Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen
(1972)–Cornelius van Engelen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Uit: De Philosooph, nr. 176, 15 mei 1769
| |
[pagina 69]
| |
ga bekeeren. - Dat moet ik eens overleggen, want hoe Duivel zal ik het anders redden? Al myn Crediteuren dringen my even onbarmhartig; Ik heb 'er van de morgen zes gehad, en helpt Tante L. my niet, dan schiet ik my voor den kop; Ik ben wanhoopig. Donderdag. Een excellent geheim van den Heer T. om myne Crediteuren te foppen, als ik myn Speelschulden maar betaald kan krygen. - Beminnen is begeeren, in weerwil van alle fraeijigheden, welke onze polieteGa naar voetnoot(114) Romanciers en Poëeten over de Liefde debiteeren, en van de gewaande onhoflykheid, die het schynt in te sluiten. Ik begeer u, in plaats van ik bemin u. De Heer T. en ik hebben beide Lucreesje .... bemind, en wy hebben evenwel beide ons best gedaan om ze te bederven. Dit strookt niet met de gewoone betekenis van 't woord beminnen; maar wy begeerden ze, en wy hebben ons oogmerk bereikt. Ik hoor dat zy tegenwoordig in een slegten staat is; maar dat 's eene andere zaak, myne Taalverbetering is onbetwistbaar. Vrydag. Welk eene lastige AssembleeGa naar voetnoot(115) by Mevrouw N. Haar Dogter is een volslaagen Zottin; zy dreigde het aan haar Mama te vertellen, zy dreigde te roepen; Ik meen het in ernst, zeide zy, en zy meende het in ernst; - Help Hemel! zo zy haare dreiging uitvoert, dan zal de heele bommel uitbreeken, en dan koomt het den eigen dag aan Tante L., en vervolgens aan myn heele Familie! - Dan ben ik een bedorven Man, en mag ik wel na Oost-Indiën gaan, of zy zullen my plakken.Ga naar voetnoot(116) - Doodelyk ongerust. - Nooit weêr ongetrouwde Dames te bezoeken. Zaturdag. Ik ben maar een uur in de Comedie geweest; het verveelde 'er my schrikkelyk; - 'T is of men zomtyds een halve Kerk van de Comedie wil maaken, zo droog en dor zyn zommige stukken; - Wy hebben weder een wilden nagt gehad by Mietje G. Myn hoofd doet my zo zeer, dat ik het niet tillen kan. - Ik heb 'er den bruy van om op die wyze langer Journaal te houden. Ik vind, als ik het overzie, niet anders dan ziekte, kwelling, en te loorstellingen; - Myn Journaal zegt de waarheid; Ik kan my, als ik my de geheele week herinner, niet één uur te binnen brengen, waar in ik kan zeggen my regt gediverteerd te hebben. - Altoos zorg en vrees, dikwils ongesteld; Het leven is my lastig. - Althans zo te leeven! - maar wat zal ik doen met myn tyd? - Dwaaze viezevazeryënGa naar voetnoot(117) van de Eenzaamheid, ik zal morgen lugtiger denken.
* * * | |
[pagina 70]
| |
Het Journaal breekt hier een langen tyd af, en daar het weder aanvangt, bevat het verscheide byzonderheden in den zelfden smaak, die het lezen niet waardig zyn. Ik zal het laatst gedeelte, dat van meer belang is, alleenlyk mededeelen.
* * *
Ik ben zeer ziek, en myn Doctor begint gevaar te zien. - Myn God! als ik in zulk eene gesteldheid na de eeuwigheid moest oversteeken, wat zal 'er dan van my geworden! - Het klamme zweet breekt my aan alle kanten ten bangen boezem uit, ik sidder als ik aan den dood gedenk, ach my Rampzalige! waar berg ik my voor den Toorn des Almagtigen! - Een bezoek van Tante L. en Neef R. ô wat hadt nu haare aanspraak eene verschillende uitwerking op myn Ziel! Ach! had ik wat eerder naar de vermaaningen van die braave Vrouw geluisterd! Ach mogt ik nu na haare lessen leeven! Maar nu vreeze ik, dat het te laat zal wezen; - En evenwel zo, moet ik niet sterven, of ik ben verlooren, - eeuwig verlooren - de elendigste aller Schepzelen; - Ik beef als een blad! myn Bed, myn Kamer, het Huis, de Wereld is my te bang; - De eenzaamheid is my onverdraagelyk, en ieder aanspraak vermeerdert myne siddering. - Ik ben, God dank! een weinig beter, de Heer T. heeft my eene Dissertatie sur la vie heureuse van Mr. de la Mettrie gebragt.Ga naar voetnoot(118) Ik heb die geleezen. - Ysselyk Boekje! Moet ik daar myn troost uit haalen, dan leef en sterf ik zonder troost! - ‘Deugd en Ondeugd eene ingebeelde onderscheiding!’ Myn hart zegt my, dat dit eene volstrekt valsheid is. ‘Wroeging, enkele harsenschimmen!’ Helaas! Ik voel het anders. ‘Na dit leven niets te hoopen of te vreezen!’ Ach ik heb dit lang gewenscht; Maar ik heb het gewenscht toen ik ten minsten nog eenig vermaak in dit leven hoopte te bejaagen; Dat heeft my niet gebeuren mogen. Ik heb in een gestadig bejag eener onzinnige vreugde nooit een dag van waar geluk genooten; En moet ik nu dus in een akelig Niet, voor altoos wederkeeren? Moet het duister graf my voor eeuwig bedekken? Moet ik geheel en al ten prooy der Wormen verstrekken? Moet ik ophouden te zyn, eer ik geleefd | |
[pagina 71]
| |
hebbe? Kan dat het oogmerk der Godheid wezen? Maar moet ik na myn verscheiden overblyven? Wat dan! Moet ik voor een Alweetenden, Almagtigen, Regtvaardigen en billyk vertoornden Regter verschynen! Ach! waar vliede ik, waar berg ik my! - Konde ik die naare gepeinzen van my weeren! Ik voel dat zy my krankzinnig maaken, en myne ziekte verergeren. - Myn God heb medelyden met uw rampzalig Schepsel; Slaa toe, en dat uwe wraak zig met myn ongelukkig leven, en vervroegden dood te vrede houde! Dat ik Namaals .... ach dat vreesselyk Namaals! -
* * *
Hier heeft de ziekte, en ylhoofdigheid, of liever de Razerny uit zyne wanhoop geboren, den ongelukkigen Lyder belet zyne aantekeningen te vervolgen; Hy is in dezen jammerlyken toestand heen gegaan; - Ach! .... 'T is my onmoogelyk myne oogen langer op dit akelyk Schildery te vestigen; Myne Lezers zullen dezelve gaarne met my tot een behaagelyker voorwerp wenden. - Ik zal slegts eenige weinige dagen uit het Journaal van myn Schoenmaaker overschryven, want de eene dag is by hem doorgaands als de andere, en de meesten behelzen niet anders, dan, ‘Dezen dag weder gelukkig met myn Vrouw en Kind, en Werk gesleeten. Dank zy den goeden God voor zyne gunst!’
* * *
Den 4 July. Myn Werk heeft heden uitstekend wel gevlot; een regt genoegelyke dag; Een vierde boven myn gewoonen taak! Wat ben ik God al dankbaarheid verschuldigd voor zo veel lust en kragten: Ik zal met myn lieve Vrouw vóór myn Avondgebed een Danklied t' zyner eere zingen. Den 3 Augustus. Onze kleine Jongen heeft heden een Tand gekregen, dat is voorspoedig, zonder een oogenblik ongesteldheid. Dat Kind groeit ongemeen voordeelig op. ô God! Dat het in uwe vreeze en gunst mag wezen. Den 7 Augustus. Braave beminnelyke Vrouw! Welk een gezegend lot is my ten deel gevallen; Zy heeft my verrast met zes nieuwe Hembden, waar toe zy 't Linnen uit een bezuinigd Spaarpotje gekogt heeft, en welken ik goedschiks geloofde, dat zy voor een ander naaide. Den 15 September. Heden een nieuwe Kalant gekregen door recommandatie van den P. Ik verheug my in de agting en briendschap van dien braaven Heer niet min dan in het voordeel dat hy my toeschikt. Het is my, na het betragten van myn pligt, een innig zielsvermaak, my met de gene- | |
[pagina 72]
| |
genheid van zulke Mannen te mogen vleiën. Ik bedank myn Vriend den Schoenmaaker, wegens zyn gunstig Oordeel over my.Ga naar voetnoot(119) Den 4 November. Wat gaan onze zaaken voorspoedig! Nu heb ik stof tot dankbaarheid! slegts het tweede jaar van ons Trouwen, en zulk een Winter-raad van heerlyk Rundvleesch! God geeve dat ik het met myn lieve Vrouw met gezondheid en een erkentelyk hart gebruiken moge! Den 8 November. Myn Vrouw is niet wel; Zy meent dat het uit haar Maag koomt; Zy wil Vasten; Ik zal 'er het Bidden by voegen. Den 10 November. God heeft myn Gebed verhoord; Myn Vrouw is veel beter. - De P. heeft my een boekje over het toekoomend leven geleend; Ik heb 'er dezen avond met myn Vrouw ingeleezen. - Wy weenden van vreugd! ô Welk een liefelyk vooruitzigt! Wy zouden beiden schier wenschen te sterven, als wy het slegts te saamen doen, en ons Kind behouden konden. Den 19 January. Met myn Vrouw voormiddag ter Kerk geweest, en namiddag een kleine wandeling met haar gedaan. Bekoorlyke Winter-dag! Het Kind was by onze Aaltje Nigt, zy is mal met de Jonge. 'T is ook inderdaad een inneemend Kind, een zegen van God: - Aaltje Nigt is een braave Vrouw, een regt genoegelyke en stigtelyke Avond by haar doorgebragt. Den 20 January. De Heer N. heeft my zyn rekening tot den laatsten penning betaald; Hy was zeer wel voldaan; ô Dat is een vermaak voor een Handwerksman genoegen te kunnen geeven: - Zyn Vrouw vroeg na onze kleine Jonge, en beval dat hy met zyn Moeder moest koomen om eenige afgelegde Kleêrtjes van haar Zoontje te haalen; Ach wat ben ik gelukkig in de gunst van God en Menschen!
* * *
Ik zal hier ophouden, en byäldien 'er onder myne Lezers mogten zyn, die een oogenblik in beraad konden staan, met welken dezer twee Menschen zy liefst leeven en sterven wilden, die raade ik, my voortaan niet meer te leezen. P. |
|