Int jaer 95 den 22en juny hebbe ich onderscreeven stedich unde vastelick uutgedaen unde uutgegeven den Eersaemen Hendrich Wever, Jan Mullers soen, van Welten, eenen tougst offte termijn van dry jaeren. Dat eersten jaer aengaende daech dato voerseid dye thienden op dye Leenthensheydt liggendee unde blijvende in haer circuyt, paelen unde lemyten in alle maeneeren als Claes Broers unde Peeter Fryn alsullicke oever veel jaeren gehalden hebben, voer wellicke pacht der voerseide thienden Hendrich voerseid betaelen sal jaerlix Sinter Meismis offte ten uuterste Allerheiligen daernae, aengaende anno 95 seventhien daeler, den daeler met -xxvi- merck Aecher gelts. Unde wanneer dat dye dreessen van Emstenraedt soemer offte hardt koeren op hebben, als dan zal hij betaelen -xx- daler als voerseid. Unde daer Godt voer behoeden wilt, bij alsoe veere dye fruchten in alsullicke thienden beschaedich worden int velt bij heer en cracht offte haegelslach, alsoe zal ich onderscrijven bij billicheit totaffslach laeten venden. Unde bij faut der betaelinge als voerseid, alsoe heft Heyn verobligeert allen zijn |
In het jaar 1595, op 22 juni, ben ik, ondergetekende, een vaste termijn van 3 jaar overeen gekomen met de eerzame Hendrich Wever uit Welten, de zoon van Jan Muller. Het eerste jaar ingaande op dag/datum voornoemd: de tienden op de Leenthensheide liggen en blijven liggen binnen haar grenzen en palen op dezelfde manier als Claes Broers en Peeter Fryn dat gedurende veel jaren hebben gehanteerd; voor welke pacht van genoemde tienden voornoemde Hendrich jaarlijks op sint Remigius of ten laatste op Allerheiligen daarna zal betalen, ingaande in het jaar 1595 17 daalder, de daalder ad 26 mark Akener koers. En wanneer de landerijen van Imstenrade zomerofwel hard koren dragen, zal hij 20 daalder betalen. En, moge God hem daarvoor behoeden, voorzover de veldvruchten bij deze tienden op het land beschadigd worden door leger, geweld, of hagel, dan zal ik aantekenen dat ik naar redelijkheid zal verminderen. |