Stop je hoofd nooit in een spinnenweb
(2006)–Thea Doelwijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
10 Stop je hoofd nooit in een spinnenwebOp het erf van het huis waar ze gisteren waren geweest, stond iemand een kuil te graven. ‘Dat is baas Tuur,’ zei Clay. ‘Zal ik het hem vragen?’ ‘Doe maar,’ zei Martin. ‘Baas Tuur,’ riep Clay, ‘we hebben een vraag.’ De man ging door met aarde op een hoop te scheppen en keek even op. ‘Ben jij niet de zoon van Hagens?’ ‘Ja, baas Tuur.’ ‘Wat is je vraag?’ Opeens stond Clay met een mond vol tanden. Wat moest hij zeggen? Hij kon toch moeilijk plompverloren naar gestolen pepieten en dode apen vragen. ‘Bent u een graf aan het graven, meneer?’ Dat was Isolde. Baas Tuur stak zijn schop in de aarde, wreef in zijn handen, veegde van zijn voorhoofd zweetdruppels weg en spuugde op de grond. ‘Ben jij helderziend, meisje?’ ‘Niet echt, meneer, maar gisteren waren wij hier ook en toen zagen wij een ziek aapje en dat is doodgegaan.’ ‘Ja,’ zei baas Tuur. ‘Ja, ja.’ Hij liep weg, naar de zijkant van het | |
[pagina 74]
| |
huis. Onder een afdak stond de rode bestelauto, met lege kooien. Baas Tuur bukte zich en kwam weer overeind. In zijn hand bungelde aan een poot een dood dier, een klein, ineengekrompen lijfje. Hij hield het een eind van zich af. ‘Stinkt, hè. Moet al een aardige tijd dood zijn.’ De drie kinderen weken achteruit. Bij Isolde sprongen de tranen in de ogen, Martin haalde diep adem, klemde zijn lippen op elkaar, Clay kneep zijn neus dicht. ‘En waar precies zagen jullie dat zieke, dode aapje?’ ‘Daar,’ wees Isolde naar het huis. ‘De deur stond open,’ zei Clay zachtjes. ‘Wat zeg je?’ blafte baas Tuur. Meteen weigerde Clays stem dienst. Baas Tuur liep naar de kuil en gooide het dode aapje erin. Daarna pakte hij de schop en schoof een paar klompen aarde in het graf. Isolde slikte en slikte. Haar mond zat vol spuug. Voor het eerst maakte zij mee hoe een dier werd begraven. De scheppen aarde vielen op hem neer, langzaamaan raakte het dode aapje eronder bedolven. Baas Tuur stampte de aarde aan en zei tegen Clay: ‘Zeg je vader, dat ons geduld opraakt.’ Toen liep hij het huisje in en riep: ‘Vriend Vreede, kom kijken.’ De magere man verscheen in de deuropening en zei: ‘Ik heb overal gezocht. Mijn pepiet is weg.’ O help, nu komt alles uit, dacht Isolde. ‘Ken je deze kinderen?’ | |
[pagina 75]
| |
‘Dat zijn ze, dat zijn diezelfde kinderen van gisteren. Ze waren op jouw erf en stonden bij de monkimonki's. Ik heb ze weggejaagd voordat ik een paar kooien inlaadde en naar het binnenland ben gereden.’ ‘Ik hoor net dat ze ook hier zijn geweest. Ze hebben Spio zien sterven.’ Meneer Vreede keek de kinderen woedend aan. ‘Ik hoop niet dat jullie hem geplaagd hebben.’ ‘Nee, meneer,’ zei Isolde, ‘ik heb hem in mijn armen genomen en geaaid. Ik vond het zo zielig.’ Martin verzamelde al zijn moed en zei: ‘Meneer Tuur, we zochten alleen maar een aapje dat bij ons op het erf zat, bij mij en bij haar.’ En hij wees naar Isolde. ‘Clay hier zei dat het misschien van u was.’ ‘Maar wat hadden jullie hier te zoeken?’ wilde baas Tuur weten. ‘Waarom hebben jullie hier ingebroken?’ ‘De deur stond open,’ herhaalde Martin Clays woorden. Meneer Vreede schreeuwde: ‘En jullie gaan alle huizen met open deuren in!’ ‘U had kooien in de bak van uw auto.’ ‘Wat heb jij daarmee te maken?’ De magere man maakte zich steeds kwader. ‘Jullie stadsnegers, jullie denken dat je je alles kunt permitteren. Jullie hebben geen enkele beschaving.’ Dat trok Isolde zich aan. Ze had het ook niet in de haak gevonden om zonder te vragen in de tuin van meneer Tuur rond te kijken en om daarna het huis van meneer Vreede binnen te | |
[pagina 76]
| |
gaan. ‘Sorry, meneer, u hebt gelijk. Wij waren fout. Maar ik wil graag weten wat er met dat aapje was. Ik vond het zo erg dat het doodging.’ ‘Het is wel eigenaardig van Spio...’ zei baas Tuur. ‘Zo plotseling.’ ‘Ik had hem al jaren, hij was helemaal tam,’ zei meneer Vreede. Hij klonk heel somber. ‘Weet ik. En nieuwsgierig! Als hij niet bij de buren zat, was hij wel in jouw spullen aan het snuffelen en op pepieten aan het sabbelen.’ Isolde en Martin keken elkaar aan. Hij zat weleens bij de buren! ‘Hun’ aapje heette Spio. ‘Onzin,’ bromde meneer Vreede. ‘Spio sabbelde niet op mijn pepieten, maar hij hield van glinsterend goud, net als ik. Misschien heb ik mijn pepiet ergens laten liggen waar hij bij kon en toen...’ Baas Tuur vulde aan: ‘...heeft hij hem ingeslikt.’ Meneer Vreede ging door: ‘Doodziek was hij gisteren, ik heb hem op een deken in de kamer gelegd, maar verder kon ik niets voor hem doen. Ik had haast, ik heb zelfs niet afgesloten. Mensen gaan voor, volgens de berichten lag mijn oma op sterven. En verder wil ik er niet meer over praten.’ ‘Maar nu zit je zonder pepiet.’ ‘Er zat niets in zijn buik, ik heb er nog over gewreven. Dus moet hij dat ding hebben uitgespuugd of uitgepoept.’ Baas Tuur keek Isolde strak aan: ‘Hebben jullie gisteren misschien iets meegenomen?’ | |
[pagina 77]
| |
Clay had opeens zijn stem terug, zei haastig: ‘Nee, baas Tuur, echt niet.’ Isolde geloofde haar oren niet, die jongen loog alsof het gedrukt stond. De magere man draaide zich om zonder iets te zeggen en ging zijn huis in. Baas Tuur schudde zijn hoofd. ‘Dat aapje was zijn beste vriend. En nu wil ik een eerlijk antwoord: Lag er een pepiet bij dat dier of niet?’ Weer was Clay razendsnel met zijn ‘Nee, baas Tuur.’ Isolde was verbijsterd. Ze keek naar Martin, die bijna ongemerkt zijn hoofd schudde, terwijl hij zijn ogen opensperde. Hij wilde niet dat zij de waarheid sprak. Zou zij het doen of niet? Zou zij vertellen dat zij een pepiet hadden gevonden? Nou, ja, zij had niets gevonden... zij had niets gezien, zij had het goudklompje in het hoopje viezigheid niet eens herkend. En zij had de pepiet ook niet meegenomen. Maar als zij vertelde wat er was gebeurd, zou zij Clay verraden. Voordat zij een besluit kon nemen, liep baas Tuur langs hen heen, de straat op en verdween uit het zicht. Een diepe zucht ontsnapte aan Clays borst. ‘Gelukkig, die is weg en ik heb mijn vader niet verraden. Ik heb niet verteld dat hij die pepiet in beslag heeft genomen.’ Isolde kon er met haar verstand niet bij. ‘Maar...’ stotterde zij, ‘maar je hebt toch... je hebt toch...’ Martin hief zijn beide handen op in een kalmerend gebaar. | |
[pagina 78]
| |
‘Laat hem,’ zei hij, ‘het is zijn probleem.’ Isolde voelde zich machteloos. Hoezo, zijn probleem? Die pepiet was niet van zijn vader, was niet van hem. Het goudklompje was van die magere man. Die was niet alleen zijn pepiet kwijt, maar ook zijn vriend, de monkimonki. Wat een rotjongens, wat een rotwereld. En wat nu? Zou zij alles aan haar ouders vertellen of niet? Gisteren had zij niets gezegd. Zij had het niet over haar lippen kunnen krijgen dat een aapje in haar armen was gestorven en dat zij niets had kunnen doen om het dier te redden. Dat was het ergste. Clay keek naar Martin. ‘Ze begonnen zelf over die pepiet, dat is ook een bewijs dat ze bezig zijn met diefstal. Hoe gaan we verder?’ ‘Geen idee,’ zei Martin nors. ‘Isolde denkt dat het aapje een bolletjesslikker was.’ Clay grinnikte. ‘Werkte hij voor de witte-poeder*-maffia?’ ‘Nee suffie, denk aan je pepiet. En bij die vijver van baas Tuur stonden ook powisi's.’ ‘Powisi's!’ Er klonk verwondering in Clays stem. ‘Gisteren hadden mijn vader en moeder het ook over die vogels. Wat is daarmee?’ ‘Vroeger gebruikten binnenlandbewoners ze om goud naar de stad te smokkelen. Dat weet iedereen.’ ‘O,’ zei Clay langzaam, ‘o, zit het zo. Die binnenlandbewoners deugen niet, je moet echt oppassen voor die mensen. Misschien willen zij mij ontvoeren en dan losgeld eisen. | |
[pagina 79]
| |
Tenslotte is mijn vader behoorlijk rijk.’ Isolde keek hem strak aan. ‘We hadden het over goudsmokkel en niet over jou. En je vader is misschien behoorlijk rijk, maar niet zo aardig. Slaat hij je?’ ‘Hoe kom je daarbij?!’ zei Clay op hoge toon. ‘Hij stompt je steeds.’ ‘O dat. Mijn vader houdt van boksen, daarom heeft hij mij Clay genoemd.’ ‘Dat had ik al geraden,’ zei Isolde op betweterige toon. Martin stelde zich op in een bokshouding. ‘Wedstrijdje, mister Cassius Clay?’ Clay haalde zijn schouders op. ‘Ik maak liever muziek.’ ‘Kom op, verdedig je. Je bent toch geen lafaard.’ Clay verbleekte, hij schreeuwde: ‘Noem me geen lafaard, bakra, boeroe, riddimoesoe!’ Isolde knikte, daar was het bewijs. ‘Zo, uitschelder, ik herken je stem.’ Blij maakte het haar niet, maar het was gebeurd: ze hadden hem op heterdaad betrapt. Clay balde zijn vuisten en hield ze dreigend voor Isoldes gezicht. ‘Ik mag in mijn eigen land zeggen wat ik wil.’ Martin sprong tussen hen in en gaf Clay een stomp op zijn borst. ‘Tegen een meisje durf je wel, non*. Probeer mij maar.’ Clay haalde uit, raakte Martins arm. Martin sloeg meteen terug. ‘Ophouden jullie!’ riep Isolde. Ze rende weg, naar het huis van meneer Vreede. De jongens stopten met vechten. Martin holde haar achterna. | |
[pagina 80]
| |
‘Wat ga je doen?’ Isolde vertraagde haar tempo, stevende af op het afdakje waaronder de rode bestelauto stond. Ze greep de stangen van de ijzeren klep vast en trok zich op. Opnieuw vroeg Martin: ‘Wat ga je doen?’ ‘Beginnen bij het begin. Hiermee is hij naar het binnenland gereden.’ Martin nam een sprong, zette zich af tegen de bodem van de bak en hees zich erin. ‘Hier staan alleen maar lege kooien.’ ‘Maar eerst stonden ze bij baas Tuur en in een van die kooien zaten een paar monkimonki's.’ Clay kwam dichterbij: ‘Die monkimonki's stuurt baas Tuur naar het buitenland, naar dierentuinen.’ ‘Is dat vogelpoep of apenpoep?’ wees Martin. Isolde wist het niet. Clay wilde het onderzoeken. Hij nam een aanloop, pakte de stangen van de klep vast, probeerde zich op te hijsen en viel met een smak op de grond. ‘Stom, hoor.’ Isolde had geen medelijden met hem. Met een van pijn vertrokken gezicht stond Clay weer op. Op zijn knieën zag hij dikke druppels bloed, zijn handen zaten onder de zwarte aarde. Hij veegde ze een beetje af en probeerde te fluiten. ‘Kom,’ zei Martin en hij stak zijn hand uit. Clay liet zich optrekken en rolde de bak van de bestelauto in. Martin besloot de klep omhoog te doen. ‘Dan kan niemand ons zien.’ Isolde kwam erbij om hem te helpen. Ze waren er net mee | |
[pagina 81]
| |
[pagina 82]
| |
klaar toen de deur van het huisje openging en meneer Vreede verscheen. ‘Dokken*,’ beval Martin en hij dook weg. Isolde en Clay volgden zijn voorbeeld, gingen ook liggen op de smerige, stinkende bodem van de bak. Clay fluisterde nog: ‘Wat een rotlucht!’ Martin gaf hem een stoot tegen zijn schouder. ‘Bek houden.’ Hij kon nu beter de leiding op zich nemen, hij had ervaring met dit soort dingen. Meneer Vreede keek niet in de bak, hij liep naar de rechterdeur van de bestelauto, stapte in, startte en reed weg, keurig links van de weg. Soms vergiste Isolde zich nog, schrok ze als haar vader niet aan de rechterkant van de straat reed. ‘Papa!’ Dan klonk weer de onderwijzersstem van haar vader tijdens een van de zogenaamde inburgeringslessen: ‘Suriname heeft links verkeer. Dat komt door de Engelsen die hier eeuwen geleden de baas waren.’ Intussen zaten ze mooi gevangen in de bak. ‘Wat...’ gebaarde Isolde tegen haar vrienden. En met overdreven lipbewegingen: ‘Binnenland?’ Straks zitten we in het oerwoud, dacht ze. Martin tikte tegen zijn voorhoofd en legde een vinger op zijn mond. De bestelauto rammelde en schudde hen door elkaar totdat hij plotseling tot stilstand kwam. Ze hoorden hoe de bestuurder eruit sprong, een poort opende, terugkwam en ergens naar binnen reed. Ze rolden bijna over elkaar, toen meneer Vreede weer op de rem trapte. | |
[pagina 83]
| |
‘Rum, vriend Vreede?’ vroeg iemand. Baas Tuur! Martin herkende zijn stem. Voorzichtig richtte hij zich half op. Ja hoor, zij waren bij baas Tuur. ‘We kunnen zo eten, ik heb een powisi klaargemaakt.’ Isolde hief haar ogen ten hemel. Kannibalen! ‘Als je maar weet dat ik niet te laat wegga. Mijn grootmoeder maakt het niet lang meer, ik wil er straks weer naartoe,’ hoorden ze meneer Vreede zeggen. Martin gebaarde de anderen dat ze moesten blijven liggen en stil zijn. Heel voorzichtig kroop hij naar de klep... Nu tikte Isolde met de wijsvinger van haar rechterhand tegen haar voorhoofd en op haar lippen. Tja, dat zou lawaai maken als hij die klep omlaag stootte, daar was Martin het mee eens. Maar wat dan? Clay bracht zijn wijsvinger achter zijn rechteroor en bewoog zijn lelletje, terwijl hij zijn hoofd een beetje schuin hield. Afluisteren, bedoelde hij. Dat was zijn ideale methode om achter dingen te komen. |
|