Stop je hoofd nooit in een spinnenweb
(2006)–Thea Doelwijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
13 Als een jas je past, moet je hem dragen ook‘Brrr,’ rilde Martin. De jongens hadden zich in het witte zand langs de kreek uitgekleed, Isolde was achter een boom gaan staan. Clay had zijn kleren naar links en rechts gesmeten, Martin had van de zijne een keurig stapeltje gemaakt, de rode muts had hij onder zijn T-shirt verstopt. Stel je voor dat er een dief langskwam. ‘Brrr.’ Het bruine water van de kreek was ijskoud. Onder zijn voeten voelde hij een tapijt van bladeren. Naast hem spatte het water op. Clay was uit het water geklauterd, weer in de kreek gesprongen en dook onder hem door. ‘Let op!’ riep hij toen hij weer bovenkwam. ‘Ik ga hier een goudmijn ontdekken.’ Hij verdween onder water en bracht even later een handvol modder en bladeren naar boven. ‘Dat doe ik beter,’ zei Martin die nu genoot van de koelte van het kreekwater. Hij dook en graaide op de bodem. Even later kwam ook hij naar boven met bladeren en steentjes in zijn handen. Isolde zat in het korrelige, hagelwitte zand en liet de omgeving | |
[pagina 109]
| |
op zich inwerken. Ze wilde nog niet zwemmen, ze wilde eerst tot in alle vezels van haar lichaam voelen dat ze in het binnenland was. Het was de stilte die zich om haar heen wikkelde... Het waren de hoge en lagere groene bomen, struiken en lianen die zich tentoonstelden, bijna alsof ze niet echt waren... Geen auto's, geen verkeer... het leek een beetje op de Nederlandse Veluwe. Daar was ze een keer met school naartoe geweest, ze hadden er gekampeerd, er waren ook bossen waarin je kon verdwalen. Maar hier was het heter, met gonzende vliegen, muskieten, bijen en... wilde dieren! Ze zag hoe Martin en Clay zich amuseerden. Zou dat kunnen? Zou het kunnen dat je hier vergat dat iemand in de stad je uitschold, dat mensen elkaar bestalen, dat alles draaide om haat en nijd... en goud? Martin was de eerste die uit het water kwam en naast haar ging liggen. ‘Waarom kom je niet?’ ‘Ik denk na.’ Isolde lachte naar hem. Hij wreef met een handdoek zijn haar droog en strekte zich daarna uit, met de armen achter zijn hoofd. ‘Goed, hè.’ Clay was erbij gekomen, droogde zich ook af. ‘Honger?’ Isolde sprong op. ‘Straks.’ Ze liep de kreek in over de bladeren op de bodem, voelde hoe zacht het donkerbruine water was. Ze ging op haar rug liggen en dreef weg... Kaaimannen, boa's... waar zou zij bang voor moeten zijn? Padden? ‘Isolde!’ | |
[pagina 110]
| |
Dat was Martin. ‘Niet te ver!’ ‘Honger, honger, honger.’ Dat was Clay. Met lome slagen zwom Isolde terug naar de oever. Clay... Clay... Ze moest Clay ontmaskeren... Ze moest hem aan de tand voelen. Maar ze had er geen zin meer in. Ze wilde relaxen, genieten, vakantie vieren. Over een paar dagen zou de school beginnen. Toen ze uit het water kwam, hoorde ze, niet zo ver weg, de machines van de goudwinning. En plotseling voelde ze weer hoe het aapje in haar armen stierf. En alles kwam naar boven: de leugens van Clay, het mysterie van het verdwenen lintje van de onderscheiding, de pepieten bij baas Tuur, het geheime vak in de bodem van de kooi van de padden. ‘Ik wil met jullie praten,’ zei ze. ‘Kleed je aan,’ zei Martin. De jongens hadden hun kleren al aan. ‘Ik ga een plaatsje zoeken in het restaurant. Daar kunnen we praten,’ zei Clay en hij liep weg. Isolde verdween achter haar boom en trok haar kleren aan. Wat droogden haar haren hier snel. Ze krulden ook extra. ‘Martin.’ ‘Ja.’ ‘Ik heb iets ontdekt...’ Hij kwam naar haar toe en zei: ‘Je ziet er mooi uit. Mag ik je een zoen geven?’ De verwarring bij Isolde was groot. Zoenen... Een jaar geleden had ze voor het eerst van een jongen een zoen gekregen. Op | |
[pagina 111]
| |
haar wang. Niets bijzonders. Nu voelde ze opeens dat ze er zin in had. ‘Eén,’ zei ze streng. ‘Je mag me één zoen geven.’ Misschien was het de hete middag, de zon op het water van de kreek, het avontuur van het bezoek aan een goudbedrijf... maar ze vond het prettig! Echt prettig! Voor het eerst een lipzoen: Martins lippen op de hare... hij had het puntbrood met salami gegeten, proefde ze. Lang wilde ze niet dat het duurde. Ze trok haar hoofd weg, likte even met haar tong over haar lippen. ‘Genoeg.’ Martin pakte haar hand en zo liepen ze terug naar het dorp. Praten was er niet bij. Vlakbij het restaurant liet hij haar hand los. Het restaurant was een grote, open ruimte met een dak van pinabladeren*. De houten stoelen en de tafeltjes met plastic kleedjes met paarsrode ruitjes waren in slordige rijen neergezet. ‘Jullie zijn traag, hoor,’ zei Clay. ‘Hier is de kaart, ik betaal met de munten die ik van mijn vader heb gekregen.’ Martin wilde rijst-kerriekip, Isolde bestelde bami, Clay zei dat hij al besteld had: eend. Isolde dacht aan het versje dat haar vader had voorgedragen. Ze reageerde met: ‘Wouw-wouw... woef!’ Clay keek haar verbaasd aan. ‘Wat wouwwouw. Wil je ook eend?’ ‘Liever niet.’ Ze zei er maar niet bij dat ze bang was hond te krijgen in plaats van eend. ‘Drinken van baas Tuur?’ vroeg het meisje dat hen bediende. | |
[pagina 112]
| |
Ze namen alledrie een cola met ijsblokjes erbij. Het eten kwam snel, op grote borden. De eerste tien minuten praatten ze niet, ze aten en aten. Lekker was het en hun honger was enorm. Toen Martin bijna klaar was, kreeg hij meer aandacht voor zijn omgeving. Een rode bestelauto kwam aanrijden die hem bekend voorkwam. Zuiver! Achter het stuur zat de magere meneer Vreede met op zijn schouder een aapje. ‘Kijk snel, meneer Vreede heeft een nieuw aapje.’ Martin stootte Isolde aan die zich omdraaide, ook Clay keerde zich om. Zo zagen ze dat baas Tuur het restaurant uitrende en bij meneer Vreede in de auto sprong. Ze reden weg. ‘Jullie weten nooit wat ik heb ontdekt...’ begon Isolde. ‘Zullen we kijken waar ze naartoe gaan?’ vroeg Martin. ‘Ik... heb... iets... ontdekt,’ herhaalde Isolde, met nadruk op elk woord. ‘Willen jullie het weten of niet?’ ‘Straks kunnen we die mannen niet meer vinden.’ Martin wond zich op. ‘Ga je vader waarschuwen, Clay.’ ‘Ik durf hem niet te storen op zijn kantoor. In ieder geval moeten we hier in de buurt blijven voor als hij klaar is en weg wil.’ Plompverloren zei Isolde: ‘Ze smokkelen pepieten in hun kooien.’ ‘Dat zei mijn vader ook al,’ knikte Clay. ‘Ze vangen apen en pauwiezen en nog een hoop andere dieren en die laten ze pepieten eten. En dan vervoeren ze die gevulde beesten in kooien naar de stad.’ | |
[pagina 113]
| |
Op dat moment verliet een man het kantoor van Clays vader en kwam naar hen toe. Clay kende hem, hij was pa's secretaris. ‘Je vader laat weten dat hij nog een uur bezig is.’ ‘Bedankt, meneer,’ zei Clay beleefd. Een uur, dat was lang! Hij nam een besluit: ‘Ze gingen die kant op... iets verder ligt het bosnegerdorp. We kunnen er even naartoe gaan.’ Isolde was niet blij met zijn beslissing. ‘Goed geluisterd hebben jullie niet.’ Alsof hij Isolde niet had gehoord, ging Clay verder: ‘We moeten hen op heterdaad betrappen.’ Ja, ja, dacht Isolde, luister maar niet naar mij. Er zat niets anders op dan de jongens te volgen, via het pad langs de rivier die uiteindelijk nog een scherpe bocht maakte. Hier was slechts een eenvoudig wachthuisje bij het hek dat de concessie omringde. Er zat niemand in. In de poort hing een open ijzeren slot. ‘Dus hier kun je ook goud smokkelen!’ zei Martin. ‘Nee, hoor,’ wist Clay, ‘er zijn goede afspraken gemaakt met die bos... Marrons. Niemand komt hier ongezien in of uit.’ In de rivier lagen boten, de meeste waren korjalen*. In een van de boten zaten twee meisjes die druk aan het praten waren. Isolde verstond niet wat zij zeiden, ze spraken hun eigen Marrontaal, Saramakaans. Zij liep naar hen toe. ‘Goedemiddag, verstaan jullie Nederlands...? Ik wil iets vragen.’ ‘Goedemiddag,’ antwoordde een van de meisjes in het | |
[pagina 114]
| |
Nederlands. ‘Wat wil je vragen?’ Het andere meisje giechelde. ‘Kennen jullie baas Tuur?’ ‘Hoe ziet hij eruit?’ ‘Een beetje dik en zijn vriend is mager.’ ‘Ze leveren kippen voor het restaurant,’ voegde Clay eraan toe. ‘O, ik weet wie je bedoelt. Hij is altijd met masra* Vreede. Nu ook, ze zijn bij zijn grootmoeder. Ze is ziek, heel erg ziek.’ ‘Niet waar,’ zei haar vriendin, ‘ze is niet echt ziek, ze is oud, heel erg oud en oude mensen zijn moe en gaan dood.’ Isolde schrok. Dieren gingen dood, mensen gingen dood. Het gebeurde, het was altijd verdrietig en het gaf je altijd een schok. Zachtjes zei zij: ‘Ik zal me even voorstellen. Ik ben Isolde en dat zijn Martin en Clay.’ ‘Ik ben Marjorie en zij heet Peggy.’ ‘We moeten dringend iets bespreken met baas Tuur. Kunnen jullie ons naar hem toe brengen?’ De meisjes sprongen aan wal. ‘Kom, we zullen jullie wijzen waar het is.’ Isolde, Martin en Clay liepen achter hen aan. Ze passeerden verschillende houten huisjes. Enkele waren nog echte hutten, bedekt met pinabladeren en in de voorgevel zat prachtig houtsnijwerk. Mensen zagen ze niet, niemand zat voor zijn hut, nergens waren dorpsbewoners vrolijk aan het babbelen. ‘Het hele dorp is verdrietig,’ zei Marjorie, ‘oma Vreede was lief.’ ‘Is, niet was,’ verbeterde Peggy haar. | |
[pagina 115]
| |
[pagina 116]
| |
Bij een van de huizen zat een groep mensen onder een afdak. ‘Hier is het.’ ‘Hoe gaan we het doen? We kunnen niet met z'n allen naar binnen gaan,’ vond Martin. ‘Wie wil kijken of baas Tuur er is?’ Marjorie liep langzaam naar de openstaande deur, Isolde volgde haar, de jongens bleven buiten wachten. Binnen zag Isolde ruggen van mannen en vrouwen. Ze ging op haar tenen staan. Op een bed langs de wand lag iemand, een oude vrouw... een gerimpeld gezichtje, de ogen waren dicht. Het lichaam was bedekt met een katoenen laken. Onrustig was ze, haar hoofd ging heen en weer op het kussen. Af en toe mompelde ze iets. Meneer Vreede zat op een bankje naast het bed en hield een hand van zijn oma vast. Opeens klonk helder de stem van zijn grootmoeder: ‘Kofi, ik verzoek je...’ Meneer Vreede boog zich naar haar toe, zijn wang tegen haar wang. ‘Wat, oma, wat moet ik doen?’ ‘Kofi, ik verzoek je... hou ermee op.’ Isolde zag dat de mensen in het huisje de adem inhielden. ‘Dat zegt ze al de hele dag,’ zei Marjorie zachtjes. ‘Kijk, daar zit baas Tuur.’ Isolde had hem gezien, maar durfde hem nu niet aan te spreken. Zij hoorde meneer Vreede zeggen: ‘Oma, hoort u mij? Wat wilt u dat ik doe?’ De oude vrouw sprak weer luid en duidelijk. ‘Praten is beter dan stiekem, Kofi.’ | |
[pagina 117]
| |
Het leek alsof de aanwezigen even verstarden. Daarna klonken er diepe zuchten. Sommigen schudden hun hoofd, anderen keken elkaar met veelzeggende blikken aan. Isolde zag dat meneer Vreede tranen in de ogen had. Hij zei iets wat ze niet verstond. ‘Hij doet een belofte,’ fluisterde Marjorie tegen Isolde. ‘Die zal hij moeten houden, een belofte aan een stervende is heilig. Hij zegt: Ik zal het met directeur Hagens uitpraten, ik zal hem alles vertellen. Dat beloof ik.’ Isolde voelde kriebels in haar buik van de spanning. Zou hij alles vertellen over de pepieten en de brandkast in de bodem van de kooi? Er ging een gemompel door het kleine huisje. De een zei tegen de ander: ‘Kofi Vreede heeft het beloofd. We moeten stoppen!’ Intussen was Marjorie naar voren gelopen. Zij stootte voorzichtig baas Tuur aan en wees naar Isolde. Hij gebaarde dat hij zou komen. Isolde ging naar buiten. ‘Wat gebeurt er binnen?’ vroeg Martin. Isolde kon niet meteen praten, zij wreef in haar ogen, haalde diep adem. ‘Er ligt daar een heel oude vrouw en meneer Vreede heeft haar iets beloofd.’ ‘Wat dan?’ wilde Clay weten. ‘Hij gaat met je vader praten. Gisteren heb ik gezien hoe ze die pepieten naar de stad smokkelen.’ ‘Echt?’ Martin werd er stil van. ‘Dat zeg ik al de hele tijd, maar jullie willen niet luisteren.’ | |
[pagina 118]
| |
‘Ik wel,’ zei Clay driftig. ‘Ik wil alles weten. Tenslotte gaat het om mijn vaders goud.’ Isolde begon: ‘Toen jullie gisteren wegreden, ben ik teruggegaan naar de dierentuin van baas Tuur.’ Martin kon zijn oren niet geloven. ‘In je eentje? Was je niet bang?’ ‘Niet echt. Ik had in een van die kooien ogen gezien, hele rare ogen.’ ‘Gouden ogen?’ Martin zag het voor zich. ‘Kikkerogen met een hoorntje erop. Ik heb het nagekeken in mijn dierentuinboek, ze heten hoornpadden en hebben een enorm grote bek.’ Clay was opgetogen. ‘Ik begrijp het al. Die padden slikken ook pepieten!’ ‘Nee, zo zit het niet. Ik heb met een stok een paar bladeren weggeveegd en toen ontdekte ik het.’ Ze zweeg even, liet de spanning stijgen. Clay kon er niet tegen. ‘Wat... wat... zeg dan, wat ontdekte je?’ ‘Ik ontdekte dat de bodem loszat. Ik duwde hem omhoog en eronder was een ruimte, een soort brandkastje.’ ‘Hoeveel pepieten zaten erin?’ vroeg Clay gretig. Isolde ergerde zich aan hem. ‘Laat me uitpraten. Je hebt baas Tuur en meneer Vreede toch pepieten zien tellen. Het brandkastje was leeg.’ Martin was niet echt verbaasd. ‘Een dubbele bodem! Eigenlijk heel eenvoudig, maar geen origineel idee.’ | |
[pagina 119]
| |
‘Maar wel als je kooien gebruikt,’ zei Isolde. ‘Wel als je er enge padden inzet, bovenop de geheime brandkast. Niemand haalt het in zijn hoofd om onder die beesten te kijken.’ ‘Padden als schatbewaarders! Dat is inderdaad bijzonder,’ gaf Martin toe. Uit het huisje van oma Vreede klonk geweeklaag. Mannen begonnen op trommels te slaan. Marjorie kwam naar hen toe. ‘Oma Vreede is naar de overzijde gegaan.’ Isolde voelde een schok door zich heen gaan. Het was gebeurd. Tranen prikten achter haar ogen. Naar de overzijde gaan... Wel mooi om het zo te zeggen als iemand gestorven is. Iets later kwam baas Tuur naar buiten. ‘Ik breng jullie naar het kantoor, zelfs treurige gebeurtenissen hebben een goede kant, ik heb goed nieuws voor de directeur.’ Hij liep met grote, haastige passen weg, in zijn rechterhand een plastic zak. Martin en Clay volgden hem. Isolde groette Marjorie en Peggy. ‘Tot een volgende keer, hoop ik.’ Ze glimlachte en keek tegelijkertijd verdrietig. ‘Ik moet wel met ze mee,’ wees ze naar haar vrienden. Dit is heel vervelend, dacht ze, steeds moet ik achter die jongens aan. aant. |
|