Englenschachten.
ô Mogt dan de Eenzaamheid my in haar stillen schoot
| |
[pagina 77]
| |
Des werelds woest gewoel onttrekken.
En my, van zorg en laage drift ontbloot,
Tot eene schutsvrouw strekken.
Tot eindelyk met zagt geweld
De dood me in dit genot een oogenblik zal stooren:
Dan voor eenen korten tyd,
Der rust des grafs gewyd,
Het oog niet zien, het oor niet hooren,
Tot dat, in beter staat hersteld,
De ziel met nieuwen lust naar de eeuw'ge vreugde snelt.
Philosooph, nr. 36, 8 sept. 1766
|
|