Stop je hoofd nooit in een spinnenweb
(2006)–Thea Doelwijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
11 Als de vrucht openbarst, stromen de zaden eruit‘Alsjeblieft, je rumcola. Kom hier op de veranda zitten, hier waait een koel windje.’ ‘Dank je. Weet je...’ Dat was weer de stem van meneer Vreede. ‘Ik wil ermee kappen. De bewakers letten op ons. Gelukkig zijn ze bang voor padden, ze vrezen kwade tovenarij.’ ‘Dat komt toch goed uit.’ De kinderen hoorden baas Tuur lachen. ‘Misschien zijn wij inderdaad tovenaars die voor hun kunstjes padden gebruiken.’ ‘Als Hagens maar over de brug komt... Het enige wat wij willen, is die school voor onze kinderen.’ ‘Oké, laten we naar binnen gaan en kijken hoe we er nu voorstaan.’ Martin keek snel over de klep van de bak van de bestelauto. Meteen daarop fluisterde hij: ‘Veilig.’ Hij kwam overeind, duwde de klep omlaag en sprong naar beneden. Clay en Isolde volgden hem. ‘Ik ga weg,’ zei Isolde. ‘Ik kijk nog even.’ Dat was Clay. ‘Oké, even nog,’ zei Martin. | |
[pagina 85]
| |
De jongens slopen naar de achterkant van het huisje en gluurden door de half geopende luiken. Isolde kon zich niet bedwingen, ze voegde zich bij hen, ze wilde ook weten wat er gebeurde. Zo zag zij dat meneer Vreede in de kamer van baas Tuur op de grond knielde, een plank optilde en er iets uit haalde. Het was een plastic zak die hij triomfantelijk omhooghield en op tafel leegschudde. Pepieten! Over tafel rolden een heleboel pepieten! De mannen begonnen ze te tellen, Isolde probeerde mee te tellen. Clay stootte Martin aan. ‘Die zijn allemaal van mijn vader.’ Na enkele minuten zei meneer Vreede: ‘Met de laatste erbij... achtennegentig! Niet gek, hè.’ Hij legde de goudklompjes op een weegschaal. Baas Tuur zei: ‘Zeshonderdzesentachtig gram. Dat kan ons bijna twintigduizend dollar opleveren.’ ‘Onze kinderen krijgen een school, we kunnen beginnen met de bouw!’ zei zijn vriend met een brede grijns. Opeens klonk er buiten een harde stem. ‘Tuur!’ Isolde zag dat baas Tuur schrok, hij zei tegen zijn vriend: ‘Snel, verstop de pepieten.’ Meneer Vreede grabbelde de pepieten bij elkaar, deed ze terug in de plastic zak en zette die in een donkere hoek van de kamer. ‘Tuur!’ ‘Mijn hemel,’ hijgde Clay, ‘ik dacht het al: mijn vader.’ Hij wilde overeind komen, maar Martin hield hem vast aan zijn T-shirt. ‘Hier blijven.’ | |
[pagina 86]
| |
Isolde dreigde: ‘Je gaat ons niet verraden, Clay Hagens. Ze zullen het niet leuk vinden dat wij hun pepieten hebben gezien.’ ‘Tuur!’ klonk het nogmaals. Baas Tuur deed de deur open. ‘Meneer Hagens!’ zei hij quasiverbaasd. ‘Zo,’ zei meneer Hagens, ‘dat komt goed uit, ik zie dat Vreede hier ook is.’ ‘Komt u binnen, komt u binnen. We staan op het punt naar Rosalina te gaan.’ ‘Nietes,’ fluisterde Isolde, ‘jullie zouden powisi gaan eten.’ ‘Dan heb ik hier...’ zei meneer Hagens, ‘iets, dat volgens mij ook van mijn bedrijf komt.’ Uit de borstzak van zijn overhemd haalde hij een goudklompje tevoorschijn. ‘Mijn pepiet!’ fluisterde Clay opgewonden. ‘Die speciale vorm, ik herken hem! Die is van mij,’ zei meneer Vreede. ‘Fijn dat u hem hebt gevonden. Hoe komt u eraan?’ ‘Mijn zoon...’ ‘Aha, uw zoon. Dachten wij al. Diefstal.’ Meneer Hagens reageerde heftig. ‘Inderdaad, diefstal. Deze moet van Rosalina zijn.’ ‘Zou kunnen, meneer, maar ik heb hem gewoon in een winkel gekocht.’ ‘Ha, gekocht,’ snauwde meneer Hagens. ‘Ik accepteer dit niet, ik bel nu de politie.’ Hij trok zijn cellulair* uit zijn broekzak. Meneer Vreede schreeuwde: ‘Dan geef ik u en uw zoon aan, jullie hebben hem van mij gestolen.’ | |
[pagina 87]
| |
Clay kon zich niet meer beheersen, hij sprong op, siste: ‘Ik moet naar mijn vader, ik moet hem vertellen over die zak vol pepieten.’ Voor de tweede keer hield Martin hem tegen. ‘Dan breng je ons allemaal in gevaar.’ ‘O nee,’ kreunde Isolde. ‘Wat is er?’ ‘Ze vechten.’ Martin zag het. Meneer Vreede probeerde de mobiel van meneer Hagens in handen te krijgen, baas Tuur kwam ertussen, meneer Vreede duwde hem ruw weg, meneer Hagens kreeg een elleboog in zijn gezicht en stortte achterover. ‘Pa!’ ‘Ik ga ervandoor,’ zei meneer Vreede, ‘die man is gek en mijn grootmoeder wacht op me.’ Hij griste de zak met pepieten uit de hoek van de kamer, rende naar buiten, met baas Tuur achter hem aan. Martin en Isolde zagen meneer Vreede in de bestelauto springen en het erf af scheuren. De poort stond open, kennelijk had meneer Hagens die niet gesloten. ‘Wacht!’ schreeuwde baas Tuur nog, terwijl hij achter de auto aan sukkelde. ‘De kippen!’ ‘Pa.’ Clay was het huis binnengestormd. Hij knielde neer bij zijn vader en schudde aan zijn arm. Isolde en Martin kwamen ook het huis in. ‘Rustig, rustig,’ zei Isolde. Zij haalde een tissue uit haar broekzak. ‘Maak het even nat,’ zei ze tegen Martin. | |
[pagina 88]
| |
Martin Liep naar de keukenkraan, draaide hem open, hield het papieren zakdoekje eronder en bracht het kletsnat terug. Jongens! Isolde kneep het uit op de houten vloer - dit was een noodgeval - en bette het voorhoofd van meneer Hagens ermee. Het duurde niet lang of meneer Hagens opende zijn ogen en kwam overeind. ‘Mi Gado*, pa! Ik dacht dat u dood was.’ Clay sloeg zijn armen om zijn vader. Meneer Hagens wreef over zijn gezicht. ‘Wat doe jij hier?’ ‘Kijk, kijk, de hele familie is bij elkaar.’ Baas Tuur was binnengekomen. ‘Sorry meneer Hagens, u stond tussen ons in. Het was niet de bedoeling u een stomp op uw neus te geven.’ ‘Jammer dat ik niet terug heb kunnen slaan. Dat hou je te goed. Waar is Vreede?’ ‘Weg. Zijn grootmoeder is stervende.’ Meneer Hagens grimlachte. ‘Dat kunnen we allemaal wel zeggen, dat maakt de zaak er niet mooier op.’ ‘De waarheid is niet altijd mooi,’ zei baas Tuur wijsgerig, ‘maar dat de toestand van zijn grootmoeder ernstig is, kan iedereen in het dorp u vertellen. Intussen weet ik niet hoe ik mijn kippen morgen naar Rosalina krijg... Mijn vriend is als een bezetene weggereden.’ Meneer Hagens zei langzaam, alsof hij er niet zeker van was dat hij het zou aanbieden: ‘Je kunt... morgen... vroeg... met mij meerijden. Tenslotte wil ik niet dat mijn arbeiders verhongeren,’ voegde hij er lachend aan toe. | |
[pagina 89]
| |
Die meneer Hagens. Hij verdacht baas Tuur en toch bood hij hem een lift aan en moest hij nog lachen ook. Isolde begreep er niets van. Dacht hij echt aan zijn arbeiders en waarom lachte hij erbij? Was dat Surinaams of Vlaams... om maar iets te noemen. Baas Tuur zei aarzelend: ‘Maar het gaat wel om vijf boxen met kip.’ ‘Twee, niet meer,’ zei meneer Hagens kortaf, ‘en geen kooien, die kan ik er niet bij hebben.’ ‘Kooien neem ik alleen mee als ik bestellingen van dierentuinen heb. Oké, twee is al wat.’ Clay trok aan de arm van zijn vader. ‘Kunnen wij er dan ook bij? Ik wil Martin en Isolde zo graag ons bedrijf laten zien.’ ‘Zo, zo, sinds wanneer praten we over óns bedrijf?’ ‘Toe, pa, alsjeblieft.’ ‘Jongen, er lopen daar allemaal schurken rond die mijn goud stelen.’ ‘Ik kan u helpen, pa, ik weet...’ Martin onderbrak hem en zei met nadruk: ‘Ja, jij weet wat je moet doen.’ Baas Tuur zei vol vuur: ‘Ik kan u verzekeren dat er geen schurken rondlopen. Als die kinderen meewillen, kan ik wel een oogje in het zeil houden. Elke dienst is een wederdienst waard. Ze kunnen in het restaurant kip van mij eten.’ ‘Ik rij om zes uur weg,’ zei meneer Hagens kortaf. ‘Wie mee wil, staat maar voor de poort.’ | |
[pagina 90]
| |
Martin voelde in zijn buik weer de spanning van een avontuur. ‘Ik moet het aan mijn ouders vragen.’ ‘Ik ook. Wij zijn nog niet in het binnenland geweest,’ zei Isolde. Ze wilden weggaan, maar meneer Hagens verraste hen. ‘Hoe gaan jullie naar huis? Mijn wagen staat op straat, rij maar met Clay en mij mee, dan zetten we jullie even thuis af.’ Nou ja, die meneer Hagens moest niet te aardig worden. Isolde was zijn vervelende gedrag in Clays studio nog niet vergeten en zijn zoon moest ook nog een paar zaken ophelderen. ‘Dank u wel, maar ik moet een paar huizen verderop zijn,’ verzon zij. ‘Mijn moeder wacht daar op me.’ Martin keek haar aan met vraagtekens in zijn ogen. ‘Haar kapster woont daar,’ fantaseerde Isolde verder, ‘en mijn moeder kon bij haar thuis worden geholpen.’ ‘Geef me dan je telefoonnummer, dan bel ik je ouders later op om te vragen of je mee mag.’ Bijna wilde Isolde een vals nummer opgeven, maar ze wilde echt mee naar het binnenland. ‘489743, meneer.’ Meneer Hagens tikte het nummer in zijn ‘cell’. Op weg naar de Mercedes smoesde Martin even met Clay. ‘Je houdt je mond en speelt niet voor verrader, hoor je. Baas Tuur weet niet dat wij hun zak met pepieten hebben gezien. We moeten morgen met z'n drieën overleggen wat we gaan doen. Volwassen mensen zijn soms zo dom. Laten we kijken of wij deze zaak kunnen oplossen.’ Intussen groette Isolde de monkimonki's. Op de bodem van een | |
[pagina 91]
| |
van de andere kooien bewogen de bladeren weer. Plotseling keken grote, donkere, geheimzinnige ogen haar aan. Huiverend deed zij een stap achteruit, draaide zich om en rende de jongens achterna. Op straat wuifde zij naar Clay en Martin die met meneer Hagens wegreden. Toen nam zij een besluit.
De poort maakte geen lawaai toen zij hem openduwde. Zij sloop naar binnen en bedacht intussen wat zij zou doen als baas Tuur uit zijn huis zou komen. Ze kon zeggen dat zij iets was vergeten. Wat... wat was zij vergeten? Ze kon niets beters bedenken dan haar zakdoek. Nee, wacht, ze kon zeggen dat ze haar haarspeld kwijt was. Die kon overal liggen, in het huis, maar ook op het erf. Ze rukte hem los, stopte hem weg en haalde haar vingers door haar haar, zodat de krullen vrij spel kregen en haar oren bedekten. Even later stond ze weer bij de kooien. Welk dier had zulke vreemde, donkere ogen? Had ze het goed gezien of niet? Zat er boven een oog een hoorntje... alsof het een soort miniatuur-neushoorn was? Ze was een beetje bang om oog in oog met het beest te staan, maar ze was ook vreselijk nieuwsgierig. Ze tuurde en tuurde, maar het dier liet zich niet zien, hield zich schuil onder de bladeren op de bodem van de kooi. Isolde maakte lokgeluidjes met haar lippen, fluisterde: ‘Kom, dan, laat me je bekijken, ik wil alle dieren van Suriname ontmoeten.’ En ze voegde eraan toe: ‘Als je wilt, laat ik je vrij.’ Ze zocht naar een tak, zag er een liggen, liep op die manier | |
[pagina 92]
| |
[pagina 93]
| |
gewapend op de kooi af en ging op haar hurken zitten. Voorzichtig schoof zij de tak tussen de tralies en veegde er enkele blaadjes mee weg. Wat was dat dier bol en wat had het een prachtige kleuren op zijn rug: groen, zwart en oranje. Het was een kikker of een pad, inderdaad met een hoorntje boven het oog. De bek was enorm. Niet zover van hem vandaan gluurde een andere naar haar. Als ze maar niet gingen kwaken, nu zij hun donkere hol had opengemaakt. Dan zou baas Tuur zeker naar buiten stormen. Ze zijn meer bek dan lijf, verbaasde Isolde zich en met een schok bedacht ze: Die beesten kunnen elk wel tien pepieten opeten. Is dat het geheim van meneer Vreede en baas Tuur? Hebben zij nieuwe bondgenoten gevonden om goud voor hen te smokkelen? Ze wilde de tak terugtrekken en overeind komen, maar een uitsteeksel bleef ergens aan haken. Isolde trok iets harder en zag tot haar verbazing dat de bodem van de kooi omhoogkwam. Onder de bladeren stak de tak in een haakje en daardoor ging de vloer van de kooi omhoog met de padden er nog steeds bovenop. Niet te geloven: onder de bodem was nog een bodem, verdeeld in vakjes. Ze waren keurig schoongemaakt. Zo simpel was het. Isolde was er echt onder de indruk van. Dit was de schatkist en de padden zaten erbovenop! Niet de dieren waren bolletjesslikkers, maar hun kooien. Behalve Spio, het aapje van meneer Vreede... die was te nieuwsgierig en gulzig geweest. aant. |
|