| |
| |
| |
14 Hoe groot de ogen van een kikker ook zijn, hij ziet niet of een vogel zwart of wit is
Meneer Hagens kreeg een woede-uitbarsting toen hij werd gestoord. ‘Ik ben nog bezig. Als ik klaar ben, roep ik jullie wel.’ Maar Clay zette door, hij had immers een belangrijke mededeling. ‘Ik weet waar de gestolen pepieten zijn, pa. We hebben ontdekt hoe ze gesmokkeld worden.’
Baas Tuur keek hem verbaasd aan. ‘Wat krijgen we nou? Hou jij je er alsjeblieft buiten. Neem me niet kwalijk, meneer Hagens, maar ik heb een belangrijke boodschap voor u. Mag ik even zitten?’
Meneer Hagens maakte een uitnodigend gebaar. Baas Tuur liep naar een stoel bij het bureau met Isolde, Martin en Clay op zijn hielen.
‘Jullie wachten buiten,’ snauwde meneer Hagens.
‘U kunt beter ook naar ons luisteren, meneer,’ zei Isolde.
Meneer Hagens trok zijn wenkbrauwen op.
‘Het hele dorp is op de hoogte,’ zei baas Tuur. ‘Van mij mogen ze erbij blijven, als ze hun mond maar houden.’ Hij zette de
| |
| |
plastic tas onder zijn stoel en haalde een velletje papier uit een schoolschrift tevoorschijn. ‘Ik heb alvast een kladje gemaakt,’ zei hij. ‘Mijn vriend Vreede komt er nog over praten.
Het is de laatste wens van zijn grootmoeder.’ En hij las hardop:
Overeenkomst tussen meneer Hagens en masra Vreede.
Omdat ik het mijn overleden grootmoeder heb beloofd, beken ik, Kofi Vreede, dat ik een aantal pepieten van Rosalina heb meegenomen naar de stad om ze te verkopen. Ik wil graag een school in ons dorp bouwen. Dat was afgesproken.
Baas Tuur keek op van het papiertje. ‘Dat stond toch in het contract. Omdat er tot nu toe niets is gebeurd, is mijn vriend Vreede tot actie overgegaan.’
Zijn toon werd plechtiger: ‘Maar nu heeft hij mij gemachtigd de pepieten aan u, de directeur van Rosalina, terug te geven.’
En hij las verder voor:
U krijgt ze terug onder de volgende voorwaarden:
a. | de politie wordt niet ingeschakeld; |
b. | met de bouw van de school wordt onmiddellijk een aanvang gemaakt. |
Was getekend R. Hagens en K. Vreede.
| |
| |
Isolde dacht dat meneer Hagens uit zijn vel zou springen, zo rood werden zijn gezicht en hals.
Hij schreeuwde: ‘Mooie boel, mij bestelen en dan met zo'n kladje aankomen en denken dat ik dit zomaar even ga tekenen.
Waar zijn die pepieten?’
Baas Tuur trok de plastic zak van onder zijn stoel vandaan en schudde hem leeg op tafel. ‘Alstublieft, meneer.’ Het was een mooi, glinsterend bergje goud!
Meneer Hagens trok een gezicht alsof hij niet onder de indruk was en voelde hier en daar aan een goudklompje. ‘Weet je voor hoeveel hier ligt?’
‘Ja,’ zei baas Tuur. ‘Ruim tienduizend dollar.’
‘Bijna twintigduizend,’ zei Martin.
Isolde knikte, Clay keek met bewondering in zijn ogen naar Martin. Die had dat goed onthouden!
‘Ik accepteer dit niet.’ Driftig duwde meneer Hagens zijn stoel achteruit, terwijl hij op een toets van het telefoontoestel drukte en riep: ‘Bewaking!’
Twee bewakers stormden naar binnen. ‘Ja, meneer?’
‘Grijp hem en sluit hem op.’
‘Dat is niet eerlijk,’ zei baas Tuur. Hij liet zich niet vastgrijpen, verzette zich. ‘Mijn vriend Vreede heeft me gevraagd ze aan u terug te geven. Zijn grootmoeder is net overleden en hij wil schoon schip maken.’
Meneer Hagens haalde diep adem en wuifde de bewakers weg.
‘Dus,’ zei hij langzaam, ‘dus als je iets doet voor een goed
| |
| |
doel... als je bijvoorbeeld een school wilt bouwen... dan mag alles. Clay?’
‘Ik... ik... denk het niet,’ aarzelde Clay.
‘Iemand doodmaken voor een goed doel mag niet,’ zei Martin.
‘Maar meneer hier denkt dat hij een onderscheiding krijgt, omdat hij schoon schip wil maken en een school wil bouwen.’
Flauw, dacht Isolde, nu valt meneer Hagens Martin aan omdat die een onderscheiding heeft gekregen. Zij zei: ‘Stelen blijft stelen en stelen is fout, maar iets goedmaken is niet fout. En u heeft die pepieten nu terug.’
Meneer Hagens richtte zich weer tot baas Tuur: ‘Ik wil nu alles weten. Hoe hebben jullie deze pepieten kunnen stelen? Ik was ervan overtuigd dat ons bewakingssysteem waterdicht was.’
Baas Tuur haalde zijn schouders op en zweeg.
Meneer Hagens trommelde ongeduldig met zijn vingers op tafel. ‘Nou, komt er nog wat van?’
Baas Tuur nam een besluit en vertelde zijn verhaal: ‘U hebt aan het hoofd van het dorp beloofd dat u een school zou bouwen.
U wilde nooit naar mijn vriend Vreede luisteren als hij hierover met u wilde praten. U zei altijd: “Ja, ja, over drie maanden, dan gaat het gebeuren”. Dat is nu al twee jaar aan de gang en het geduld van het dorp is op.’ Hij keek meneer Hagens strak aan. ‘De Marrons pikken niet alles meer van de stadsmensen.
Mijn vriend Vreede heeft een afspraak gemaakt met de arbeiders dat ze af en toe een pepiet zouden achterhouden als ze er een paar hadden gevonden. Zij zouden een lager aantal opgeven
| |
| |
dan in werkelijkheid was gevonden. Op die manier kreeg mijn vriend per week een aantal pepieten die hij naar de stad smokkelde, dankzij de dieren uit het bos en met een beetje hulp van mij, zijn vriend alhier...’
Isolde durfde niet hardop te zeggen: ‘In de dubbele bodems van de kooien.’ Het was nu het verhaal van baas Tuur.
‘Maar na de belofte aan zijn grootmoeder,’ vervolgde baas Tuur, ‘moet hij het goud aan u teruggeven. Iedereen is het daarmee eens. Een belofte bij een sterfbed moet je nakomen, anders gebeuren er verschrikkelijke dingen. Ze verzoeken u echter om ook uw belofte na te komen.’
Martin en Isolde keken elkaar aan. Wat zou meneer Hagens doen?
Meneer Hagens stond op en ging heen en weer lopen. Na enkele minuten zei hij: ‘Baas Tuur, let op. Ik zal je een voorstel doen. Ik ga in jouw bedrijf investeren zodat je kunt uitbreiden en veel meer kippen kunt houden. Als tegenprestatie treed jij op als getuige in de zaak tegen Vreede. Jij vertelt aan de rechter wat Vreede heeft gedaan.’
‘Ik wil heel graag een groter kippenbedrijf,’ zei baas Tuur, ‘maar als ik daarvoor moet liegen en bedriegen en mijn vriend verraden, kunt u het vergeten.’
‘Niet zo dramatisch, Tuur. Dieven moeten worden opgepakt en veroordeeld.’
Baas Tuur schudde heftig van nee.
‘Hier, de helft van de pepieten is voor jou. Handje contantje,
| |
| |
boter bij de vis!’ Meneer Hagens schoof een aantal goudklompjes over de tafel, in de richting van baas Tuur.
Martin hield zijn adem in. Wat verleidelijk... Wat zou hij doen als hij in de plaats van baas Tuur was?
Baas Tuur stak geen vinger uit naar de pepieten. ‘Dank u wel, meneer Hagens, maar het is en blijft nee. Ik verraad geen vrienden. Bovendien, als u naar de politie gaat, moet u het halve dorp laten arresteren. En dat betekent oorlog. Niemand zal meer voor u willen werken. U zult met de Brazilianen blijven zitten en alle Marrons zullen het u zeer moeilijk maken.’
Meneer Hagens veegde driftig de pepieten van de tafel in de plastic zak. ‘Je krijgt twee dagen bedenktijd.’
Op dat moment werd de deur opengestoten door iemand die ‘Isolde’ schreeuwde. ‘Isolde, ben je hier?’
‘Ja, papa.’ Isolde voelde zich opgelucht. ‘Bent u me toch achterna gekomen?’
‘Nee, ik moest hier toevallig zijn voor de krant,’ blufte Isoldes vader. En tegen meneer Hagens: ‘Mijn naam is Lemmer, verslaggever bij De Ware Tijd. Dat heb ik tegen de bewakers gezegd.
Bent u meneer Hagens?’
Meneer Hagens knikte kortaf.
‘Wij hebben elkaar aan de telefoon gesproken. Mijn dochter mocht met u mee naar Rosalina.’
‘Zo,’ zei meneer Hagens. ‘Ik wist niet dat u verslaggever was.
Dat komt goed uit. Dan heb ik hier een mooi verhaal voor u.
Schrijf maar op: Dieven betrapt. Voor twintigduizend dollar
| |
| |
hebben bosnegers aan pepieten gestolen en nu willen ze dat ik, directeur Hagens van Rosalina, de zaak niet aangeef en ook nog een school bouw.’
Isoldes vader zei: ‘Waar hebt u het over? Misschien wilt u bij het begin beginnen.’
Baas Tuur zei: ‘Het was een afspraak. Meneer Hagens mocht hier naar goud zoeken en de Marrons zouden een school krijgen.’
‘Als...’ zei meneer Hagens met dreigend opgeheven vinger, ‘als er goud werd gevonden.’
‘En? Wordt er geen goud gevonden?’
‘Niet genoeg. Ik word bestolen, door meneer hier en zijn vriend en het halve dorp.’
‘Alleen om die school te kunnen bouwen,’ herhaalde baas Tuur.
‘En nu heb ik alles teruggegeven. Dat heeft mijn vriend aan zijn overleden grootmoeder beloofd.’
Niet alles was voor Isoldes vader glashelder, maar hij vond toch: ‘Meneer Hagens, misschien moet u de zaak in der minne schikken.’
In der minne... wat bedoelde haar vader daarmee? Min of plus? Oké, dat zoeken we op!
‘Clay,’ zei Martin, ‘Clay, zeg iets.’
Clay had de gehele tijd gespannen van de een naar de ander gekeken.
‘Misschien kun jij je vader overhalen,’ vulde Isolde aan. ‘Hij moet een school bouwen, vind je ook niet!’
| |
| |
‘Ja, Clay, wat vind jij? Help jij je vader eens,’ richtte meneer Hagens zich plotseling tot zijn zoon.
Die begon te stotteren. ‘Ik... ik denk... ik...’
Martin kon zich niet langer inhouden en flapte eruit: ‘Hij denkt dat de Marronkinderen een school verdienen.’
Meneer Hagens keek hem vernietigend aan, Isoldes vader knikte goedkeurend.
‘Belachelijke bemoeizucht. Clay, meekomen. We gaan naar huis.’ En tegen Isoldes vader: ‘Uw dochter en die jongen daar rijden met u mee terug, neem ik aan.’
Intussen wist Clay niet wat hij moest doen. Hij keek beurtelings naar Martin, Isolde, haar vader, baas Tuur. Opeens rechtte hij zijn rug, hij wilde geen lafaard zijn, hij wilde vrienden blijven met Martin en ook met Isolde. ‘Pa,’ zei hij snel, in één adem, ‘pa, ik denk dat u het moet doen. Alsjeblieft.’
‘Mag ik vragen waarom je dat denkt?’
‘Omdat... omdat ik... ook naar school ga, omdat iedereen... naar...’
Zijn vader was al bijna de deur uit, liet hem niet uitpraten, draaide zich half om. Clays gezicht werd rood, maar hij sloeg zijn ogen niet neer.
Hoofdschuddend zei meneer Hagens: ‘Iedereen is tegen mij, zelfs mijn bloedeigen zoon.’
Niemand durfde iets te zeggen. Martin hoopte vurig: laat hij toegeven, laat hij ‘ja’ zeggen.
En daar kwam het... het verlossende woord: ‘Baas Tuur, zeg
| |
| |
tegen Vreede dat ik een paar mannen op de bouw zal zetten en dat ik hem nooit meer in de buurt van de goudwinning wil zien. Hij kan helpen bij het schooltje.’
Martin en Isolde begonnen te stralen.
‘Iedereen in het dorp zal meehelpen, dat weet ik zeker,’ zei baas Tuur enthousiast.
Maar meneer Hagens luisterde niet meer, hij verliet zijn kantoor.
Clay volgde hem, maar stopte op de drempel. Zo kon hij niet weggaan. Hij had gevraagd of Martin en Isolde mee mochten.
| |
| |
Het waren zijn vrienden. Maar hij was gemeen geweest, hij had ze uitgescholden omdat... Hij moest het toegeven: omdat hij zelf zo vaak werd uitgescholden. En hij had Martins lintje niet geleend, hij had het willen hébben, hij had ook een onderscheiding willen krijgen. En later had hij het lintje vies gemaakt en het zogenaamd gevonden aan de kant van de weg.
Daaraan dacht Clay op de drempel.
‘Clay,’ riep zijn vader.
‘Sorry pa, ik kom, maar ik moet even iets zeggen tegen Martin en Isolde.’
Hij voelde dat zijn hoofd rood werd, overal in zijn lijf vlamde het. Wat zou hij zeggen. Alles?
Langzaam liep hij op Martin en Isolde af. ‘Ik moet iets... eh... bekennen,’ fluisterde hij.
Martin kon niet tegen de spanning en zei: ‘Ik weet het al.’
Isolde reageerde koel met een ‘ik weet niets.’
‘Sorry, hoor,’ begon Clay, ‘sorry. Ik heb wél je lintje meegenomen, Martin. Ik heb het zelfs vuil gemaakt. Nogmaals sorry.
Ook voor jou, Isolde. Ik heb je uitgescholden. Ik ben nog nooit in Nederland geweest.’
Opeens voelde Isolde zich geroerd. Hij was nog nooit in Nederland geweest... Was dat een reden om iemand uit te schelden? Nee. En toch raakte die opmerking haar.
‘Even goede vrienden,’ zei zij.
Martin stak zijn vlakke geopende hand uit. ‘Vrede!’ lachte hij.
Opgelucht sloeg Clay op Martins hand, zoals hij mannen in
| |
| |
Amerika had zien doen. Even hield hij de hand vast. Zijn keel zat dicht, hij kon niets meer zeggen, alleen maar een beetje glimlachen.
‘Ik zie je in de stad,’ zei Martin en hij maakte zijn hand los.
‘Dag Isolde,’ zei Clay zachtjes.
‘Dag,’ zei ze.
‘Kom, we gaan naar huis,’ zei Isoldes vader tegen zijn dochter en Martin. ‘Ik heb een mooi verhaal voor de krant.’
‘Ik kan u helpen bij het schrijven,’ zei Isolde gretig. ‘Ik heb allemaal aantekeningen gemaakt. Weet u eigenlijk waarom meneer Vreede Koffie wordt genoemd?’
Martin wist het. ‘Het is geen koffie, maar Kôfi. Net een andere klank. Het is de naam van een jongen die op vrijdag is geboren.’
‘Echt waar?’ zei Isolde verrast. ‘Ik ben ook op vrijdag geboren! En meisjes? Heten die ook Kôfi?’
‘Afi,’ zei Isoldes vader. ‘Meisjes worden Afi genoemd.’
Afi, dacht Isolde. Dat klinkt mooi. Met grote overtuiging in haar stem zei zij: ‘Zo wil ik heten. Jullie kunnen me voortaan Afi noemen.’
|
|